| |
| |
| |
F.M. Lorda Alaiz
De romanschrijver Evelyn Waugh
Het is tijd, méér dan tijd, dat de Westerse mens zoals hij zich gevormd heeft in actieve gemeenschappen: de meest vindingrijke, wijze, listige die het aardoppervlak bevolkt heeft - maar ook doortrapt en trouweloos - het is tijd dat de Westerse mens zich verdiept in een genadeloos eerlijk gewetensonderzoek. Indien de Westerse mens althans zijn historische rol wil blijven spelen in een wereld die zich al tientallen jaren lang geen rad meer voor ogen laat draaien. Iedereen weet zo langzamerhand dat de ‘ontvoering van Europa’ heeft plaats gehad, en dat de rest van de wereld ons met gelijke, en eigen, munt terug betalen zal. Op één punt vooral schreit de houding van de Westerse mens ten hemel: dat van zijn religieuze overtuiging. Wat heeft hij overgelaten van die christelijke religie die hij beweerde aan te hangen, en die hij tot vandaag toe schijnheilig beweert te verdedigen? Wie hier, zonder farizeïsme, één ogenblik bij stilstaat, moet toegeven dat hij de rol van de kooplieden in de tempel gespeeld heeft.
Een karakteristieke houding van de Westerse mens, welke de dubbelzinnige geschiedenis van Europa voortzet, en daarom om ontmaskering vraagt, is die van de Engelse romanschrijver Evelyn Waugh.
| |
Het welsprekende portret
Er bestaat een geschilderd portret van Evelyn Waugh dat m.i. als uitgangspunt kan dienen voor de interpretatie van de mens en de schrijver. Het is geschilderd door Henry Lamb, en draagt de titel ‘Evelyn Waugh op 27-jarige leeftijd’; het dateert uit 1930 en behoort to de particuliere verzameling van Lord Moyne. Het is geschilderd in de objectieve, fotografische stijl van het Engelse naturalisme: vormen en kleuren ‘naar het leven’, geen interpre- | |
| |
tatieve inmenging van de schilder. De persoon van de schilder is uitgewist ten behoeve van het model. Voor ons heeft dat het voordeel dat wij, vóór dit portret, alleen met Evelyn Waugh te maken hebben. En met een Evelyn Waugh in definitieve gedaante, bij wijze van spreken, want in datzelfde jaar 1930, toen hij 27 jaar oud was, had op 27 september zijn formele overgang tot de katholieke kerk plaats; hij had toen al een tiental boeken van verschillend karakter gepubliceerd, waaronder - en dit is belangrijk - zijn twee eerste romans: Decline and Fall en Vile Bodies. Het meest kenmerkende van zijn latere werk wordt hierin al aangekondigd. Bovendien: 1930 is vrijwel de evenaar van de tussenoorlogse periode, waarvan Evelyn Waugh op zijn wijze in hoofdzaak de getuige is. Dit alles verhoogt de documentaire waarde van het schilderij.
Wij zien op het portret een jonge man, naar het uiterlijk een aristocraat, met iets uitdagends - een Engelsman bovendien, daarover kan geen twijfel bestaan. Dat is de eerste indruk; nu de détails: wij zien hem ‘en face’, gezeten in een ruime en gemakkelijke stoel, het ene been over het andere geslagen, gekleed met nonchalant en zeer persoonlijk raffinement. De linkerhand die op de stoelleuning rust, houdt een glas bier vast, de opgeheven rechter een pijp, waarvan de steel verdwijnt in de rechtermondhoek; de lippen gesloten, welgevormd, helrood, de onderste iets uitstekend, in overeenstemming met een wilskrachtige, fraai belijnde kin. Het fijnbesneden hoofd, ovaal, gevuld, is niet geheel in overeenstemming met de grote, te grote, afmetingen van handen en oren; het hoofd leunt tegen een groot kussen dat over de rug van de stoel hangt. Het gezicht maakt een wat kinderachtige indruk: de huid is rose en glad, het haar lichtbruin, dicht, met een kleine slag erin, de scheiding links; een schuin vallende lok bedekt de rechterzijde van het hoge voorhoofd. De neus is recht met smalle vleugels. Tenslotte de ogen: twee blauwe knikkers, fel en borend, in enigszins schuinstaande oogkassen, onder dunne, bijna rechte, blonde wenkbrauwen, die aan de uiteinden enigszins gewelfd zijn. De blik van een waakzame kater.
| |
| |
Die spiedende, scherpe en ietwat argwanende blik zal Evelyn Waugh zijn leven lang behouden, maar niet de slankheid van de Oxfordman van 1930; in de loop der jaren zal zijn figuur uitdijen tot een massieve, fors gevulde gestalte, gevolg van een overtuigende en vruchtdragende liefde voor het goede van spijs en drank.
Wat valt er uit dit schilderij te lezen? Om te beginnen dat hij van goede familie is, knap, met de neiging tot een zeker dandyisme, dat hij aggressief intelligent is, bier drinkt en een pijp rookt. Maar verder? Het schilderij onthult iets zeer karakteristieks: we staan voor iemand die volmaakt onderdak is. De monumentale zetel, stevig van constructie, vast staande op een onbeweeglijke bodem, de dikke bekleding waarin men wegzinkt, het grote en gevulde kussen dat erbij hoort - het zijn alles attributen van degene die er in zit. Het dient alles om onderdak en goed gezeten te zijn, en Evelyn Waugh heeft bewezen dat dit een dringende behoefte bevredigt, uiterlijk en innerlijk. Dat wil niet zeggen dat hij een vastgeroeste luiaard is; het tegendeel zal blijken. Het is wellicht juister te zeggen dat het voor Evelyn Waugh onontbeerlijk is te weten dat hij op een goed onderdak kan rekenen: als vermoeidheid of zwaarmoedigheid de wereld verduisteren, wanneer het weer te slecht is, wanneer de dreiging te dringend, de angst te kwellend is - dan staat daar altijd die stoel klaar met het kussen, tussen een paar stevige Britse muren en onder een beschermend dak - symbool van de hemelse bescherming. In één woord: hij moet tot elke prijs de zekerheid hebben te beschikken over een plek die van hem alléén is, waar hij zich kan neervlijen, en in het ergste, of uiterste geval zich te sterven kan leggen en overgaan tot een beter leven. Een plek waar hij onderdak is voor alle voorzienbare en denkbare gebeurtenissen.
Hier op aarde is er één plaats of situatie welke - tussen alle wisselvalligheden des levens die ons bewegen - de onveranderlijk eeuwige gelijkblijvendheid het meest nabij komt: de leidende klasse van Engeland, Tories in hart en nieren, met eeuwenoude formalistische tradities die tot in het absurde gaan, met kaste- | |
| |
privileges die door het gewone volk in snobistische verblinding als rechtmatig erkend worden, met de vrijwel biologische verbondenheid aan een ‘manor house’ of een adellijk stamhuis, met ‘public schools’, Oxford en Cambridge, bestemd voor de vorming van selecte minderheden; dat geheel van onvernietigbare instellingen, een waarachtig wonder van stabiliteit - en onbeweeglijkheid -: ‘the Establishment’, de onberispelijke maar automatische omgangsvormen, de erecode samengevat in de figuur van de ‘gentleman’ en het principe van ‘fair play’ (met als uitweg de huichelarij), en - tenslotte - de gemakkelijke, zij het niet erfelijke toegang tot de leidende posities, in de politiek, het leger, de economie en de staatskerk.
Wat het hiernamaals betreft, heeft Evelyn Waugh zich verschanst in het katholicisme, de hechtste religie ter wereld. Zelf heeft hij het proces dat hem naar het katholicisme voerde, beschreven. Kort samengevat: hij is geboren in een practiserende anglicaanse familie, waarvan de stamboom - volgens Waugh - aan alle takken anglicaanse geestelijken als vruchten heeft voortgebracht. Een erfelijke voorbestemdheid dus voor de officiële Engelse kerk, waartoe hij zich trouwens later voelt aangetrokken ‘om estetische redenen’. Tien jaar oud schrijft hij een ‘lang en vervelend’ gedicht over het vagevuur en verklaart geestelijke te willen worden. Met het oog daarop zet zijn vader, ‘nauwgezet in de vervulling van zijn religieuze en conservatieve plichten, en zonder enige belangstelling voor theologie of politiek’, hem op een school die bekend staat om de religieuze nadruk waarmee ze haar opleiding kleurt. Evenwel, die nadruk sorteert een tegengesteld effect: op de leeftijd van zestien jaar stelt Evelyn Waugh de geestelijke van de school formeel in kennis van het feit dat God niet bestaat. In overeenstemming daarmee laat hij het geloof der voorvaderen los. Hij doet dit in alle rust, zonder die periode van innerlijke kwelling welke aan geloofsafval vooraf pleegt te gaan. Hij schrijft deze vlaag van atheïsme toe aan de invloed van een theoloog, die later bisschop werd. ‘Deze geleerde en vrome man legde ons uit dat geen van de heilige boeken geschreven was door degene
| |
| |
die verondersteld werd het geschreven te hebben; hij nodigde ons uit om, op de wijze van de zesde eeuw, na te denken over de natuur van Christus. Toen hij de erfelijke axioma's van mijn geloof vernietigd had, voelde ik mij volstrekt niet in staat hem te volgen op zijn vlucht door verheven streken waarheen hij opsteeg met de logica welke - volgens hem - zijn scepticisme en zijn priesterlijke staat verenigde.’ In diezelfde tijd leest Evelyn Waugh Pope's Essay on Man, hetgeen hem weer naar Leibnitz en een volstrekte desoriëntatie voert. Voor het ogenblik treedt hij op als agnosticus, maar hij verklaart te zelfder tijd dat ‘zonder God het leven onbegrijpelijk en ondragelijk is’. Zodat hij zal terugkeren, niet slechts tot het geloof, maar zelfs tot het rooms-katholicisme. ‘Terugkeren’ is het woord, want de bekeerling volgt deze redenering: negen eeuwen lang is Groot-Brittanië katholiek geweest, en drie eeuwen protestant; nu is het sinds één eeuw agnostisch, maar de onderliggende basis blijft toch de universele en eeuwige Kerk van vóór de teugelloze Hendrik VIII. Het tijdelijk en voorbijgaand karakter van ketterijen en schisma's springt in het oog. Als de christelijke openbaring in overeenstemming is met de waarheid, dan is de Kerk de gemeenschap welke Christus gesticht heeft; de overige christelijke kerken zijn alleen maar geloofwaardig voor zover ze iets uit de schipbreuk van het Grote Schisma en de Reformatie hebben kunnen redden. ‘Restte nog slechts te bewijzen - aldus Evelyn Waugh - de waarheid van de christelijke openbaring. Een briljant en heilig priester nam die taak op zich. Zo trad ik, met een vaste intellectuele overtuiging en weinig emotie (cursivering van mij, F.L.) de katholieke Kerk binnen.’
Zoals blijkt zijn het geenszins ‘de redenen van het hart welke de rede niet kent’ die Evelyn Waugh op weg naar Damascus voeren, maar eerder een koele redernering naar scholastieke snit. Meer berekening dan overgave, meer voorzorgsmaatregel dan daad van vertrouwen. Stap voor stap voortgaan, met het hart in de keel in evenwicht blijven op het slappe koord van een existentiële houding ook al draagt die een christelijke signatuur, dat beschouwt
| |
| |
Evelyn Waugh als een dwaasheid, zeker wanneer één simpel syllogisme volstaat om er een aangenaam leven op te bouwen. Zoals hij zich in het profane verschanst in de sociale klasse die hem heeft voortgebracht - de Britse ‘upper class’ -, zo ontrukt hij zich ten aanzien van het heilige aan het benauwende drijfzand van het reformatorisch getinte anglicanisme, en beklimt hij overtuigd maar zonder emotie de onbeweeglijke en eenzame rots van Petrus. Daar voelt hij zich veilig, en beheerst hij de situatie, omdat hij alles ziet. Daar beneden zijn de wereld en het leven zonder God ‘onbegrijpelijk en onverdraaglijk’; vanaf deze granieten top gezien, blijken ze eenvoudig een segment, het zichtbare segment, van een cirkel, waarvan het grootste deel voor de ervaring duister en ontoegankelijk blijft. Geïsoleerd is het zichtbare gedeelte zinloos, maar verenigd met het geheel kost het weinig verbeeldingskracht er de zin van te zien, omdat die zin te vinden is in het grote onzichtbare deel. Aldus beschouwd kan de pijn niet anders zijn dan de verblinding welke het gevolg is van ons fragmentarisch zien van iets dat, in zijn geheel, het volmaakte en eeuwige geluk is. Hetzelfde geldt voor het onrecht en de chaos. En dan is het nog maar één stap om nu reeds, op deze aarde, pijn, onrecht en verwarring als goed te beschouwen.
Die stap is belangrijk, beslissend. Er zijn er die haar niet zetten; hoe vast zij ook staan in hun religieuze overtuiging, en hoe sterk zij ook geloven dat deze wereld en dit leven pas in het hiernamaals hun volstrekte zin zullen krijgen, binnen datzelfde geloof beschouwen zij de mens als ‘maaksel Gods’, drager van een onmetelijke waardigheid; deze geestesgesteldheid houdt hen wakker, laat hun vermogen tot verontwaardiging onaangetast, dringt hen tot handelen, tot omvorming van de feitelijke realiteit.
Wannéér men die stap echter zet, dan kan men kwaad en chaos met ironische onverschilligheid aanzien. En met gekruiste armen, natuurlijk. Dat doet Evelyn Waugh, een groot humoristisch schrijver en kunstenaar, een verfijnd esteet, maar - onder alle religieuze schijn - verstoken van een sociaal geweten en zonder de wil tot hervorming.
| |
| |
Vier jaar na het einde van de eerste wereldoorlog, in 1922, verschijnt in Engeland een gedicht dat uitdrukking geeft aan de duistere onzekerheid waaraan de Westerse mens ten prooi gevallen is: The Waste Land van T.S. Eliot. Via een syntaxis en een poëtische constructie welke afkomstig zijn van het Franse symbolisme (maar dit overtreffen), en verwant zijn aan het meesterschap van Dante en van de metafysische Engelse dichters van de 17e eeuw, etaleert T.S. Eliot de meest volledige symbolenreeks die ontworpen is ter kenschetsing van het klimaat van de vroege 20ste eeuw: verwarring en maalstroom, teleurstelling, zwaarmoedigheid en zelfs doodsverlangen ontdekt de dichter in de Westerse beschaving. Het is de braakliggende grond, uitgeput en onvruchtbaar, duister, zonder de mogelijkheid van een nieuwe ochtend.
Bij het verschijnen van deze bundel was Evelyn Waugh 19 jaar oud. Met zijn ‘soi disant’ religieus temperament, zijn aristocratisch-conservatieve geestesstructuur, Britse hooghartigheid en ironisch talent, moest het braakliggende land van Eliot hem wel voorkomen als een nawkeurige röntgenfoto van zijn tijd: de wereld in puin, de bespottelijke absurde inspanningen van de mensen, - te meer nog nu bewegingen als socialisme en syndicalisme, die zo uitdrukkelijk tegen Waugh's denkbeelden indruisen, historisch gewicht beginnen te krijgen. Het is begrijpelijk dat híj zowel als Eliot het verdwijnen van bepaalde waarden betreuren, waaraan ze in een klaarblijkelijke subjectieve verblinding een eeuwige macht toekennen. In werkelijkheid houden de wereld en het eeuwige macht toekennen. In werkelijk houden de wereld en het leven niet op bij de grenzen van het Westen, noch bij de normen welke Eliot en Waugh vereren; trouwens hun eigen situatie is enigszins paradoxaal: terwijl ze de diagnose van de onvruchtbaarheid van de Westelijke wereld stellen, bevruchten ze die wereld met hun artistiek werk. Er zijn er die het anders zien, ook in Engeland: D.H. Lawrence, James Joyce, Virginia Woolf, en een generatie later W.H. Auden, Stephen Spender en C.G. Lewis, met hun geloof in de mens en in zijn kracht om het ‘vaste land’ te herwinnen.
| |
| |
Overigens was het een periode van afbraak, en de economische crisis van de dertiger jaren gaf daar een haast apocalyptische dimensie aan. In zekere zin zoeken wij nog altijd naar een oplossing voor de toen begonnen crisis; maar lang niet ieder heeft zijn kleren gescheurd bij het zien van de onvermijdelijke ineenstorting van een aantal eenzijdig en dubieuze waarden, die al te lang ons oordeel bepaald hebben. Tenslotte zijn het leven en de wereld zaken van de mens, en zijn het de mensen zelf - onder wie ook de gelovigen, ‘de vrije kinderen Gods’ - die de ontwikkeling bepalen. Op dit ogenblik zijn er mensen die onder de pannen zijn, en anderen die proberen onder de pannen te komen. Wat voor de een ‘vaste land’ is, is voor de ander een nog maagdelijk gebied, vol van beloften.
Everyn Waugh, een man die onderdak is, schaart zich zonder discussie achter de hypothese van het ‘waste land’. Sterker nog: via een mythische handgreep breidt hij die hypothese uit over het gehele oppervlak van de aarde en over de gehele loop der historie, van de verdrijving uit het paradijs af tot vandaag toe. De in ongenade gevallen mens weet niet wat te doen en verandert de wereld in een circusarena, maakt zich tot een dwaas en waanzinnig schouwspel. Wie zich het meest van de toestand bewust is, voelt zich als een schipbreukeling zonder reddingsgordel, zonder voedsel voor ook maar de geringste hoop. Waugh accepteert de hypothese van het ‘waste land’, dat blijkt uit heel zijn oeuvre; soms blijkt het zeer uitdrukkelijk, zoals in de titel A Handful of Dust, ontleend aan een vers van Eliot: ‘I will show you fear in a handful of dust’. De geestelijke ontwikkeling van Waugh blijft verder parallel lopen aan die van Eliot, maar dan op een nader niveau. ‘Waste land’, is de wereld zonder God, gezien van de korst mogelijke afstand, ‘onbegrijpelijk en onverdraaglijk’; Ash Wednesday is het vertrek van de aarde op de vleugels der religie en Four Quartets is de herwinning van de zin die wereld en leven in de diepte bevatten, wanneer die diepte verlicht wordt door het hoge schijnsel van de eeuwigheid en van Gods plannen. De dich- | |
| |
ter en de romanschrijver belijden hetzelfde geloof: ‘Wij hebben hier geen blijvende woonstede.’
Evelyn Waugh is een T.S. Eliot die sterft van het lachen. En aangezien de aarde toch zijn blijvende woonstede niet is, wast hij zijn handen in onschuld.
| |
De ‘upper class’
Deze lijdelijkheid of morele vlucht, dit soort aanklacht zonder vonnis, strookt niet met de klassieke opvatting van de satire, de lachende tuchtiging, die de gebreken onderstreept en dwingt tot verbetering; dat hangt in eerste instantie samen met het feit dat Evelyn Waugh zijn literaire taak uitoefent vanaf een buitenaards hoog gezichtspunt, hetgeen hem verhindert om doeltreffend handelend in te grijpen, en de werkelijkheid te beïnvloeden. ‘De menselijke ervaringswereld’, schrijft de criticus D.S. Savage (The Innocence of Evelyn Waugh, in de bundel The Novelist as a Thinker, Londen 1949, blz. 33-46), ‘wordt op zo grote afstand gehouden dat elke poging om die wereld ernstig te nemen, daaraan bezwijkt; de personages worden poppen en daarmee loutere instrumenten tot vermaak.’ Maar het hangt ook samen met het thema, het vrijwel enige thema van Evelyn Waugh: de Britse ‘upper class’, waartoe hij zelf behoort, en waartoe hij ook wil blijven behoren - men heeft hem dikwijls als snobist gedoodverfd -, en waaraan hij eigenlijk emotioneel gebonden is. Ethisch gezien is het beeld van deze klasse zoals die in het werk van Waugh optreedt, allerellendigst, zodat men hem wel de kroniekschrijver van ‘la haute canaille’ heeft genoemd, van de uitspattingen, tuchteloosheid, wandaden, grillen, wreedheid, en domheid van de rijkelui's kinderen, ‘the bright young people’. Maar men moet van Waugh geen gebaar van verontwaardiging verwachten, geen veroordelende instelling, en zelfs geen zweem van een aanklacht, maar veeleer een heimelijk plezier. Tenslotte zet hij zijn eigen mensen te kijk. En uiteindelijk is het allemaal niet zo belangrijk - wanneer men er maar vanaf een voldoende apatische
| |
| |
afstand naar kijkt - of die jongelui uit de hoogste Britse kringen nu meer of minder nonchalant of losbandig zijn. Het zijn komische figuren geworden, dat wel, bij het parodistische af soms; want zij hebben in Waugh een kroniekschrijver gevonden met een groot literair talent en een bijtende humor. Van de andere kant evenwel bewerkt deze identificatie van Waugh met zijn enige thema, de ‘upper class’, een dergelijke verscherping van het (beperkte) zicht, dat men Waugh's oeuvre als een getrouw getuigenis kan beschouwen, ondanks de bijtende vertekening, of misschien juist door die karikaturale vertekening. In die zin kan Edmund Wilson (Never apologize, never explain in de New Yorker van 4 mei 1944) van Evelyn Waugh zeggen dat ‘hij het buitensporige listiglijk met het waarschijnlijke combineert zonder ons gevoel voor waarachtigheid geweld aan te doen’. De schrijver van Decline and Fall, Scoop, Put out more Flags, en Officers and Gentlemen, om slechts vier titels uit een literaire productie van dertig jaar te noemen, kent zijn personages in hart en nieren, zoals hij zichzelf kent; hij ontleedt hen - en zichzelf - met hetzelfde onbevangen, grillige en cynische plezier, waarmee zijn personages - Basil Seal, Sir Alistair Digby, Vane Trumpington, kapitein Grimes, Salomon Philbrick, Lady Beste-Chetwyde - hun dwaasheden begaan, maar ook met nimmer falende virtuoziteit. Cyril Connolly heeft dat als volgt onder woorden gebracht: ‘De satire in de eerste boeken van Evelyn Waugh kwam voort uit zijn onbekendheid met het leven; hij vond wreedheden amusant omdat hij ze niet begreep’ (Enemies of Promise, Penguin, Londen 1961). Dit is een volstrekt juiste opmerking, dunkt mij, wanneer men onder leven althans verstaan het leven van ‘de mens’, en niet slechts van de Engelse ‘upper class’. Het is overduidelijk dat Waugh dit leven van de
mens volkomen negeert, en niet kent; maar het leven van de ‘upper class’, zonder enig verband met dat andere, kent hij als geen ander. Waugh beheerst zijn thema volkomen.
| |
| |
| |
De reizen
Geografisch springt het werk van Waugh van het ene land naar het andere, zelfs van het ene continent naar het andere, met een zekere voorkeur voor gebieden die wij nu onderontwikkelde, of ontwikkelingslanden noemen. In de tijd toen Waugh die landen bezocht, in de jaren dertig, waren ze het stadium van oorspronkelijke primitiviteit nog maar nauwelijks te boven, en die omstandigheid gaf Evelyn Waugh alle ruimte voor een van zijn geliefde bezigheden: het vergelijken van constrasterende beschavingen. Maar waar de boeken ons ook heenbrengen, hoe ongelijksoortig de fabels ook zijn, de personages blijven altijd dezelfden: John Beaver, Lord Cooper, William Boot, generaal Cruttwell, Anthony Last, Lady Seal, Sir Alistair Trumpington, Engelsen uit de hoogste lagen van de maatschappij, die zich om allerlei redenen - maar niet om goede maatjes te worden met lieden van een ander slag - over de gehele aarde verplaatsen; bij voorkeur naar landen die vóór de tweede wereldoorlog deel uitmaakten van het wereldomspannende Britse Imperium. In die streken vormen ze dan een enclave van de westerse beschaving, onder bescherming van garnizoenen, vloot en diplomaten. Er is evenwel geen sprake van dat in deze botsing van beschavingen, welke door Waugh's satire wordt opgeroepen, het Westen beter uit de bus komt dan de inheemse cultuur. Beide krijgen van hem hetzelfde: striemende verachting. Van welke beschaving ook, altijd stelt de mens Waugh teleur, en altijd wekt hij zijn lachlust op.
| |
De oorlog
De tweede wereldoorlog natuurlijk. Wanneer die uitbreekt, is Evelyn Waugh 36 jaar oud, een passende leeftijd om een officierspost te verwerven, welke altijd openstaat voor een onderdaan van His Gracious Majesty die zoals deze schrijver aristocratische afkomst paart aan een goed-verankerde publieke faam. Bovendien, een man met de denkbeelden van Waugh, conservatief-traditionalistisch, met een vast geloof in de Voorzienigheid,
| |
| |
met romantische neigingen en een onuitroeibaar pessimisme ten aanzien van de ‘condition humaine’, moet een gelegenheid als de oorlog niet slechts met berusting, maar met een zeker enthousiasme aangrijpen. De oorlog is nu eenmaal onvermijdelijk, immers ‘het knevelen, vangen en doden van zijn soortgenoten vormt een van de activiteiten waardoor de beschaafde mens zich van wilde dieren onderscheidt, evenals de landbouw’ (Evelyn Waugh, Writers at War, onuitgegeven essay van 1952); daarom ‘bevat het militaire bestaan het wezen zelf van de menselijke betrekkingen, en dient het, in een tijd die aan de zin voor avontuur zo weinig speelruimte laat, om de dampen van de letterkunde te doen optrekken’ (ib.) en tenslotte ‘geloof ik dat de eerste burgerplicht van een man ligt in het strijden voor zijn koning wanneer de politici het koninkrijk in gevaar gebracht hebben’ (verkiezingsrede van E.W. toen hij zich in 1951 candidaat stelde voor het rectorschap van de universiteit van Edinburgh). Evelyn Waugh aarzelt dan ook geen ogenblik. In 1939 is hij officier bij de mariniers; in 1941 vertrekt hij naar het Midden-Oosten met het ‘Commando nr. 8’; in 1942, kapitein geworden, volgt zijn overplaatsing naar de Royal Horse Guards; in 1944 maakt hij deel uit van de Britse militaire missie naar Joegoslavië. In 1946 wordt hij gedemobiliseerd. Alle getuigenissen over het gedrag van Waugh in de oorlog stemmen overeen: hij was een onverschrokken soldaat. Toen boven Groot-Brittanië de grootste bedreiging van zijn geschiedenis hing, heeft Evelyn Waugh zijn plicht als burger dus onberispelijk en met moed vervuld - in tegenstelling tot een man als Bertrand Russell -, overtuigd dat hij voor een rechtvaardige zaak streed (zie Men at arms, 1952), een toegift op de sterkende zekerheden die hij uit zijn karakter en mentaliteit putte.
Behalve Men at Arms vindt men de oogst van die zes of zeven jaren actieve militaire dienst terug in Brideshead revisited (1945), Put out more Flags (1942), en Officers and Gentlemen (1955). Het stramien der verhalen verandert, de omgeving verandert, de personages blijven dezelfden; alleen hebben zij nu een uniform
| |
| |
aan of handelen zij onder invloed van de oorlog: het zijn allen Engelsen die geboren zijn uit het hoofd van Zeus.
| |
Waugh en de politiek
‘Ik heb nimmer een rol willen spelen in het openbare leven. Het merendeel van de kwalen waaraan wij lijden, is te wijten aan de mensen die in het openbare leven een rol spelen. Ik heb nooit mijn stem uitgebracht bij de parlementsverkiezingen’ (verkiezingstoespraak in Edinburgh, 1951). Een duidelijke verklaring van politiek negativisme. Het viel te verwachten. Politiek, van welke aard ook, is één van de menselijke bezigheden die men niet bedrijven kan zonder een minimaal geloof in de mogelijkheid de wereld enigszins te kunnen veranderen. En daar gelooft Evelyn Waugh niet in. Hij gelooft dat politiek altijd politikasterij is, omdat het onmogelijk is iets te veranderen aan de heersende stand van zaken, en ‘de verandering, evenals de revolutie, de neiging van Saturnus vertoont om zijn eigen kinderen op te eten’; derhalve is ‘de nieuwe wereld’ gedoemd een ‘herhaling of karikatuur van de oude’ te zijn (Frederick J. Stoop, Evelyn Waugh, Londen 1958, blz. 46, 39). De mens is een onverbeterlijke stijfkop, zonder een greintje verstand, die alleen maar domme streken uithaalt en lachwekkend is.
Dit sarcastische pessimisme ten opzichte van de mens en zijn vermogen tot politiek-sociale evolutie vormt een karaktertrek van de man van rechts. En dat is Waugh, tot het extremistische toe. In Oxford was hij lid van de conservatieve partij en vandaag nog beschouwt hij zichzelf als een ‘old-fashioned Tory’. Als het dus gaat over Waugh's politieke denkbeelden, zijn dat - zoals te verwachten - aristocratische en traditionalistische ideeën, typisch reactionair, maar zonder stootkracht; want daarvoor is zelfs bij de mannen van rechts een zeker optimisme en geloof in de mens nodig, die bij deze schrijver te enenmale ontbreken. Waarschijnlijk vindt hij, met Goethe, dat onrecht te verkiezen is boven inbreuk op de orde, hoe verkalkt die ook zij. Dit is te waarschijnlijker omdat zijn verering van de ijzeren orde, verticaal-hiërar- | |
| |
chisch opgebouwd, en zijn neiging tot romantische bevliegingen hem enkele malen tot aan de rand van het fascisme hebben gebracht. Wat dat betreft kan men met vrucht te rade gaan bij het bovengenoemde boek van Frederick J. Stoop (blz. 27 v.) In elk geval is er één ding dat Evelyn Waugh niet kan verdragen: de opstand der horden, het socialisme en de vakverenigingen en alles wat daarmee samenhangt: de welvaartstaat, de nationalisaties, de zware lasten op erfenissen, in het algemeen: de belastingen, de stakingen, het verdwijnen van de sociale grenzen, het internationalisme enz. In zijn roman Love among the Ruins ontwerpt hij een beeld van de ellende welke de wereld te wachten staat, indien zij haar dwaze loop langs de weg van het socialisme voortzet, al is dat dan ook het voorzichtige en insulaire socialisme van de Britse Labour-party.
| |
De kunstenaar
Een geboren schrijver, een welversneden pen, een fraaie stijl - soms een tikje academisch -, die bijna altijd in dienst staat - dat is het eigene - van een bijtende, kwaadaardige, meedogenloze humor, van een sceptisch-verachtelijke blik op mensen en dingen, op een afstand, sarcastisch op het wrede af; mensen en dingen worden scherp en nauwkeurig waargenomen, en herschapen met lenige, spitse, fantasierijke kunstvaardigheid, geheel in overeenstemming met de bedoeling: de lezer te vermaken en zijn lachlust te wekken; maar altijd opgesloten in de duikerklok van de eigen individualiteit, die al heel vroeg verstard is, en ook binnen de interesse-sfeer van de sociale klasse waartoe de schrijver door geboorte en persoonlijke verkiezing behoort. Zo zou een eerste schets van de kunstenaar Evelyn Waugh kunnen luiden.
Buiten beschouwing blijven hier de reisboeken, van journalistieke allure, al dragen ze onmiskenbaar het stempel van Waugh, en ook het essay over Rossetti, en niet-verhalende boeken van religieus karakter (Edmund Campion, jesuit and martyr, 1935; A Selection from the Occasional Sermons of the Rt. Rev. Mgr. R.A. Knox, 1949; The Holy Places, 1952), en de laatste, autobiogra- | |
| |
fische roman, (The Ordeal of Gilbert Pinfold, 1957).
Het eigenlijke romaneske oeuvre van Evelyn Waugh beweegt zich tussen twee polen: aan de ene kant de chaos, waarin geen sprake is van vergeving of verlossing, - deze boeken spelen zich af in het ‘waste land’, zonder uitweg of uitzicht, het religieuze element komt noch impliciet noch expliciet aan bod, typische voorbeelden: Decline and Fall, Scoop; aan de andere pool de verlossing uit de chaos, - deze verhalen blijven weliswaar gesitueerd in de verwarring en de maalstroom van het ‘waste land’, maar ze veronderstellen het bestaan van een hogere, buitenaardse orde, die een uiteindelijk licht werpt op de personages; het religieuze element speelt, al dan niet uitdrukkelijk, een rol; typische voorbeelden: Brideshead revisited en Helena.
In de boeken die zich afspelen in de aantrekkingskracht van de eerste pool vertoont Waugh zich aan ons als een uiterst behendig chirurg die, goed ingepakt in zijn ziektewerende kledij - witte jas, handschoenen, masker - zich met geamuseerde nieuwsgierigheid buigt over een doodziek lichaam, aangetast tot in het merg van de beenderen door allerlei ongeneeslijke kwalen, uitgeput tot de doodstrijd toe; uit dat lichaam snijdt hij gezwellen weg, verwijdert hij weefsels, en kankerachtige woekeringen om die met nonchalante élégance aan het publiek te tonen, als een circusartiest die grappige, werkelijk lachwekkende goocheltoeren verricht met bloederige stukken vlees en stromen pus. Wij moeten wel lachen bij dit schouwspel, dank zij het komisch talent van Waugh (‘het enige komische genie dat in Engeland na Shaw is opgestaan’, zegt Edmund Wilson), maar tegelijkertijd is het een morele en zelfs een intellectuele beproeving voor de lezer-toeschouwer; want wie zich achteraf niet schaamt voor zijn lachen, mist het orgaan voor het ethische, of geeft zich geen rekenschap van wat er eigenlijk plaats heeft. Het is droevig, wat er eigenlijk gebeurt. Nog afgezien van het feit dat Waugh zijn éigen lichaam en kwalen sondeert, onbewust, en ondanks zijn schijnbare behendigheid als elegant goochelende chirurg, opgesloten in de onaantastbaarheid van de Brit die in een bevoorrechte wieg is geboren.
| |
| |
In dit deel van zijn oeuvre gebruikt Waugh de volgende hulpmiddelen: opdeling van het verhaal in korte episoden, die ons van de ene plek naar de andere brengen in soms adembenemende vaart, en waarin de personages verschijnen, verdwijnen en weer verschijnen, als waren zij opgenomen in een kolkende stroom; schepping van volstrekt krankzinnige situaties, met behulp van samenlopen en contrasten die soms de stoutmoedigste waarschijnlijkheid braveren; een snel ritme van de handeling op gevaar af oppervlakkig te zijn; veelvuldig gebruik van een snelle, gestileerde, maar waarachtige dialoog (Waugh heeft altijd bewondering gewekt door zijn pittige en economische weergave van het eigen taalgebruik van verschillende groepen: het taaltje van ‘the bright young people’, het krantenjargon van Scoop, het vocabulaire en de spreekwijze van soldaten en officieren); tekening van een type of een plaats met een paar snelle penseelstreken, brutaal en ondeugend, vol karikaturale nuances; en tenslotte, de schepping van een figuur die in vrijwel het gehele oeuvre voorkomt (aan beide polen), en aan wie de critici de soortnaam ‘the innocent’ hebben gegeven: William Boot in Scoop, Adam Fenwick-Symes in Vile Bodies, Anthony Last in A Handful of Dust, Paul Pennyfeather in Decline and Fall, Charles Ryder in Brideshead revisited, Basil Seal in Put out more Flage, enz. Deze ‘innocent’ dwaalt van de ene kant naar de andere door het verhaal, organiseert de handeling in zekere zin om zijn persoon, en geeft haar daarmee die mate van eenheid welke bij het boek past; het is een bijna mytische figuur die wonderlijk onbeschadigd weer te voorschijn komt uit zijn wandeling door de chaos, de maalstroom, de boosheid en het onverstand die het ‘waste land’ beheersen; als contrast geeft hij een grotere dieptewerking aan
het groteske schouwspel van de mens die zich met malle buitelingen door de wereld beweegt en praat als een gek. Deze groep van romans, welke zich om de eerste pool bewegen, heeft men ‘bidimensionaal’ genoemd, op grond van de ‘oppervlakkige’ behandeling, of ook wel ‘entertainments’.
De romans van de tweede groep, waarin verwarring, maalstroom
| |
| |
en duisternis in werkelijkheid het loon zijn van de mens die zich afsluit voor de goddelijke genade en waarin het religieuze element op een of andere wijze de uiteindelijke motor van de handeling vormt, vertonen een geheel andere achtergrond en techniek. Waugh blijft zichzelf gelijk in de recrutering van zijn personages uit de ‘upper class’, in de milieus die hij voor hen kiest, in zijn karakteristieke humor, in de verfijning van zijn proza, in de projectie van het wereld- en levens-beeld dat hij belijdt; maar de Waugh van deze boeken is meer bezonnen, ernstiger, met meer oog voor de opbouw en de eenheid van zijn werk, voor de innerlijke samenhang en waarachtigheid van zijn personages, voor de doeltreffende situaties en atmosfeer. Zijn werk krijgt m.a.w. een nieuwe dimensie: diepte. Het typische voorbeeld van deze driedimensionale roman is Brideshead revisited, het werk dat ons de volle maat geeft van het buitengewone verhalende talent van Evelyn Waugh, zoals in The Loved One, een fraaie koldergeschiedenis rond het Noordamerikaanse begrafenis-ritueel, het satirisch-komische talent van deze schrijver het best tot zijn recht komt, omdat hier de gunstige voorwaarden aanwezig zijn: deze begrafenisgebruiken verdienen werkelijk zijn bloedige spot. Artistiek gesproken zijn dit de onweerlegbare hoogtepunten in het oeuvre van deze schrijver met zijn enigszins middeleeuws talent - godsdienst, hoon en ideeën tot één geheel versmolten -, die in de geschiedenis van de Engelse literatuur te boek zal staan als de notaris die, tussen schimpscheuten en een soms wat geforceerde ernst door, getuigenis aflegde van het doodsgereutel en de voor de deur staande dood van een soort mensen - het zijne - dat door de tweede wereldoorlog voorgoed uit de geschiedenis geschrapt is.
Tot besluit: men noemt Evelyn Waugh een katholiek Engels romanschrijver; maar voor zover wij hem uit zijn werk leren kennen, belijdt hij een geloof zonder liefde, een dood geloof. En zijn sarcastische hoon is een belediging voor de mens.
|
|