Raam. Jaargang 1963-1964
(1963-1964)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
M. Vasalis
| |
[pagina 33]
| |
‘de kleine dagelijkse dingen’. Het is een doorlopend simultaan spelen, wat een vrouw doet, als ze behalve met haar huiselijk bestaan behept is met de behoefte iets te maken. En haar privéschaakbord komt zelden verder dan remise in de wedstrijd met de tijd. Ik zei, dat de vrouw de mythe tegen heeft. Daarmee bedoel ik de beschrijving, die door de geschiedenis heen - door mannen - van de vrouw gegeven, allengs geheiligd is. Het is moeilijk om ons zelf helemaal te distantiëren van het beeld, dat een ander van ons heeft, we gaan er min of meer naar staan. Er is en wordt veel over De Vrouw geschreven, meest door mannen. Zij is psychologisch, sociologisch, biologisch in kaart gebracht. Het is alsof zij een soort ras is, of een onderontwikkeld gebied, op z'n mooist een rune, die ontcijferd moet worden, een mysterie. Maar zo voelt ze zich niet. Vergeten wordt, dat ze voor ze een vrouw werd een kind was en dat die kindertijd, vooral als ze kunstenares wordt, in zekere zin blijft voortbestaan. Ze was eens, net als een jongen, een compleet schepsel, zonder taak en met fantasieën, fel of doezelig in een werkelijkheid waarin het gras nog heel hoog groeit en de knieën nog mager zijn, vaak kapot. - Ze heeft in dezelfde zee van tijd gezwommen op zomermiddagen als deze. Iedere vrouw, zelfs de meest huiselijke, heeft uit die tijd dezelfde ‘immortal longings’ in zich gehouden als Cleopatra - een figuur, die nu niet speciaal om haar nest-instinct in de historie is gebleven. Ik zei ook, dat haar biologie haar tijdsgebrek bepaalt. Dat is ook zo. Het krijgen van kinderen, en de natuurlijke behoefte voor die kinderen, haar man en haar nest te zorgen, maken dat ze haar andere behoeften meestal in de 2e plaats laat komen. Gelukkig brengt datzelfde instinct ook een groot geduld met zich mee. Het geduld van een boer, die moet wachten of iets groeit, dat is rijpt, die geen directe resultaten ziet, die gewend is iedere weersgesteldheid te nemen. Er komt door dat geduld a.h.w. een inwendige tijd, een van lange adem en een waakzaamheid, beide dingen die voor het maken van een kunstwerk belangrijk zijn. Ik lees U een vers voor, dat wel niet precies uit deze overweging ontstond maar waarmee ik wel illustreren kan wat ik bedoel: Eb. | |
[pagina 34]
| |
Eb
Ik trek mij terug en wacht.
Dit is de tijd, die niet verloren gaat:
iedere minuut zet zich in toekomst om:
Ik ben een oceaan van wachten,
waterdun omhuld door het ogenblik.
Zuigende eb van het gemoed,
dat de minuten trekt en dat de vloed
diep in zijn duisternis bereidt.
Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?
En nu kom ik aan het maken van wandkleden door vrouwen. Het creatieve proces op zichzelf zal wel gelijk zijn aan dat van schilderen. Maar de uitvoering is anders. Men kan zich nauwelijks voorstellen, dat een vrouw een aanloop neemt en draden op een lap gooit. Dat houdt niet. Het moet steek voor steek en het duurt lang. Het is, nog afgezien van de artistieke prestatie, eigenlijk ongelofelijk slim, dat vrouwen zo-iets doen. Want denk eens aan: ze doen iets waarmee ze zelf aan haar trekken komen èn waartegen zelfs de meest conservatieve man geen bezwaar kan hebben. Ze doet - die vrouw - iets met haar handen, ze houdt haar hoofd (waar de ideeën en fantasieën in zitten) daarbij gebogen, er gaat rust van haar uit, terwijl ze toch niet lui is. Ze kan blijven luisteren, ze blijft schoon, ze kan haar naald neerleggen, geruisloos, en ze ziet er uit zoals vrouwen er al eeuwen uitzien op schilderijen. Bovendien maakt ze iets voor haar huis of het huis van iemand anders. Ze heeft m.a.w. een compleet, waterdicht alibi. Het is bijna een klassiek voorbeeld van hoe iemand ‘can have his cake and eat it’. Ik had, toen ik aan wandkleden dacht verschillende associaties, die er misschien geen rechtstreeks verband mee houden. Een, met het kantklossende meisje van Vermeer, dat zo aandachtig toeziet op haar vingers alsof het badende kindertjes zijn, een tweede, meer privé-herinnering, waarvan ik een kleed zou maken als ik | |
[pagina 35]
| |
een kleed kon maken: dat is van Scheveningse vrouwen, neergestreken op een grasland dichtbij de haven. 's Avonds zaten ze daar gehurkt op het bijna zwarte ruige gras, dat op pony-haar leek en boetten netten. Achter haar was het gladde voorhoofd van de zee te zien, lichter dan de lucht. Ze zaten met de netten over haar knieën en ze toverden met haar vingers. Als het helemaal donker was rezen ze op als troepjes cyclamen met pol en al uit de grond gerezen. De netten bleven dan achter, vloeiende van de palen waarover ze hingen en het waren tovernetten, waar de maan in gevangen hing. Wandkleden vooronderstellen muren en muren suggereren veiligheid. Dat die veiligheid hoofdzakelijk een illusie is zie ik het duidelijkst bij huizen in aanbouw en bij gebombardeerde huizen, waarvan het binnenste te zien komt. Een muur met een wandkleed: een illusie gevoerd met een droom. Wat een moedige ondernemende dieren zijn mensen. Ze beginnen hun geschiedenis met een paradijs-verhaal. Een paradijs waar van wonen geen sprake was, of misschien was dat juist echt wonen, zonder binnenshuis en buitenshuis, zonder kleren, zonder verschil tussen sexe, goed en kwaad. Maar dat was niet houdbaar. Met de onderscheiding begon de scheiding. - Met een huis, een afgescheiden ruimte om min of meer ongestoord in te leven, vergroot men zijn binnenwereld en stelt men het levensgevaarlijke leven tijdelijk veilig. Maar het gekke is dat de marge tussen veiligheid en verveling heel smal is. Het veiligste zijn natuurlijk een bankkluis en een graf. Maar ook het vervelendst. De behoefte aan expansie en avontuur doen zich al gauw gelden. De menselijke ziel heeft kijkgaten nodig, zoals de huid poriën. Luchtgeven is een van de dingen, die een kunstenaar doet. Een wandkleed, dat een beschermende muur versiert is een raam naar binnen. Naar dat binnen, dat vroeger, in het paradijs, of in de kindertijd, hoe men het noemen wil, nog niet gescheiden was van buiten. Naar analogie van de aankondiging van deze tentoonstelling: (S)teken aan de wand eindig ik met de hoop en het vertrouwen, dat nog 'mene(g), mene(g) (s)tekeltje zal worden gestoken. |
|