| |
| |
| |
[Nummer 2]
Titel in hu desen .a.b.c.
De tekens na de z in Middelnederlandse abc-gedichten
Herman MulderGa naar voetnoot*
1 Inleiding
Uit de middeleeuwen en de rederijkerstijd is ons een groot aantal abc-gedichten overgeleverd. Dat zijn gedichten waarin de beginletters van de strofen, van de verzen of van de woorden samen het alfabet vormen. Misschien kan men beter spreken van ‘een alfabet’, want het gaat niet altijd om hetzelfde aantal letters en bovendien volgen er na de z dikwijls enkele afkortingstekens. Die afkortingstekens hebben editeurs vaak voor problemen gesteld. Maar ook de middeleeuwse kopiisten begrepen niet altijd alle tekens, zodat in sommige handschriften het slot van het gedicht grondig is bedorven. Dit artikel handelt vooral over die afkortingstekens: hoe zien zij eruit, hoe moeten zij verstaan worden en hoe zijn ze in het alfabet beland?
Aan het eind van deze bijdrage is een overzicht opgenomen van het bronnenmateriaal waar het betoog op stoelt (bijlage 1). Bestudeerd zijn 22 verschillende gedichten (G1-G22). Van sommige gedichten zijn meerdere versies onderzocht (G1a, G1b, etc.); in totaal gaat het om 43 versies. Ik heb mij in principe tot handschriftelijk overgeleverde gedichten beperkt; gedrukte gedichten komen slechts bij uitzondering aan de orde.Ga naar voetnoot1 Er bestaan ook Middelnederlandse abc-teksten die niet berijmd zijn, maar die blijven hier eveneens buiten beschouwing.Ga naar voetnoot2 Wel zal ik aandacht besteden aan de Florigout (G11) en de Borchgrave van Couchi (G12). Het is twijfelachtig of men deze ridderromans abc-gedichten mag noemen, maar in ieder geval zijn ze berijmd en is er een alfabet in verwerkt.
Bij de bestudering van het alfabet van Middelnederlandse abc-gedichten zijn andere middeleeuwse alfabetten onmisbaar. Ik heb er een aantal verzameld; zij zijn opgenomen in bijlage 2. Het gaat om 76 alfabetten, genummerd A1-A76.
| |
| |
| |
2 Middelnederlandse abc-gedichten
Abc-gedichten zijn, zoals gezegd, gedichten waarin beginletters een alfabet vormen (alfabetische acrosticha).Ga naar voetnoot3 Meestal gaat het om de beginletters van de strofen of van de verzen. Er bestaan echter varianten. In G1 gaat het om de eerste letter van elk verspaar. In G16 begint elk vers van een strofe met dezelfde letter, de strofen samen vormen een alfabet. Anthonis de Roovere gaat met G7 nog een stap verder: net als in G16 vormen de strofen een alfabet, maar binnen een strofe begint niet elk vers, maar elk woord met dezelfde letter. Ten slotte zijn er nog twee gedichten, G10 en G19, waarin het eerste woord met een a begint, het tweede met een b, etc. Zowel in G10 als in G19 eindigt het alfabet midden in een vers. Dat is niet erg elegant, maar wel begrijpelijk. Het is niet eenvoudig om een gedicht te construeren, waarin álle woorden een letter voor het alfabet leveren. De Roovere is er overigens wel in geslaagd om zo'n gedicht te maken. Het is echter niet in handschriftelijke vorm overgeleverd en ontbreekt derhalve in bijlage 1. Het bestaat uit acht verzen van drie woorden.Ga naar voetnoot4
De twee ridderromans, G11 en G12, zijn bijzondere gevallen. Het alfabet wordt hier gevormd door de lombarden. De met een lombarde beginnende tekstgedeelten kan men natuurlijk geen strofen noemen. Ze zijn wisselend van lengte en beginnen niet altijd op een gelukkige plaats.Ga naar voetnoot5
| |
3 De lengte van het alfabet zonder de afkortingstekens
Het middeleeuwse alfabet telt niet 26, maar 23 letters. Het is gebaseerd op het Romeinse alfabet, en kent geen w en ook niet u naast v en i naast j.Ga naar voetnoot6 De u en de v zijn alleen maar grafische varianten van elkaar (allogrammen). Het zijn twee lettervormen, maar één letter. De gewoonte om de vocaal met een u weer te geven, en de consonant met een v, stamt van na de middeleeuwen. Voor de i en j geldt hetzelfde. De grafie w ontstaat in de elfde eeuw, uit de dubbele v (uu, uv, vu of vv) die in Germaanse talen gebruikt wordt om de w-klank aan te duiden.Ga naar voetnoot7 De middeleeuwer weet dat een w een dubbele v is, en vormen als wt (= uut) zijn heel gewoon. Een echte letter kan men de w in de middeleeuwen nog niet noemen.
Men zou dus verwachten dat abc-gedichten uitgaan van een alfabet van 23 letters (afgezien van eventuele afkortingstekens). Toch is dat niet altijd zo. Er bestaan gedichten waarvan pas het 26ste vers met de z begint.Ga naar voetnoot8 De verklaring hiervoor is, dat het al- | |
| |
fabet zoals dat opgeschreven wordt, er in de veertiende eeuw anders uit gaat zien. Het alfabet in abstracte zin (de verzameling letters van een spellingssysteem, in een vaste volgorde) blijft uit 23 letters bestaan, maar vanaf het eind van de veertiende eeuw kan men uitgeschreven alfabetten aanwijzen waarin van bepaalde letters twee vormen zijn opgenomen. Naast de rechte r verschijnt ook de ronde r, naast de lange s de ronde s, en naast de u de v.Ga naar voetnoot9
Deze uitbreiding van het alfabet vindt ongetwijfeld zijn oorsprong in het lees- en schrijfonderwijs. De ronde r, de ronde s en de v werden in het Karolingische schrift slechts in beperkte mate gebruikt. In het gotische schrift krijgen zij echter een veel grotere rol te spelen. Nu bestaan er wel meer allogrammen, maar met de rechte en de ronde r, de lange en de ronde s, en de u en de v is iets bijzonders aan de hand. Deze vormen zijn vanaf de veertiende eeuw in vrijwel elk handschrift aanwezig en ze worden niet willekeurig gebruikt, maar er zijn regels voor hun distributie.Ga naar voetnoot10 De zes lettervormen werden daarom in het onderwijs behandeld: een deel van de in noot 9 genoemde alfabetten komt voor in handschriften die een educatieve functie hadden,Ga naar voetnoot11 en nog in de zestiende-eeuwse spellingstractaten van Christiaen van Varenbraken wordt aan het gebruik van deze allogrammen aandacht besteed.Ga naar voetnoot12
Dit alfabet van 26 lettertekens heeft als uitgangspunt gediend voor G13, G14, G15, G17 en G18. Het is echter niet erg geschikt voor abc-gedichten. In de late middeleeuwen wordt meestal elk vers met een majuskel begonnen. Zonder noodgrepen verdwijnt dan het onderscheid tussen de rechte en de ronde r en de lange en de ronde s. Ook de tegenstelling u/v is kwetsbaar. Doordat het ongewoon is om aan het begin
| |
| |
van een woord een u te schrijven, loopt deze vorm het gevaar om bij het afschrijven ingeruild te worden voor een v.Ga naar voetnoot13 Sommige dichters gebruiken een v en een w; dit onderscheid gaat bij het afschrijven niet gauw verloren.
Ik ken geen enkele versie waarin ordentelijk een rechte en een ronde r, een lange en een ronde s, alsmede een u en een v voorkomen.Ga naar voetnoot14 G14b komt in de buurt, maar het betreft een gedicht met v en w in plaats van u en v (vroet, wijs), dus u naast v mag men daar niet verwachten. Binnen de mogelijkheden die de tekst hem bood, heeft de kopiist echter uitstekend werk verricht. Hij schrijft het alfabet twee keer, namelijk ook in een aparte kolom (‘A Abel is die vrouwe mijn / B blijdelijck zoe is haer eenschijn / C claerder...’). In die aparte kolom, met meest majuskels, staan een grote rechte r, een grote ronde r, een grote lange s en een grote ronde s, alsmede een V en een W. In het gedicht zelf staan dezelfde zes vormen, maar daar zijn het gewone minuskels. Ook G18a is vrij goed. De kopiist schrijft correct een rechte r, een ronde r, een lange s en een ronde s, maar twee keer een v (afb. 9). De andere alfabetten zijn veel minder geslaagd, al doen sommige kopiisten wel hun best om steeds twee verschillende vormen te gebruiken. In G15d, bijvoorbeeld, vinden we R, r, S, lange s, V en u (afb. 5), terwijl de kopiist van G13c (R, R, S, S, V en U) de twee R's en de twee S'en een verschillende vorm heeft gegeven (afb. 2).Ga naar voetnoot15 Dat is wel fraai, maar niet adequaat. Het laatmiddeleeuwse alfabet bevat niet r naast R, of twee verschillende R's, maar rechte naast ronde r. Sommige kopiisten hebben helemaal geen moeite gedaan om twee vormen te schrijven. In G17a verschijnt twee keer R, twee keer S en twee keer W, zonder dat er verschillende vormen zijn gebruikt (afb. 8). Ook de R's en S'en van G13a (R, R, S, S, V, W hebben dezelfde vorm.Ga naar voetnoot16
Interessant is, dat vier gedichten uitgaan van een alfabet van 24 lettertekens. Het alfabet van G3, G4, G21 en G22 bevat niet alleen een v, maar ook een w. G3 is een gedicht van Anna Bijns, G21 en G22 zijn van De Dene. Ook de twee abc-gedichten van Anna Bijns die alleen in gedrukte vorm zijn overgeleverd, zijn op dit alfabet gebaseerd.Ga naar voetnoot17 Het is niet waarschijnlijk dat de w een willekeurig gekozen extra lettervorm is, dan zou men ook abc-gedichten verwachten met alleen een extra r of s, of met u en v. Waarschijnlijk is de w hier een echte letter aan het worden.
| |
4 Iets over de x
Het Middelnederlands kent geen woorden die met een x beginnen.Ga naar voetnoot18 Dat stelt de dichter van een abc-gedicht voor een probleem. Hij kan bij de x een naam uit de Griekse oudheid kiezen, maar zo'n naam past lang niet in elk gedicht. De meeste au- | |
| |
teurs hebben dan ook naar een andere oplossing gezocht, alleen in G22 verschijnt xantippe.Ga naar voetnoot19
Er zijn twee heel verschillende manieren gevonden om toch de x te kunnen gebruiken.Ga naar voetnoot20 De eerste is dat de traditionele afkortingen voor c(h)ristus aangewend worden (xpc, xps, etc.).Ga naar voetnoot21 Ook voluit geschreven xpristus komt voor, wat buiten abc-gedichten trouwens ook niet zeldzaam is.Ga naar voetnoot22 De naam Christus laat zich natuurlijk heel goed in een gedicht verwerken; de meeste gedichten zijn devoot of moraliserend. Problemen ontstaan er met deze naam pas, als een aantal opeenvolgende verzen niet een x moet beginnen (G16). Het is niet fraai om vier verzen met dezelfde naam aan te laten vangen. De dichter van G16 heeft zich hier echter
heel aardig uit gered. We vinden in G16a:
xpristene liede te makene rike
xpoforus is een gangbare afkorting. Dat de naam Christian als xpristiana wordt geschreven, is evenmin ongewoon. Alleen de spelling xpristene maakt een geforceerde indruk: zowel afkortingen met xp- als voluit geschreven vormen met xprist- worden in het Middelnederlands vrijwel uitsluitend bij namen gebruikt.Ga naar voetnoot25 Het is in dit verband wel aardig om te zien dat in de Couchi (G12a, met twee alfabetten) naast xpc kerstinheit optreedt. De kopiist heeft zich niet gerealiseerd dat de lombarden een alfabet moeten vormen, en heeft de ongewone vorm xpristenheit (dat zal er gestaan hebben) vervangen.Ga naar voetnoot26 Foutief zijn xpristene en xpristenheit overigens niet en dat geldt ook voor de vorm van G14b. Daar staat ‘xpristelyck leuende vrouch en spade’, tegenover ‘xpus dient sy vroe ende spade’ in G14a.Ga naar voetnoot27
In de rederijkerstijd ontstaan er abc-gedichten waarin voor de x een andere oplossing is gekozen. Er verschijnen woorden als xempelike en xpresselick. De x treedt hier op in zelfnoemfunctie: x = ex. Tegenwoordig noemen we deze letter de ix (iks), maar
| |
| |
in de zestiende eeuw zijn zowel de benamingen ex als ix gangbaar.Ga naar voetnoot28 In G7a verschijnt dit x = ex naast xpristus:Ga naar voetnoot29
xpristus xempelike xperiente
xactien xcept xploot xtimerende
xperte xalteelyke xcellente
Cornelis Crul, de dichter van G8, G9 en G10, heeft in G8 en G10 x = ex gebruikt,Ga naar voetnoot30 maar in G9 een vorm van xps / xpristus. Behalve in G7, G8 en G10 komt x = ex ook nog voor in G21 (xpresselick), terwijl in G14d (zeventiende-eeuws vrouwenalbum) het xp(u)s of xpristus van het oorspronkelijke gedicht vervangen is door xpresselijck.Ga naar voetnoot31
Het is mogelijk dat het gebruik van x = ex alleen maar een uiting van speelsheid is. Dit soort grapjes past natuurlijk heel goed bij rederijkers.Ga naar voetnoot32 Ik acht het echter ook wel mogelijk dat men in de zestiende eeuw afkortingen als xps begint te vermijden. In Middelnederlandse handschriften zijn de x en de p van xps altijd een echte x en een echte p. Ik denk dat verreweg de meeste kopiisten ook helemaal niet weten dat deze letters van origine een chi en een ro zijn.Ga naar voetnoot33 Het is maar de vraag of dat voor de zestiende eeuw ook nog geldt. In de afkorting van G15d, xpum, lijkt niet zozeer een p geschreven te zijn, als wel een ro.Ga naar voetnoot34 Als het waar is dat in deze tijd auteurs
of kopiisten begrijpen dat de afkorting xps een Griekse achtergrond heeft, dan is het denkbaar dat men haar expres vermijdt (omdat men haar zot vindt). Het zal ook geen toeval zijn dat juist in de zestiende eeuw abbreviaturen als chrs, chrus en chri ontstaan.Ga naar voetnoot35 Ik laat de kwestie verder rusten; gemeld zij alleen nog dat in de zestiende-eeuwse spellingstractaten van Van Varenbraken xpr- nog gewoon genoemd wordt als variante spelling van cr- (xpristus, xpristiaen, xpristoffel, xprispijn).Ga naar voetnoot36
| |
5 Het alfabet na de z: inleiding
De meeste abc-gedichten blijken uit te gaan van een alfabet dat na de z nog enkele afkortingstekens bevat (G5-G22). Het aantal tekens varieert. Het kunnen er twee zijn
| |
| |
(G5-G12), maar ook drie (G17, G19, G20), vier (G13-G16, G18) of vijf (G21, G22).Ga naar voetnoot37 Dat een gedicht uitgaat van een alfabet niet een bepaald aantal afkortingstekens, betekent echter niet dat die tekens ook werkelijk in alle versies aanwezig zijn. Soms is een deel van de afkortingstekens opgelost, soms is de tekst dusdanig bedorven dat er een of meer tekens zijn verdwenen en soms is het gedicht bekort.
Indien er een of meer afkortingstekens zijn opgelost, dan ligt het voor de hand om dit aan de kopiisten te wijten. Die kunnen het teken per ongeluk voluit hebben geschreven, of zelfs expres, om de tekst wat duidelijker te maken. Toch is het oplossen van de tekens niet altijd het werk van de kopiisten. Uit de gedichten van Eduard de Dene blijkt dat ook de auteur hier verantwoordelijk voor kan zijn. We kennen twee abc-gedichten van De Dene (G21 en G22), voorkomend in hs. Gent ub 3330. Dit handschrift is een autograaf. In beide gedichten zijn drie van de vijf tekens voluit geschreven.
Dat in sommige versies een deel van de tekens geheel is verdwenen (zij komen ook niet voluit geschreven voor), is niet verwonderlijk. Doordat de auteur tekst moest bedenken bij afkortingstekens, heeft die tekst dikwijls iets geforceerds en zijn de afkortingstekens vaak op een curieuze manier gebruikt. Een en ander heeft ertoe geleid dat er bij het afschrijven fouten zijn gemaakt. Zo heeft de kopiist van G20b één van de tekens niet begrepen en domweg weggelaten.Ga naar voetnoot38 In de Couchi (G12a) is het tweede alfabet al vanaf de x geheel bedorven. Het luidt k, e, s, d, g in plaats van x, y, z en twee afkortingstekens (die opgelost niet met een d of g beginnen). Het is begrijpelijk dat hier het bederf het grootst is. In een ridderroman verwacht een kopiist geen alfabet.
Vijf versies zijn inkortingen van een langer gedicht. In G13d eindigt het alfabet al bij de s, in G14c en G15e bij de v. In G14d zijn de verzen die met een afkortingsteken beginnen allemaal weggelaten; het alfabet eindigt niet de z. In G15c volgen er na de z slechts drie verzen, terwijl er in G15a, G15b en G15d vier verzen aanwezig zijn. Waarom G13d, G14c en G15e bekort zijn, is niet duidelijk. Ik geloof niet dat de aanwezigheid van een alfabet met afkortingstekens er iets mee te maken heeft. Bij G14d en G15c ligt dat anders. G14d is duidelijk bekort om de vier afkortingstekens uit het alfabet te verwijderen. Het is een gemoderniseerde versie, voorkomend in een vrouwenalbum uit het begin van de zeventiende eeuw. Het gebruik van het middeleeuwse alfabet loopt dan bijna ten einde. De modernisering blijkt niet alleen uit het weglaten van de laatste vier verzen, maar ook uit het gebruik van de x. We vinden hier niet meer het xps of xpristus van het oorspronkelijke gedicht, maar xpresselijck. Interessant is dat het gedicht keurig is herschreven. Door G14a en G14b weten we dat het oorspronkelijke gedicht langer is geweest, maar G14d verraadt dat zelf niet. De bekorting van G15c heeft waarschijnlijk te maken met problemen rond de afkortingstekens en wordt besproken in § 10.
| |
| |
In G1-G4 bevat het alfabet geen afkortingstekens. In G1, G3 en G4 eindigt het met de z, in G2 met de x. Nu we weten dat gedichten soms bekort worden om de afkortingstekens kwijt te raken (G14d), moet de vraag gesteld worden of het alfabet van deze gedichten oorspronkelijk misschien langer was.
G2 is in drie handschriften overgeleverd. Het alfabet eindigt in alle versies met de x.Ga naar voetnoot39 Dat maakt het onwaarschijnlijk dat we hier met een inkorting hebben te maken. Ook in G1 lijkt het alfabet het originele; de twee bestudeerde versies eindigen met dezelfde verzen. G3, waarvan ik slechts één versie ken, is net als G2 een gedicht van Anna Bijns. Anna Bijns lijkt nooit een alfabet met afkortingstekens te gebruiken: noch in G2, noch in de twee gedichten die in noot 143 genoemd worden en die alleen in gedrukte vorm zijn overgeleverd. Dat wijst erop dat we ook bij G3 met het originele alfabet te maken hebben. Net als van G3, is ook van G4 slechts één versie bekend. Indien dit gedicht bekort is, dan valt dat niet vast te stellen. Noch de tekst, noch het rijmschema verraadt wijziging. Het gedicht maakt een zeer jonge indruk; er is alle kans dat het alfabet nooit langer is geweest.
De conclusie luidt dus, dat het alfabet van deze vier gedichten naar alle waarschijnlijkheid nooit afkortingstekens heeft bevat.
| |
6 Een eerste verkenning van de afkortingstekens
Er treden in de alfabetten van G5-G22 heel verschillende afkortingstekens op (zie afb. 1-10), maar als men goed kijkt, valt er toch wel regelmaat aan te wijzen. Die regelmaat betreft niet alleen de aanwezigheid van bepaalde tekens, maar ook hun volgorde.
Enkele gemakkelijk te doorgronden afkortingstekens treden frequent op. Dat zijn in de eerste plaats een teken dat lijkt op onze moderne z (maar dan met een horizontaal streepje erdoor) en een teken dat lijkt op een 9. Deze tekens staan in Latijnse handschriften voor et en con. Zij komen ook in Middelnederlandse handschriften nogal eens voor. Eveneens vaak aanwezig, maar toch al wat minder dan dat voor et en voor con, is een teken dat lijkt op een gespiegelde Griekse ksi (zie bijvoorbeeld afb. 2, laatste regel, en afb. 7, de laatste vier tekens). Dit afkortingsteken, dat ik voortaan ‘de omgekeerde ksi’ zal noemen, pleegt in Middelnederlandse handschriften niet voor te komen. In Latijnse codices is het echter heel gewoon. Het staat voor est.
Met behulp van dit trio valt er ordening in de alfabetten aan te brengen. Die zien er - indien er geen tekens zijn opgelost of verdwenen - als volgt uit. Het alfabet met twee afkortingstekens bevat steeds het et-teken en 9. Deze twee tekens staan bovendien in een vaste volgorde: eerst dat voor et, dan dat voor con.Ga naar voetnoot40 Ook in een alfabet met vier afkortingstekens komen het et-teken en 9 altijd voor. De volgorde van dit alfabet kent iets meer variatie, maar ook hier is het et-teken steeds het eerste teken en 9 bijna
| |
| |
altijd het tweede. Alleen in G16 verschijnt 9 op de derde plaats. Als laatste van de vier tekens treffen we steevast de omgekeerde ksi aan.Ga naar voetnoot41 In de derde positie (in G16 in de tweede positie) vinden we echter niet steeds hetzelfde. Deze plaats wordt ingenomen door heel verschillende tekens, waaronder wederom de omgekeerde ksi en 9. Ik zal al deze tekens voorlopig ‘het derde teken’ noemen, in § 10 zal blijken dat zij meer met elkaar te maken hebben dan hun vorm verraadt.
In de alfabetten met drie afkortingstekens (G17, G19, G20, alsmede - door inkorting - G15c) zijn de eerste tekens wederom die voor et en con. Daarna volgt nog ‘het derde teken’ of de omgekeerde ksi. Vijf afkortingstekens vinden we alleen in de gedichten van De Dene (G21 en G22). Eerst zijn er weer de tekens voor et en con. Tussen ‘het derde teken’ en de omgekeerde ksi - beide zijn overigens opgelost - komt hier een extra teken voor. Doordat De Dene ook dit voluit heeft geschreven (tra), hoeven we niet naar de oplossing te zoeken. We moeten juist achterhalen welk teken bedoeld is.
De afkortingstekens worden in de volgende paragrafen afzonderlijk onder de loep genomen, maar tra laat ik voorlopig rusten. We zullen later zien dat tra eigenlijk niet in het alfabet thuis hoort (§ 15).
| |
7 Het et-teken
Het afkortingsteken dat in abc-gedichten altijd op de eerste plaats komt, is afgeleid van de Tiroonse noot voor het Latijnse voegwoord et.Ga naar voetnoot42 De echte Tiroonse noot heeft een rechthoekige vorm, maar als het teken overgenomen wordt in gewoon schrift, verschijnt het veelal als 7. Deze vorm maakt in de loop der eeuwen een ontwikkeling door: zij kan van een voetje worden voorzien (z) en/ of van een horizontaal dwarsstreepje. Het dwarsstreepje ontbreekt in Middelnederlandse handschriften zelden.Ga naar voetnoot43 Omdat het moderne toetsenbord er geen bevredigend teken voor bevat, zal ik doorgaans van ‘het et-teken’ spreken. Indien het bij citaten toch nodig is om een vorm te kiezen, dan wordt dat de 7.
Er bestaat in het Latijn nog een teken dat et kan weergeven: de oeroude ligatuur &. Deze ligatuur verdwijnt in de dertiende eeuw, maar kont weer terug in het humanistisch schrift. In de Middelnederlandse abc-gedichten komt louter het et-teken voor, maar in andere alfabetten, zowel in oude als in jonge, valt hier en daar ook & aan te wijzen.Ga naar voetnoot44
| |
| |
In het Middelnederlands wordt het et-teken gebruikt voor het voegwoord dat met et overeenkomt: ende. Er bestaat voor ende een abbreviatuur die veel gangbaarder is (en met een streepje boven de n: ende), maar ende komt toch in heel wat handschriften voor.Ga naar voetnoot45
Het et-teken staat in het Middelnederlands nooit voor et, behalve in afkortingen voor de Latijnse uitdrukking et cetera. Toch blijkt het teken in het alfabet van abc-gedichten juist wel et te betekenen. Dat is natuurlijk geen toeval. De verklaring hiervoor moet in het onderwijs gezocht worden: zo moesten de dichters het teken uitspreken toen zij op school het alfabet leerden. Dat blijkt ook uit de oudste Nederlandstalige spellingstractaten, van Christiaen van Varenbraken. Hoewel Van Varenbraken het teken zelf voor ende gebruikt,Ga naar voetnoot46 wordt bij de bespreking van het alfabet gezegd dat het et betekent.Ga naar voetnoot47
Alleen in het alfabet van de twee ridderromans (G11 en G12) staat het et-teken wel voor ende.Ga naar voetnoot48 Kienhorst en Tersteeg hebben bepleit dat deze twee teksten van één auteur zijn, mede op grond van de aanwezigheid van een alfabet (1995, p. 63-65). Dat er in deze romans een bijzonder alfabet gebruikt is, met ende in plaats van et, maakt dat des te waarschijnlijker.Ga naar voetnoot49
De dichters hebben onconventionele middelen moeten aanwenden om het et-teken voor et te kunnen gebruiken. Meestal betekent et: het. Verder komen we et = eet tegen (G14a) en et als onderdeel van een woord: ets (= het is, G5a), etten (voluit geschreven, = eten, G14b)Ga naar voetnoot50 en etykes / etikes (substantief, G20a en G20b).Ga naar voetnoot51 Dat het et-teken hier aan het begin van een woord optreedt, is paleografisch gezien heel opmerkelijk. De ligatuur & kon ooit in elke positie gebruikt worden, maar het et-teken heeft nooit zo'n ruim gebruik gekend.
De meeste editeurs hebben de abbreviatuur begrepen. Er zijn tekstbezorgers die het teken niet kennen, maar het zijn er niet veel.Ga naar voetnoot52 Soms wordt de afkorting ten onrechte als ende opgevat (G13a).
Sommige editeurs willen het teken als 't of t- opvatten ('t loven, tes),Ga naar voetnoot53 maar dat is niet geoorloofd: de afkorting staat voor et (vergelijk ook het voluit geschreven et van
| |
| |
G15d en G16b). Een editeur die de ongewone vorm et ‘normaliseert’, verliest uit het oog dat de tekst ongewoon is doordat er een alfabet in is verwerkt. Men mag er dus ook niet het van maken (G13c). Hoogst curieus zijn de ingrepen die Lyna en Van Eeghem zich in hun editie van G7a en G19a veroorloven. Hoewel zij het afkortingsteken kennen, en dus weten wat er staat, drukken zij iets heel anders af (zie voor details bijlage 1). Dat dit in de Wijze van uitgeven wordt toegelicht, rechtvaardigt de ingrepen niet. Een lezer die in een diplomatische editie ‘Alderlieflicste Alderwaertste Alderrijcste Aldermachtichste.....’ aantreft (G7a), moet er vanuit kunnen gaan dat dit de lezing van het handschrift is. Bovendien wordt met alder het alfabet verstoord. Men leze: Et lieflicste Et waertste.....
Hoe ongewenst dit soort ingrepen zijn, mag uit het volgende blijken. In de De Roovere-editie van J.J. Mak (1955, p. 189-195) is hetzelfde gedicht (G7) uitgegeven naar de druk van 1562. In deze druk staat net als in het handschrift het etteken,Ga naar voetnoot54 maar ook bij Mak lezen wij alder (gecursiveerd, net als de andere opgeloste afkortingen).Ga naar voetnoot55 Mak lijkt zich niet te realiseren dat de twee afkortingstekens die op de z volgen, bij het alfabet horen (p. 55). Blijkbaar heeft hij uit de editie van Lyna en Van Eeghem geconcludeerd dat er een afkorting voor alder bestaat. Op grond van de editie van Mak concludeert Heeroma vervolgens dat het middeleeuwse alfabet ook alder kan bevatten (1968, p. 213-214). Zo is het op niets gebaseerde alder een eigen leven gaan leiden.
| |
8 Het con-teken
Net als het et-teken, stamt ook het con-teken van een Tiroonse noot. Het gaat om een omgekeerde c, een c met de opening naar links. Uit dit teken groeit een vorm die lijkt op een 9 die met de buik op de regel staat. Dit is in Middelnederlandse handschriften de meest gangbare vorm, maar ook varianten die nog heel erg op een omgekeerde c lijken, komen voor. Een kopiist kan verschillende vormen naast elkaar gebruiken, zie afb. 13 en 14. Ik geef in dit artikel alle varianten weer met een 9.
In Latijnse handschriften is 9 vooral een teken voor het prefix con- (com-), maar niet louter. Het teken kan ook voor cum en cun gebruikt worden (cum, cuncti, quicumque, dicuntur). In Middelnederlandse handschriften wordt 9 vooral gebruikt bij woorden waarin men het Latijnse prefix herkent, zoals contrarie, confuse, complexie. In veel mindere mate ziet men afkortingen als 9nen, 9di, or9scepe en be9merde.
Het teken wordt in de abc-gedichten meestal op dezelfde manier gebruikt als in gewone tekst (contrarie, compassie, condi) en bijna alle tekstbezorgers hebben het teken begrepen. Alleen G13 is een bijzonder geval.Ga naar voetnoot56
| |
| |
Afb. 1 G13b - Brussel, Koninklijke Bibliotheek. hs. 15.642-51, f. 119r.
Afb. 2 G13c - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. iv 421, f. 140r.
| |
| |
Afb. 3 G15a - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 2559-62, f. 164r.
Afb. 4 G15b - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. ii 116, f. 38r.
| |
| |
Afb. 5 G15d - Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, hs. 71 E 57, f. 287v.
| |
| |
Afb. 6 G16b - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. iv 93, f. 117r.
| |
| |
Afb. 7 G16c - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. iv 1137, f. 78v-79r.
Afb. 8 G17a - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. ii 270, f. 63v.
| |
| |
Afb. 9 G18a - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 19.547, f. 7r-7v.
| |
| |
Afb. 10 G20a - Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, hs. 76 E 6, f. 106v.
| |
| |
In G13a en G13b luidt de tekst ‘9ine weet men vanden scape wat maken’. Blommaert leest in plaats van 9 een N: Nine (G13b). Waarschijnlijk heeft de wat hoekige vorm van het 9-teken (afb. 1) hem in de war gebracht; in de tweede (retrograde) helft van G13b interpreteert hij het teken wel correct (Condi). Bij De Pauw (G13a) vinden we: 9 me. Het teken wordt toegelicht met ‘Cum (Con)’. De lezing van De Pauw is minder vreemd dan zij op het eerste gezicht lijkt. Hij heeft gelijk dat er 9me kan staan en dat 9 in het Latijn ook wel cum kan betekenen. Misschien denkt hij aan cume. Dat staat er echter niet; men leze conine.Ga naar voetnoot57 Dat deze afkorting Blommaert en De Pauw voor problemen heeft gesteld, komt mede doordat het con-teken hier raar is gebruikt. De lettercombinatie con wordt normaliter nooit afgekort indien con niet tot één lettergreep behoort.
In G13c treffen we een heel ander vers aan: ‘9 canmen vanden boesen gheraken’ (afb. 2). Indestege heeft in zijn editie de afkorting niet opgelost en licht het vers toe met de aantekening ‘voor het woordje can, staat er in het hs. het teken 9: het verkortingsteken van con, com, enz..’.Ga naar voetnoot58 Inderdaad lijkt het vers op het eerste gezicht ondoorgrondelijk. Toch staat er geen onzin. De kopiist weet juist heel goed wat hij doet en schrijft een keurig alfabet; geen van de vier afkortingstekens is bedorven.Ga naar voetnoot59 Het con-teken moet hier als cum gelezen worden. Dit cum is een nevenvorm van cume en heeft als betekenis: met moeite, nauwelijks.Ga naar voetnoot60 Eigenlijk is nauwelijks nog een te zwakke vertaling; ‘meermalen staat het woord in beteekenis gelijk met eene ontkenning’ (mnw iii, k. 2205). Het gebruik van 9 voor cum is in het Middelnederlands heel zeldzaam. We hebben hier duidelijk te maken met een gelegenheidsafkorting.
| |
9 Het est-teken
De oorspronkelijke vorm van het est-teken is een horizontaal streepje met een punt erboven en eronder. Beide punten kunnen als een soort komma worden geschreven. Het gebruik van ‘komma's’ in plaats van punten heeft bevorderd dat het teken aaneengroeit. De oorspronkelijke, nog drieledige vorm is na de dertiende eeuw zeldzaam, maar blijft voorkomen. Men vindt haar bijvoorbeeld in A45 en A46. Het aaneengegroeide teken verschijnt in zeer bonte gedaanten en lijkt vaak enigszins op een omgekeerde ksi. Ik gebruik de benaming ‘omgekeerde ksi’ voor alle varianten van het (min of meer) aaneengegroeide teken.Ga naar voetnoot61 Vaak wordt er een verticaal lijntje langs de rechterkant van het teken getrokken (afb. 2, 7, 9 en 17). Dat streepje kan een eind van het teken verwijderd staan (afb. 24). Soms zijn er zelfs twee lijntjes, die het teken insluiten (afb. 13).
| |
| |
De omgekeerde ksi is in Latijnse handschriften een gangbaar afkortingsteken, maar komt in Middelnederlandse codices niet voor (louter in abc-gedichten). Dat is begrijpelijk, want in het Latijn heeft est (= is) een hoge frequentie en in het Middelnederlands niet. Het Latijn kent nog een andere abbreviatuur voor est, een e met een horizontaal streepje erboven.Ga naar voetnoot62 Die afkorting komt in abc-gedichten niet voor, maar dient aangestipt te worden omdat zij in de alfabetten van bijlage 2 hier en daar opduikt (A17, A18, A31 en A72). Eigenlijk hoort zij in het alfabet niet thuis, want na de z dienen er geen letters meer te verschijnen.
We vinden de omgekeerde ksi, of de oplossing ervan, in G13-G16, G18-G19 en G21-G22. Het afkortingsteken treedt op in G13c, G14a, G15b, G15c, G16a (vijf keer), G16c (vier keer), G18a en G19a, terwijl voluit geschreven est voorkomt in G13a (eist, het vers is overigens bedorven), G13b (twee keer), G14b (est en eest), G15a, G15d (de tekst is overigens bedorven), G16b (vier keer), G21a en G22a. De betekenis van est is steeds is het, alleen het duistere G19 vormt misschien een uitzondering. De tekst is soms gekunsteld (G16, G15a,b), maar dat is niet verwonderlijk, want de auteur moest tekst bedenken bij een afkortingsteken.
Het kan geen toeval zijn dat de omgekeerde ksi zo vaak ingeruild is voor het voluit geschreven woord. Bij het et-teken en bij 9 is dat bijna nergens het geval. Waarschijnlijk vonden veel kopiisten het est-teken te ongewoon om te handhaven. Zij begrepen het zelf overigens wel, want anders hadden zij het niet door est kunnen vervangen; er is geen enkele versie waarin est geheel ontbreekt.Ga naar voetnoot63 In G21a en G22a is het de auteur zelf die est voluit heeft geschreven (De Dene, autograaf).
Doordat dit afkortingsteken in Middelnederlandse handschriften niet pleegt voor te komen, hebben veel editeurs het niet begrepen. De Vreese kende het natuurlijk (G15c). Zo ook Lyna en Van Eeghem (G19a), maar die troffen het teken aan in een moeilijk te begrijpen vers. Zij hebben dat vers herschreven, waarbij est door al- is vervangen. Verder kenden Brinkman, Schenkel en Rudy het teken (G14a, G16a, G13c).Ga naar voetnoot64 De andere tekstbezorgers hebben naar de betekenis geraden.Ga naar voetnoot65
| |
10 ‘Het derde teken’
De tot nu toe besproken afkortingstekens, voor et, con en est, zijn niet echt lastig, al worden ze soms op een ongewone manier gebruikt. De resterende tekens, die ik alle ‘het derde teken’ heb genoemd, zijn echter veel moeilijker te doorgronden. Het zijn: 2 (G15a), z (G17a), = (G13a, G16c), - (G13c, G14b, G16a), 9 (G16b, hier niet con betekenend), de omgekeerde ksi (G13b, hier niet in de betekenis van est) en het teken van G15b en G20a (ook in G13a aanwezig, maar daar overtollig). Geen enkele edi- | |
| |
teur heeft begrepen wat met deze afkortingstekens wordt bedoeld.Ga naar voetnoot66 Zelfs Willem de Vreese, die in 1908 zo veel abc-gedichten kende dat de oplossing voor het grijpen lag, is hier op een dwaalspoor geraakt.
In 1902 had De Vreese G15a al uitgegeven, alsmede het slot van G15c. Voor een ervaren paleograaf als De Vreese vormden de tekens voor et, con en est natuurlijk geen probleem. Het voorlaatste vers van G15a, ‘2 ons den .a.b.C.’ (afb. 3), wist hij echter niet te ontcijferen. Hij deelt mee dat de kopiist blijkbaar heeft geknoeid en dat ook 2 een et-teken is.Ga naar voetnoot67 In 1908 is De Vreese een stuk verder.Ga naar voetnoot68 Naar aanleiding van een kalender bespreekt hij het middeleeuwse alfabet en hij gaat daarbij ook in op de afkortingstekens van een aantal abc-gedichten. Het voluit geschreven tytel, tittelt, tytel en title van G14a, G18a, G21a en G22a brengt hem ertoe, ook de laatste lombarde van G20a (afb. 10) als titel te lezen. De Vreese ziet in deze lombarde een afkorting voor tituli, ‘met de waarde van mnl. titel’. Hij zal hier aan abbreviaturen als tt' en t't' = tituli denken, die te vinden zijn in het lexicon
van Walther.Ga naar voetnoot69 Dat is echter een verkeerde benadering. De oplossing titel is juist, maar de verklaring niet. De lombarde stelt geen dubbele t voor, maar een afkortingsteken. Doordat De Vreese de oplossing titel specifiek aan het figuurtje van G20a toekent, moesten de andere tekens hem duister blijven. Wie in G20a tituli meent te herkennen, komt niet op het idee om te proberen ook de andere afkortingstekens als titel te lezen. Het teken van G16a (‘- ant cruce pylatus screef’) vat De Vreese op als et.Ga naar voetnoot70 Het laat zich echter gemakkelijk vaststellen dat hier eveneens titel wordt bedoeld, want wat Pilatus aan het kruis liet bevestigen, valt na te lezen in Johannes 19, vs. 19: ‘Scripsit autem et titulum Pilatus et posuit super crucem. Erat auteur scriptum: Iesus Nazarenus rex Iudaeorum’. Of zoals het Luikse diatessaron het verwoordt: ‘Doe screef Pylatus sinen titel ende deden slaen an den cruce bouen Ihesus hoeft; die titel was gescreuen met tesen warden: Ihesus Nazarenus, der IJoeden coninc’.Ga naar voetnoot71
Niet alleen het teken van G20a en de horizontale streep van G16a, maar alle resterende tekens blijken als titel gelezen te kunnen worden.Ga naar voetnoot72 Het gaat meestal om het substantief titel, met als betekenis eretitel, naam die met ere wordt genoemd (G17a,
| |
| |
G20a), opschrift (G16a,b,c) en toonbeeld (G14b), zie mnw viii, k. 373-375.Ga naar voetnoot73 In G13a,b,c en G15a,b is titel echter een imperatief (‘titel in v seluen ende besiet’, G13a; ‘titel ons den .a.b.C.’, G15a), vergelijk ook het voluit geschreven tittelt van G18a (‘tittelt in u myn passie ende pyne’). Voor deze imperatief zoekt men in het mnw tevergeefs een passende vertaling. Dat kent alleen titelen in de betekenis van ‘Een punt of punten aanbrengen in geschreven schrift, vooral als aanwijzing van eene verkorting’ (viii, 375) en dat wordt in de abc-gedichten niet bedoeld. Hier helpt ons echter het wnt: tittelen kan ook betekenen ‘Aandachtig beschouwen of overwegen; vervolgens: critiseeren’.Ga naar voetnoot74
Taalkundig blijkt het dus mogelijk om ‘het derde teken’ overal als titel te lezen. Deze oplossing behoeft echter nog wel een verklaring. Het is duidelijk dat er iets heel bijzonders aan de hand is, want geen van deze afkortingstekens kan het woord titel afkorten. Het Middelnederlands kent helemaal geen abbreviaturen voor titel. In het Latijn bestaan zulke afkortingen wel (voor titulus, tituli, titulo, etc.), maar zij beginnen altijd met een t. Kennis van afkortingen helpt ons hier dan ook niet verder; de oplossing ligt op een ander vlak. Elk van deze afkortingstekens kan in abc-gedichten de woordvorm titel representeren omdat het een ‘titel’ ís. De tekens zijn hier gebruikt in zelfnoemfunctie; het Middelnederlandse woord titel / tittel (Latijn titulus of titellus)Ga naar voetnoot75 kan afkortingsteken betekenen.Ga naar voetnoot76 Het gebruik van een ‘titel’ om titel weer te geven lijkt enigszins op het gebruik van letters in zelfnoemfunctie. In § 4 zijn we x- = ex- tegengekomen, en in noot 32 zijn grapjes als Waer s.d. waerheyt aangestipt. Bij die letters is het echter veel gemakkelijker om de oplossing te achterhalen, want x, s en d betekenen niet een letter, maar de specifieke letter, namelijk de ex,
de es en de de.
Om ‘het derde teken’ als titel te kunnen lezen, moet men eigenlijk weten hoe het middeleeuwse alfabet luidt (kan luiden). Wie dat alfabet niet kent, of wie zich niet realiseert dat er een alfabet in de tekst schuilt, zal ‘het derde teken’ niet begrijpen. Dat geldt voor de middeleeuwse lezer net zo goed als voor de moderne; de gedachtensprong ‘dit is een titel, dus er wordt titel bedoeld’ moet voor hem ook ongewoon zijn geweest. Hoe dit titulus / titel in het alfabet is beland, wordt in § 12 besproken. Voorlopig zij alleen gezegd dat het er inderdaad in thuis hoort. Ik acht het echter niet waarschijnlijk dat met titulus oorspronkelijk een willekeurig afkortingsteken werd bedoeld. Het Latijnse titulus heeft een ruime en een engere betekenis. In de engere betekenis is titulus de benaming van een heel bepaald afkortingsteken, namelijk van de horizontale streep.Ga naar voetnoot77 We vinden dit onderscheid bijvoorbeeld in het afkortingenlijstje van hs. Brussel kb 2724-39, dat afgebeeld is in Van der Gouw 1978 (nr. 109). Na de introductie ‘Elucidatio verborum difficilium siue abbreuiatorum huius libri. Et
| |
| |
de signis seu titulis generalibus’, waarin titulus in de ruime betekenis wordt gebruikt, wordt als eerste afkortingsteken de horizontale streep besproken, ‘die gewoonlijk titulus wordt genoemd’: ‘Vnde primo istud signum. -. quod communiter dicitur. titulus. valet semper m. aut .n. (...)’.Ga naar voetnoot78 Naar mijn idee betekende titulus in het alfabet oorspronkelijk: de horizontale streep.
Met deze laatste opmerking zijn we bij de concrete tekens aangekomen. De horizontale streep komt voor in G13c, G14b en G16a. In G14b en G16a golft het teken nogal en in G13c heeft het aan het eind een forse neerhaal (afb. 2), maar het is duidelijk dat de horizontale streep wordt bedoeld. Het teken 2 van G15a (afb. 3) is natuurlijk het ur-teken. Dat De Vreese dit teken niet herkende, is begrijpelijk, want in afkortingen staat het altijd superscript (nat2e, m2m2acie). Het teken z (G17a, afb. 8) zal hetzelfde ur-teken zijn (hoekig uitgevoerd). Het teken = van G13a en G16c (afb. 7) wordt in Latijnse handschriften gebruikt om het werkwoord esse af te korten.Ga naar voetnoot79
Het teken van G15b en G20a is minder gemakkelijk te doorgronden (afb. 4 en 10). Het komt ook voor in G13a, in het laatste vers (afgebeeld in Govers e.a. 1994, p. 52). In G13a is het overtollig (‘Titel eist niet aldus dat nu gheschiet’), maar we mogen blij zijn dan het er staat, want de vorm is daar geslaagder dan in G15b en G20a. In G13a kan men zien welk teken er bedoeld wordt: de open a met dekstreep. Net als het ur-teken staat dit afkortingsteken altijd superscript.
Nu is de open a eigenlijk een vreemd iets. Het is een vorm van de a die in de late middeleeuwen als gewone letter niet meer voorkomt,Ga naar voetnoot80 maar als afkortingsteken juist wel; men ziet zelden een gewone a als superscripte letter.Ga naar voetnoot81 Voor een goed begrip van de open a is het wenselijk de geschiedenis ervan kort te schetsen.
De open a is een relict uit het voor-Karolingische schrift. Al vanaf het eind van de negende eeuw loopt het gebruik van deze vorm terug.Ga naar voetnoot82 Het verdwijnen van de open a is echter een langdurig proces. Nog tot in de twaalfde eeuw komt zij voor, vooral in oorkonden,Ga naar voetnoot83 maar soms ook in codices.Ga naar voetnoot84 In dertiende-eeuws schrift valt zij echter niet meer aan te wijzen (behalve als superscripte letter). In de tijd dat zij als gewone letter al sterk op haar retour is, ontstaat de gewoonte om er een dekstreep boven te zetten.Ga naar voetnoot85 Die dekstreep wordt overigens nooit verplicht. Naast een dekstreep kan de a ook een lange uitloop krijgen. Kan de open a op die manier aangekleed worden, zij kan ook simpeler worden gemaakt. Bij veel kopiisten verwordt zij tot een zigzaglijntje, dat bovendien in sterk afgevlakte vorm kan voorkomen. Met recht zegt Steffens:
| |
| |
‘Häufig erhält es die Form von zwei getrennten Strichen oder Punkten’.Ga naar voetnoot86 Afb. 11 toont een aantal vormen van de open a, alle ontleend aan Middelnederlandse handschriften.Ga naar voetnoot87
Misschien is de dekstreep gecreëerd om het teken wat meer op een a te laten lijken. Dat heeft dan niet blijvend geholpen, want in de late middeleeuwen weten veel kopiisten niet meer dat het teken een a is.Ga naar voetnoot88 De vorm van veel varianten wijst daar al enigszins op, maar het blijkt bijvoorbeeld ook uit het afkortingenlijstje van het vijftiende-eeuwse handschrift Brussel kb 2724-39, f: 3v-6v.Ga naar voetnoot89 In dat lijstje wordt op f. 4r als vijfde afkortingsteken de superscripte open a besproken (zonder dekstreep). Dit teken kort ra af na een consonant, zoals in abraham en trabes. Tot zover is er niets aan de hand, zo kan een superscripte vocaal inderdaad gebruikt worden. Onderaan dezelfde pagina wordt echter nog eens over een superscripte a als afkortingsteken gesproken (gebruikt om -tia af te korten aan het eind van een woord). Dit keer gaat het niet om de open a, maar om een a die dezelfde vorm heeft als de a die de kopiist als gewone letter gebruikt.Ga naar voetnoot90 Dat moet wel betekenen dat de kopiist niet meer weet dat het teken van abraham een a is,Ga naar voetnoot91 want dat hij echt
twee a's gebruikt, met een verschillende betekenis, is onwaarschijnlijk. Eigenlijk gebruikt hij niet zozeer twee superscripte a's, als wel een superscripte a (voor -tia) en het aloude teken voor ra. In § 15 zullen we zien dat ook Christiaen van Varenbraken in de open a geen a meer herkent.
Juist doordat in de open a geen letter meer wordt gezien, kan zij in het alfabet worden opgenomen. Het zou verwarrend zijn als kopiisten na de z nog weer een letter schrijven, maar dat doen ze ook helemaal niet. De open a is hier ‘een of ander afkortingsteken’, vergelijkbaar met de horizontale streep en het ur-teken.
Over de vorm van de open a in de drie abc-gedichten zij nog het volgende opgemerkt. In G13a staat een goedgevormde open a met dekstreep. De dekstreep heeft een lange uitloop, maar dat is niet ongewoon. In G20a is het teken nogal stijf. In G15b heeft het een bonte vorm: het is ongebruikelijk dat de dekstreep van zo'n grote lus wordt voorzien.Ga naar voetnoot92
Ten slotte zijn er dan nog 9 (G16b, afb. 6) en de omgekeerde ksi (G13b, afb. 1). Het is in strijd met de logica dat 9 en de omgekeerde ksi als ‘titel’ worden gebruikt. Zelfs om twee redenen. Ten eerste is het raar dat deze tekens twee keer in het alfabet optreden, met twee verschillende betekenissen.Ga naar voetnoot93 Dat is verwarrend. Ten tweede zijn deze tekens toch al niet geschikt om als ‘titel’ te functioneren. De horizontale streep, het ur-teken en de open a kunnen juist als ‘titel’ gebruikt worden, omdat ze niet als zelfstandig te- | |
| |
ken voorkomen. De horizontale streep hoort boven een letter te staan, terwijl het ur-teken en de open a achter een letter staan, eveneens superscript (t2). Zij kunnen daardoor onmogelijk als m / n, ur en ra gelezen worden indien ze zelfstandig voorkomen. Bij 9 en de omgekeerde ksi ligt dat anders. Deze twee afkortingstekens plegen zelfstandig voor te komen en lopen dus het gevaar als con (cum) en est gelezen te worden.Ga naar voetnoot94
Mogen we het gebruik van 9 in G16b en van de omgekeerde ksi in G13b dan als een fout afdoen? Dat is twijfelachtig. Misschien is het toch wel een bewuste keuze geweest. Het is immers niet erg aannemelijk dat de kopiist van G16b in alle ernst schrijft: ‘Con pylatus ant cruce screef’. Bovendien zullen we in § 13 zien dat er ook buiten abc-gedichten alfabetten bestaan die 9 of omgekeerde ksi als ‘derde teken’ hebben.
In de vorige paragraaf hebben we gezien dat de omgekeerde ksi in abc-gedichten vaak is vervangen door voluit geschreven est. Het afkortingsteken is in Middelnederlandse handschriften zo ongewoon, dat veel kopiisten het maar liever hebben opgelost. Omdat ‘het derde teken’ voor de lezer nog veel lastiger is, zou men verwachten dat titel ook vaak voluit is geschreven. Toch is dat niet zo. Titel komt slechts in vijf versies voluit voor,Ga naar voetnoot95 terwijl er elf versies zijn met een ‘titel’. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat lang niet alle kopiisten hebben begrepen wat er met ‘het derde teken’ wordt bedoeld. Alleen wie de betekenis van het teken doorgrondt, kan het oplossen. Sommige kopiisten zullen de legger domweg nagetekend hebben.
Toch moeten er anderzijds ook verscheidene kopiisten zijn geweest die ‘het derde teken’ wel hebben verstaan. Dat blijkt niet alleen uit de opgeloste vormen van G14a, G15d en G18a,Ga naar voetnoot96 maar ook uit de ‘titels’ die in de verschillende versies van één gedicht voorkomen. In G15a verschijnt 2, in G15b een open a. We weten niet welk teken de auteur heeft gebruikt, maar hij kan niet beide tekens hebben geschreven. Er is dus een kopiist geweest die het teken van zijn legger ingeruild heeft voor een ‘titel’ die hem beter beviel. Hetzelfde geldt voor G13, met in G13a = , in G13b de omgekeerde ksi en in G13c de horizontale streep. Zelfs als de omgekeerde ksi een fout is, dan nog hebben we een versie met een esse-teken én een versie met een horizontale streep.Ga naar voetnoot97
Zoals te verwachten, is het tekstbederf bij titel groter dan bij et, con en est. Afgezien van de Couchi (G12a), waar de tekst is bijgewerkt door een kopiist die niet zag dat de lombarden een alfabet moesten vormen, valt er bij et en con vrijwel nergens tekstbederf aan te wijzen. Ook bij est is er weinig corruptie, maar bij titel is er veel meer mis gegaan. In G20b is de ‘titel’ weggelaten, met als gevolg dat de tekst onbegrijpelijk is. We hebben al gezien dat er in G13a ten onrechte twee keer een ‘titel’ voorkomt. In G15d zijn est en titel in hetzelde vers beland. In G18a staat er tittelt (een vorm van de imperatief). Het woord titel kan op verschillende manieren gespeld worden - De Dene schrijft tytel en title - maar er mag geen -t aan worden toegevoegd. In G15c, ten slotte, zijn de laatste twee verzen (met titel en est beginnend) vervangen door één
| |
| |
nieuw vers (met est). Het is mogelijk dat ook deze wijziging voortkomt uit tekstbederf; misschien was het vers met titel in het ongerede geraakt.
11 | Het alfabet na de z: conclusie |
De gedichten G5-G22 gaan uit van alfabetten die na de z als volgt luiden:
I. | et - con (G5-G10), met als variant ende - con (G11-G12). |
II. | et - con - titel (G17, G20). |
III. | et - con - est (G19). |
IV. | et - con - titel - est (G13-G15, G18). G15c is echter bewerkt (et - con - est). |
V. | et - titel - con - est (G16). |
VI. | et - con - titel - tra - est (G21, G22). |
| |
12 De herkomst van het alfabet met afkortingstekens
Waar komt de gewoonte om afkortingstekens aan het alfabet toe te voegen vandaan? Het antwoord op deze vraag probeert men natuurlijk te vinden in Bischoff 1986, hét handboek der paleografie. We vinden daar inderdaad iets over alfabetten met afkortingstekens: ‘Im Spätmittelalter sind in Schulbüchern u. ä. einige der häufigsten Abkürzungen (besonders et, est, con-, nicht immer in gleicher Folge) mit dem Alphabet geradezu wie zugehörig verbunden, so dass man bei Zählung mit Buchstaben die Reihe mit ihnen fortsetzte.’ (p. 60, n. 12). Bischoff noemt als literatuur Bischoff 1967 en Wolpe 1965, en verwijst naar Gumbert 1974, p. 81 en 135, waar twee alfabetten beschreven worden (katernsignaturen). Op de herkomst van het alfabet niet afkortingstekens gaat Bischoff niet in. Het is natuurlijk waar dat men zulke alfabetten op school leerde (‘Schulbücher’), maar dat zegt niets over het ontstaan. De verhandeling van Bischoff uit 1967 brengt ons echter wel bij de herkomst.
Op p. 197-201 van dat artikel worden Latijnse mnemotechnische verzen besproken die betrekking hebben op de paasdatum. Zoals bekend valt Pasen op z'n vroegst op 22 maart en op z'n laatst op 25 april. In de volgende verzen schuilen de paasdata vanaf het jaar 1202 (p. 199):
Ordine finali titule karras breviabit.
Ymbre facit celum solis candescere girum.
Ordine bellorum tinxisti Karole ferrum.
De beginletter van ieder woord geeft de paasdatum aan. De o is de veertiende letter van het Romeinse alfabet, dus in 1202 valt Pasen op 14 april. Wanneer een woord op een m eindigt, gaat het om de maand maart en moet men terug tellen (vanaf de 31ste: celum = 29 maart). De in deze drie verzen genoemde paasdata zijn: 14 april, 6 april, 25 (!) april, 10 april, 2 april, 22 april, 6 april, 29 maart, etc. Omdat het Romeinse alfabet slechts 23 letters bevat, kan 24 en 25 april niet met een letter worden aangeduid. Daar
| |
| |
is een andere oplossing voor gevonden. Deze twee data worden met ‘afkortingstekens’ aangegeven: et en titulus. Waar in deze verzen de conjunctie et en het substantief titulus verschijnen, moet men niet 5 en 19 april (e en t) lezen, maar 24 en 25 april.
Naast deze verzen met et en titulus bespreekt Bischoff nog andere gevallen. Daar worden voor 24 en 25 april et en con (p. 197), et en cum (p. 201) en et en est (p. 198 en 218-219) gebruikt.
In een noot noemt Bischoff mnemotechnische verzen die een langer alfabet gebruiken (n. 28 op p. 198). Na de z verschijnen et, titellus, con en est. Het gaat om verzen ‘die für die 19 Jahre des Mondzyklus die Zahlen 25, 15, 5, 22, 12, 2, 19, 9, 26, 16, 6, 23, 13, 3, 20, 10, 27, 17, 7 angeben’ (‘Titel Portavit Ens Ysiam Mediavit...’, het vet is door mij aangebracht). Deze reeks, waarvan Bischoff de chronologische betekenis niet kent, is terug te vinden in de tafels die dienen om te bepalen in welk teken van de dierenriem de maan op een bepaalde dag staat. Dat is belangrijk bij het aderlaten; de stand van de maan kan de behandeling gunstig of ongunstig beïnvloeden.Ga naar voetnoot98 Zulke tabellen, die men aderlaattafels zou kunnen noemen,Ga naar voetnoot99 komen in tal van handschriften voor, zie afb. 13 en 21.Ga naar voetnoot100 Zij horen altijd bij een kalender: elke dag van de kalender is voorzien van een letter die naar de tafel verwijst. Bij 1 januari staat een a, bij 27 januari het laatste van de vier afkortingstekens, bij 28
januari weer een a, etc.Ga naar voetnoot101
Het is evident dat hier de oorsprong van het alfabet met afkortingstekens ligt. We mogen immers aannemen dat er een reden is voor de verlenging van het alfabet. Dat die reden in het lees- en schrijfonderwijs gezocht moet worden, is niet waarschijnlijk. Om kinderen afkortingstekens te leren, hoeven die tekens niet aan het alfabet te worden toegevoegd. Bovendien vinden we in het alfabet slechts een zeer kleine selectie afkortingstekens; wie moet leren lezen en schrijven heeft daar niet genoeg aan. Dat het alfabet verlengd wordt ten einde er beter mee te kunnen nummeren, ligt op zichzelf ook niet voor de hand, maar wel als men er iets heel bepaalds mee moet nummeren, iets waarbij men aan de 23 letters net niet genoeg heeft. Voor het nummeren van katernen, bijvoorbeeld, heeft het geen zin om het alfabet ietsje langer te maken. In veel gevallen heeft men dan nog steeds niet genoeg aan één volledig alfabet. Om de 25 mogelijke paasdata van april te kunnen nummeren, hoefde het alfabet echter maar een klein stukje langer gemaakt te worden. Het alfabet met 27 tekens lijkt jonger dan dat met 25 en is waarschijnlijk in het kielzog ervan ontstaan. Dat deze alfabetten, die
| |
| |
ik ‘paas- en aderlaatalfabetten’ zal noemen, de basis vormen van het middeleeuwse alfabet met afkortingstekens, wordt bevestigd door de abc-gedichten. Ook die bevatten meestal twee of vier afkortingstekens.
Zoals zojuist opgemerkt, zijn de alfabetten met twee afkortingstekens waarschijnlijk ouder dan die met vier. Bischoffs oudste verzen met paasdata stammen uit de eerste helft van de twaalfde eeuw (p. 198). De door Bischoff genoemde verzen waarin een alfabet met vier tekens is gebruikt, komen voor in een vijftiende-eeuwse codex en in een incunabel.Ga naar voetnoot102 Voor zover ik weet, treden ook buiten de mnemotechnische verzen alfabetten met twee tekens eerder op dan alfabetten niet vier. Op p. 337 van Ker 1957 wordt een alfabet met twee tekens beschreven dat voorkomt in een handschrift uit de tweede helft van de twaalfde eeuw (Engeland, niet et en titel, ik kom in § 13 op dit alfabet terug). Ik ken geen alfabetten met vier afkortingstekens die zo oud zijn.
Blijkbaar zijn in het alfabet met 27 tekens de afkortingstekens van de verschillende paasalfabetten (et - titulus, et - con en et - est) samengevoegd. Daarbij zij opgemerkt dat men ook bezwaarlijk willekeurige afkortingstekens kon kiezen. De tekens voor et en est kunnen zelfstandig voorkomen; zij korten een heel woord af. Ook het con-teken kan zelfstandig voorkomen, met als betekenis cum. Als teken voor con kan het aan het begin van een woord staan, iets dat het gros van de afkortingstekens niet kan (zij moeten achter of boven een letter staan). Deze drie tekens zijn dus heel geschikt om het alfabet te verlengen. Enerzijds is het geen raar gezicht als ze zelfstandig voorkomen (in tabellen, in uitgeschreven alfabetten, etc.) en anderzijds laten het voegwoord et, het verbum finitum est en het prefix con- zich gemakkelijk gebruiken in mnemotechnische verzen. Men kan zich afdragen waarom als vierde afkortingsteken (in plaats van titulus) niet het esse-teken is gekozen (=), dat net als de tekens voor et, con en est zelfstandig kan optreden. Misschien was dit teken in de tijd dat de verlenging van het alfabet plaatsvond nog niet gangbaar.Ga naar voetnoot103
| |
13 Middeleeuwse alfabetten met afkortingstekens buiten abc-gedichten
Het is begrijpelijk dat Bischoff niet ziet, dat de gewoonte om afkortingstekens aan het alfabet toe te voegen haar oorsprong vindt in de paas- en aderlaatalfabetten. In Bischoff 1967 wordt over het alfabet met afkortingstekens ongeveer hetzelfde gezegd als in Bischoff 1986 (zie boven): ‘Im ma. Unterricht und bei Aufzählungen wurden diese Zeichen [voor et en con, hm] sowie jenes für est nahezu wie feste Bestandteile des Alphabets behandelt’ (p. 197, n. 28). Wanneer men middeleeuwse alfabetten bekijkt (bijlage 2), dan ontstaat inderdaad de indruk dat het vooral om et, con en est gaat en dat er verder niet veel regelmaat valt aan te wijzen. De abc-gedichten hebben daardoor een
| |
| |
grote paleografische waarde. Zij laten ons zien dat het middeleeuwse alfabet na de z slechts de vier elementen van de computistische alfabetten hoort te bevatten. En dat het vierde element, titulus, verschillende vormen kan aannemen.
De scribenten van de alfabetten van bijlage 2 hadden hetzelfde probleem als de dichters en de kopiisten van de abc-gedichten: het is niet gemakkelijk om titulus weer te geven op een manier die zowel duidelijk als elegant is. Zoals in § 10 aangestipt, is de oorspronkelijke ‘titulus’ waarschijnlijk de horizontale streep.Ga naar voetnoot104 Het alfabet met vier afkortingstekens is speciaal gecreëerd voor aderlaattafels en in zulke tafels kan men voor titulus inderdaad heel goed een streep gebruiken. Het alfabet vormt in die tafels en bijhorende kalenders een verticaal rijtje (afb. 13-18 en 21). Dat daar een streepje in staat, stoort niet in het minst. In elf van de twintig aderlaatalfabetten (A1-A20) is de horizontale streep dan ook aanwezig. In alfabetten die op de gewone manier zijn uitgeschreven, als een horizontale rij, zorgt de streep echter voor problemen. Het is veelzeggend dat zij buiten de aderlaattafels vrijwel nergens voorkomt, althans niet als zelfstandig teken. Zij is alleen aanwezig in A50.Ga naar voetnoot105 De streep zweeft daar en dat is een raar gezicht. De horizontale streep hoort boven een letter te staan en is daardoor niet zo geschikt om als ‘titulus’ op te treden.
Een aantal scribenten heeft dit probleem opgelost door de streep boven het voorafgaande con-teken te plaatsen. Dat lijkt een elegante oplossing. Het oogt goed en als men het alfabet uitspreekt, is titulus gewoon aanwezig. Dat deze oplossing ook nadelen heeft, blijkt uit A30 en A31. Daar worden met de vier elementen et, con, titulus en est slechts drie katernen genummerd. De ‘titulus’ is zo nog wel aanwezig, maar verliest zijn functie. Dat werkt in de hand dat het alfabet niet goed meer begrepen wordt. Wat er dan kan gebeuren ziet men op afb. 12. Daar wordt het slot van een Middelnederlandse abc-tekst in proza getoond. Boven het con-teken is een horizontale streep gezet die daar misplaatst is.Ga naar voetnoot106
Het mag dan niet helemaal correct zijn om de horizontale streep boven het con-teken te plaatsen, deze noodgreep werd veel gebruikt. Zie A30-A32, A34-A36, A47, A69 (afb. 22), A71 (afb. 23), A73 (afb. 24) en A75.Ga naar voetnoot107 Bij het oudste gedrukte abc-boekje is voor de combinatie 9 + ‘titulus’ zelfs een speciaal teken gesneden (A52). In A63, een abc-boekje van rond 1600, is uitgeweken naar de q, ongetwijfeld omdat er in de letterkast geen con-teken plus ‘titulus’ aanwezig was.Ga naar voetnoot108
Sommige scribenten hebben het ur-teken of de open a als ‘titulus’ gekozen (A74, A49). Dat hebben we ook bij de abc-gedichten gezien. Bij deze twee tekens is er echter hetzelfde probleem als bij de streep: normaliter staan ze superscript en worden ze voorafgegaan door een letter. Ik denk dat dat de reden is waarom er in de twee alfabetten van A67 t2 is geschreven. Onconventioneel is de weergave van de ‘titulus’ in A9
| |
| |
Afb. 11 Superscripte open a's.
Afb. 12 Collectie van de auteur, hs. 1, f. 206v.
Afb. 13 A8 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 11.223, f. 3v.
| |
| |
Afb. 14 A5 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. ii 458, f. 19v.
Afb. 15 A9 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. iv 738, f. 19r.
Afb. 16 A14 - Brussel Koninklijke Bibliotheek, hs. 17.892, f. 57r.
| |
| |
Afb. 17 A15 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 12.079, f. 3r.
Afb. 18 A19 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. ii 3809, f. 7v.
Afb. 19 A25 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. iv 225, f. 5v.
Afb. 20 A76 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. iv 448, f. 15r.
| |
| |
Afb. 21 A20 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. ii 6626, f. 14v.
| |
| |
Afb. 22 A69 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 902, bindmateriaal.
Afb. 23 A71 - Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, hs. 73 G 20, fragmenten.
Afb. 24 A73 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 720-22 f. 23v.
| |
| |
Afb. 25 Van Varenbraken (Gent, Universiteitsbibliotheek, hs. 2141), f. 18v.
| |
| |
Afb. 26 Van Varenbraken (Gent, Universiteitsbibliotheek, hs. 2141), f. 34v.
| |
| |
(half teken, afb. 15) en in A16 (het est- plus het con-teken, samen op één positie van de tabel). In A17, een gedrukte kalender, is gekozen voor een ronde r met doorhaling (eigenlijk een afkorting voor -rum). Drukkers hebben het met de ‘titulus’ nog moeilijker dan scribenten, doordat ze alleen tekens kunnen gebruiken die in de letterkast aanwezig zijn. Bij drukkers ziet men dan ook wel vaker een r met doorhaling (A42 en A59). Het gebruik van deze abbreviatuur kan gemakkelijk aanleiding geven tot misverstand en het is maar de vraag of er wel altijd titulus bedoeld wordt (en nooit rum).Ga naar voetnoot109
Al die weergaven van de ‘titulus’ laten zien hoe moeilijk het is om iets bevredigends voor titulus te vinden. Waarschijnlijk is dat de reden dat sommige scribenten het con- of het est-teken als ‘titulus’ gebruiken. In maar liefst zes van de twintig aderlaatalfabetten is er zo'n verdubbeling van 9 of omgekeerde ksi (A10-14, A18).Ga naar voetnoot110 Dit betekent dat het gebruik van 9 in G16b en de omgekeerde ksi in G13b niet zo maar als een vergissing kan worden afgedaan. Misschien is het een bewuste keuze geweest.Ga naar voetnoot111
Het voert te ver om de alfabetten van bijlage 2 hier stuk voor stuk te analyseren. Ik beperk me tot enkele observaties die van belang zijn voor de abc-gedichten.
Net als bij de abc-gedichten zijn er nogal wat alfabetten met drie afkortingstekens (bijvoorbeeld A33, A41, A49, A50, A65, A67, A68). Omdat er geen (computistische) reden voor hun bestaan valt aan te wijzen, moeten we aannemen dat ze ontstaan zijn uit de alfabetten met twee en met vier tekens: ze zijn een soort middenweg. In wezen zijn zij dus corrupt, maar ze treden zo vaak op, dat we ze toch min of meer als regulier moeten beschouwen. Verbazingwekkend is hun bestaan natuurlijk niet. Zo gauw mensen niet meer weten waar de alfabetten van twee en vier tekens eigenlijk voor dienen, valt contaminatie te verwachten.
De volgorde van de afkortingstekens fluctueert nogal. Dat zij niet helemaal vast ligt, toonden de gedichten al. G16 heeft dezelfde reeks als Bischoffs mnemotechnische verzen (et - titel - con - est), maar in G13, G14, G15 en G18 luidt het rijtje: et - con - titel - est. De volgorde van de meeste aderlaatalfabetten is echter nog weer een andere; con staat daar doorgaans op de laatste plaats (zeventien keer; A15, A17 en A18 zijn de enige uitzonderingen). Die discrepantie wekt verbazing. Als de volgorde van de elementen niet vast ligt, kan men er eigenlijk niet goed mee nummeren.
Sommige alfabetten zijn wanordelijk. A58 lijkt eerder een opsomming van wat er allemaal in de letterkast zit, dan een weergave van het middeleeuwse alfabet. Ook bij A62 vraagt men zich af wat de zetter bezielde. Voorzichtigheid is echter geboden bij de interpretatie van een alfabet. Het kan rommelig zijn doordat het tentatief is. Dat is vaak zo bij schrijfoefeningen. Dat er in A71 twee keer een et-teken optreedt (afb. 23), komt doordat de scribent twee verschillende vormen beproeft. Eronder staat trou- | |
| |
wens een correct rijtje. Op pl. 19 van Bischoff 1990 is een schrijfoefening afgebeeld niet verschillende alfabetten, die bijna geen van alle compleet zijn en waarin vormen vaak worden herhaald. Interessant is de voorlaatste regel, met na het et-teken en 9 nog drie afkortingstekens: een horizontale streep (hier niet-superscript), daarboven een open a met dekstreep en daarnaast een ur-teken (niet-superscript). Dat lijkt een rijtje van vijf elementen, maar zo is het waarschijnlijk niet bedoeld. Ik denk dat de scribent met de laatste drie afkortingstekens laat zien hoe titulus weergegeven kan worden. Wanneer men met dit voorbeeld in gedachten naar A44 kijkt, een alfabet met na z maar liefst negen abbreviaturen, dan rijst de vraag of dat rijtje wel zo vreemd is als het lijkt. Na de tekens voor et, con en est volgen daar ter, tra, tur, tus en twee keer -rum (de eerste keer met een R in kleinkapitaal, de tweede keer met een ronde r). Niet uit te sluiten valt dat ook hier getoond wordt wat men als ‘titel’ zou kunnen gebruiken. Het optreden van -rum als ‘titel’ komt immers
vaker voor (A17) en dat de ‘titel’ achter een t wordt geschreven, zagen we hierboven ook al (A67, tur).
Hoewel voorzichtigheid geboden is bij het interpreteren van de afkortingstekens, kan men toch stellen dat de alfabetten van bijlage 2 als groep minder ordelijk zijn dan die van de abc-gedichten. Curieus is bijvoorbeeld dat voor de katernsignaturen van de drie delen van een vocabularius alfabetten worden gebruikt die onderling verschillen (A37-A39, et - con, et - con - est, est - et - con). Merkwaardig is ook A47. Na het et-teken en de omgekeerde ksi volgt er twee keer 9 met een horizontale streep erboven. Daarna komt er ook nog Est. Dat is rommelig.
Die wanordelijkheid plaatst de dichters van de Middelnederlandse abc-gedichten in een gunstig daglicht. Die hebben hun alfabet heel serieus genomen, hoewel ze zich daar problemen mee op de hals haalden, want est en titel zijn niet de meest geschikte woorden om een vers mee te beginnen. Dat zij waarde hechtten aan hun alfabet, mag ook blijken uit G20. Het Oudfranse voorbeeld bevat een alfabet met et en con, maar de vertaler vond dat titel niet mocht ontbreken en voegde een extra strofe toe. De Dene, de dichter van G21 en G22, gebruikt weliswaar een alfabet dat niet helemaal correct is - het bevat na de z vijf in plaats van vier elementen - maar dat is geen lichtzinnigheid. In beide gedichten is er hetzelfde rijtje. Waarschijnlijk was het alfabet hem zo geleerd.
| |
14 This is the tittle est amen of it
Het alfabet met afkortingstekens blijft lang voortbestaan. De abc-gedichten van De Dene zijn pas in de zestiende eeuw gemaakt: hij is in het begin van de eeuw geboren en heeft zijn Testament rhetoricael in 1561 opgeschreven.Ga naar voetnoot112 In 1598 drukt Harmen Janszoon Muller te Amsterdam nog een abc-gedicht met het et-teken en 9.Ga naar voetnoot113 Op een Utrechtse gevelsteen uit het begin van de zeventiende eeuw komt nog een alfabet met deze twee tekens voor,Ga naar voetnoot114 en gedrukte abc-boekjes met afkortingstekens blijven
| |
| |
heel lang verschijnen: A64 stamt uit 1627.Ga naar voetnoot115 Pas in de loop van de zeventiende eeuw verdwijnen de afkortingstekens voorgoed uit het alfabet.
Al die eeuwen is de gewoonte om afkortingstekens aan het alfabet toe te voegen door het lees- en schrijfonderwijs in stand gehouden. Interessant is in dit verband de manier waarop in hs. Leiden ub Ltk. 236, stammend uit 1556-1557,Ga naar voetnoot116 de katernen zijn genummerd (A30). Er is niet alleen gebruik gemaakt van een alfabet met afkortingstekens, maar ook van de eerste woorden van het Ave Maria en het Pater noster, twee gebeden die in abc-boekjes op het alfabet plegen te volgen.Ga naar voetnoot117 Men vindt dat vaker bij katernsignaturen. Zie A37, A38 en A39, waar na de afkortingstekens eveneens de woorden van het Pater noster volgen. Veelzeggend zijn ook de signaturen van een in Engeland gedrukte incunabel, beschreven door Duff (1917, p. 7, nr. 27). Na het et-teken, 9, de ‘titel’ (zo te zien een est-teken) en est volgt er nog amen. Ook dit amen is overgenomen uit abc-boekjes (zie beneden).
Er blijven weliswaar heel lang afkortingstekens in het alfabet voorkomen, maar er is in toenemende mate onbegrip. De gedrukte abc-boekjes, die op den duur de geschreven exemplaren helemaal verdringen, werken dat in de hand. De tekens voor et en con leveren nauwelijks problemen op,Ga naar voetnoot118 maar die voor est en titulus / titel zijn aan bederf onderhevig. De omgekeerde ksi komt in gedrukte abc-boekjes zelden voor. Zij verschijnt alleen nog in het vijftiende-eeuwse A52; waarschijnlijk verdwijnt zij daarna uit de letterkast.Ga naar voetnoot119 In de meeste gedrukte abc-boekjes van bijlage 2 is est nog wel aanwezig, maar alleen in voluit geschreven vorm.Ga naar voetnoot120 Het wordt op den duur een relict: men vat het niet meer op als een afkortingsteken, maar als iets dat nu eenmaal op het alfabet volgt. Daardoor wordt het net zoiets als Amen: een woordje waarmee het alfabet
wordt afgesloten, maar dat er geen deel van uitmaakt.Ga naar voetnoot121 In A57 en A59 maakt de typografie dat heel duidelijk: in A57 staat Est los van het alfabet en in A59 is het zelfs rood gedrukt. Dat het woordje est in latere alfabetten altijd met een hoofdletter wordt gedrukt, is ook een indicatie dat het niet meer tot het alfabet wordt gerekend.
Titel / titulus lijkt in de gedrukte abc-boekjes vaak gesneuveld te zijn. Behalve in A52 en A63 is het nergens eenduidig aanwezig. Daarbij moet echter wel bedacht worden dat deze schoolboekjes ons slechts de helft van het verhaal vertellen. Zij laten wel zien welke tekens er aan het eind van het alfabet voorkomen, maar delen niet mee
| |
| |
hoe die tekens uitgesproken worden. Toch is dat een belangrijk aspect. De mondelinge traditie is veel moeilijker te volgen dan de schriftelijke, maar er zijn aanwijzingen dat zij in bepaalde opzichten stabieler is. In Engeland blijkt het alfabet aan het begin van de zeventiende eeuw nog steeds tittle te bevatten als het wordt uitgesproken. In Tuer 1896 is het volgende versje in facsimile afgedrukt (1, p. 31). Het komt voor in een druk uit 1608, niet muzieknotatie:
Christes crosse be my speede, in all vertue to proceede, A.b.c.d.e.f.g.h.i.k.l.m.n.o p.q.r.s and t. double w.v.x. with y. ezod. & per se. con per se. tittle tittle. est Amen, When you haue done begin againe begin againe.Ga naar voetnoot122
Dit versje is niet de enige getuige. Wanneer we tittle opzoeken in het oed (xviii, p. 158-159), dan vinden we verschillende citaten met tittle - est - amen als slot van het alfabet,Ga naar voetnoot123 zoals ‘A per se, con per se, tittle, est, Amen!.. why he comes vppon thee (man) with a whole Horn-booke’ (1596) en ‘I then.. began to dispute with my selfe, little considerynge that thus my earnest was turned euen to a tittyl not so good as, estamen’ (1548). In het zestiende-eeuwse Engels blijkt tittle est amen zelfs een uitdrukking te zijn voor het eind of de conclusie van iets (‘This is the Tittle est amen of it’, 1594). Interessant is ook: ‘In old time they vsed three prickes at the latter end of the Crosse row,.. which they caused children to call tittle, tittle, tittle: signifying that as there were three pricks, and those three made but one stop, euen so there were three Persons, and yet but one God’ (1630).
Deze zestiende- en zeventiende-eeuwse citaten laten zien dat tittle nog heel lang in het alfabet aanwezig is. Zij tonen echter ook iets anders. Tittle lijkt in het alfabet een andere betekenis te hebben gekregen. In het versje uit 1608 komt tittle twee keer voor, en in het citaat uit 1630 zelfs drie keer. In dat citaat wordt duidelijk gezegd dat de drie tittles drie puntjes zijn. Wat met die drie puntjes precies bedoeld wordt, is niet helemaal zeker,Ga naar voetnoot124 maar belangrijk is dat dit citaat laat zien
dat tittle in het alfabet punt kan beteken. Dat zal niet alleen gelden bij tittle, tittle, tittle, maar ook bij enkelvoudig tittle. Bij tittle tittle moet men misschien denken aan een alfabet als A56, dat eindigt
| |
| |
met ‘t.u.v.w.x.y.z.7.9: Est. Amen.’ (de dubbele punt is hier mogelijk een leesteken).
Er zijn dus aanwijzingen dat in Engeland het tittle van het alfabet op den duur niet meer begrepen wordt en punt of puntje gaat betekenen. Niet uit te sluiten valt, dat voor het Nederlandse taalgebied hetzelfde geldt, want ook in het Nederlands is punt een van de betekenissen van titel.Ga naar voetnoot125 Het alfabet van het abc-boekje uit 1627 (A64), dat eindigt niet ‘v u w x y z 7 9. Est’, zou dan nog steeds et - con - titel - est kunnen bevatten.
| |
15 Tra
We zijn aan het eind van het verhaal over het alfabet van abc-gedichten gekomen. Er zijn echter twee vragen die nog moeten worden beantwoord. In § 6 en § 11 hebben we gezien dat het alfabet van G21 en G22 naast et, con, titel en est ook nog tra bevat (voluit geschreven). Wat wordt er bedoeld met tra? En hoe is tra in het alfabet beland?
De auteur van de twee gedichten is Eduard de Dene. Hij is ook degene die ze heeft opgeschreven: het enige handschrift waar deze gedichten in voorkomen, is een autograaf. Beide keren is tra het begin van een woord: traghelick.
De vraag wat er met tra bedoeld wordt, zou niet met zekerheid beantwoord kunnen worden, indien ons niet de spellingstractaten van Christiaen van Varenbraken waren overgeleverd. Het gaat om twee in het Nederlands gestelde tractaten, die voorkomen in hs. Gent ub 2141.Ga naar voetnoot126 Het eerste is in proza, het tweede berijmd.Ga naar voetnoot127 Hoewel het handschrift al in 1913 door de Gentse Universiteitsbibliotheek is aangekocht, zijn de tractaten tot 1978 onbekend gebleven. In dat jaar vestigde Braekman er de aandacht op door ze uit te geven (niet inleidingen en commentaar).
De twee spellingstractaten zijn van één hand. De scribent noemt zich ‘meester Christiaen van varenbraken’ en ‘Christianus Varenbraken practicus in omnibus artibus liberalis’.Ga naar voetnoot128 Waarschijnlijk was hij schoolmeester. De tractaten, die rond 1530 zijn opgeschreven,Ga naar voetnoot129 zijn een goudmijn, niet alleen voor taalkundigen, maar ook voor paleografen. We mogen Braekman dankbaar zijn dat hij ze bekend heeft gemaakt. De tekstuitgave laat echter ernstig te wensen over. De verzen 167-182, bijvoorbeeld, zijn in de editie onbegrijpelijk. Braekman meent dat Van Varenbraken daar vertelt hoe de s en de z gebruikt worden (p. 380). Dat is niet zo. Er wordt in het handschrift iets heel anders uitgelegd, namelijk dat enkele consonanten twee vormen kennen (rechte en ronde r, lange en ronde s) en dat er regels zijn voor hun distributie.Ga naar voetnoot130 Ik gebruik wel Braekmans versnummering, maar zal citeren naar het handschrift.
| |
| |
In Van Varenbrakens spellingstractaten komt uiteraard het alfabet aan de orde. Er treden in zijn alfabet drie afkortingstekens op:Ga naar voetnoot131 het et-teken (met een zeer lage aanzet), het con-teken (met een hoog opzwiepende staart) en een teken waarin men gemakkelijk de open a herkent (hoofdstuk 3 van het tractaat in proza en vs. 49 van het berijmde tractaat, zie afb. 26). Van Varenbraken gebruikt voor de open a twee verschillende vormen. De ene heeft geen dekstreep en lijkt op een u. Meestal heeft deze open a een lange uitloop naar boven. De andere vorm ontstaat door twee c's tegen elkaar aan te schrijven. Dit is de open a met dekstreep, zij het met een gewijzigde ductus.Ga naar voetnoot132
Uit verschillende passages elders in de tractaten blijkt dat Van Varenbraken niet meer weet dat het teken een a is. Hij zegt bijvoorbeeld dat ra afgekort wordt met een superscripte dubbele c (graue; vs. 333-338). Hetzelfde geldt voor ua na een q (vs. 429). Als superscripte vocalen kent hij alleen i, o, u en e (vs. 313-330). Deze vocalen korten r plus ‘haers selues luud’ af, bijvoorbeeld fesen = fresen. ‘Maar ik heb nog nooit gezien dat een a zo gebruikt wordt’, merkt Van Varenbraken op.Ga naar voetnoot133 Duidelijker kan het niet: het teken dat de oude superscripte open a is, en dat ook nog steeds als superscripte a functioneert (graue, qua), wordt door Van Varenbraken niet meer als een a gezien. Hij heeft er zelfs een naam voor: het is de ‘tra’.Ga naar voetnoot134
Met tra wordt in De Denes alfabet dus de oude open a bedoeld. Dat deze a in het alfabet kan voorkomen, hebben we al gezien in § 10. Het teken treedt op in G13a, G15b en G20a en staat daar voor titel. In het alfabet is titel eigenlijk de enige correcte interpretatie van de open a, maar het is begrijpelijk dat er misverstanden ontstaan als het teken een eigen naam krijgt. Zolang de lezer zich realiseert dat het alfabet na de z louter et, con, est en titel kan bevatten, zal de open a correct geïnterpreteerd worden. Het teken mag dan een ‘tra’ zijn, het is ook een ‘titel’. Gaat deze kennis verloren, dan wordt een teken dat een eigen naam heeft, natuurlijk niet meer als titel gelezen.
Dat zien we ook bij Van Varenbraken. De open a van zijn alfabet (hier verder weer te geven met u, ongeacht de precieze vorm die het teken heeft) ís niet alleen een ‘tra’, zij moet in het alfabet ook daadwerkelijk als tra uitgesproken worden. Dat blijkt uit hoofdstuk 9 van het tractaat in proza (f. 18r-18v, afb. 25). Van Varenbraken zet daar uiteen dat het alfabet drie tekens bevat die twee of drie letters ‘waard zijn’: het teken voor et (twee letters) en de tekens voor con en tra (drie letters). Hij licht dit toe met voorbeelden. Voor het et-teken is dat natuurlijk et cetera. Voor u zijn de voorbeelden 9u en 9urie (= contra en contrarie).Ga naar voetnoot135
| |
| |
De open a kan in alfabetten dus zowel voor titel als voor tra staan. Het alfabet met het et-teken, 9 en u is op een voor de hand liggende manier geherinterpreteerd:Ga naar voetnoot136
1. | et (teken voor et) - con (teken voor con) - titel (zelfnoemfunctie) |
2. | et (teken voor et) - con (teken voor con) - tra (zelfnoemfunctie, specifieker) |
Van Varenbraken is in de uitleg van hoofdstuk 9 echter al weer een stap verder. Hij heeft afkortingen gezocht waarin u daadwerkelijk de lettercombinatie tra afkort en hoeft u = tra dus niet meer uit te leggen als zijnde een afkortingsteken in zelfnoemfunctie:
3. | et (teken voor et) - con (teken voor con) - tra (teken voor tra) |
Het alfabet van De Dene is kennelijk een contaminatie van twee verschillende alfabetten: een alfabet met et - con - titel - est en een alfabet met et - con - tra.
| |
16 Samenvattende conclusie
De afkortingstekens die in Middelnederlandse abc-gedichten op de z volgen, vertonen een grote regelmaat. Sommige gedichten zijn bij het afschrijven bedorven, maar wat er hoort te staan, varieert slechts in beperkte mate. In een correct alfabet staan maximaal vier afkortingstekens. In de alfabetten die na de z twee tekens bevatten, zijn dat het et- en het con-teken. Bij alfabetten met vier tekens zijn het wederom de tekens voor et en con, en daarnaast dat voor est. Het vierde afkortingsteken (dat meestal op de derde plaats staat) kan sterk verschillen, maar moet altijd als titel gelezen worden. Het representeert titel omdat het een ‘titel’ ís. Alfabetten met drie afkortingstekens bevatten naast et en con ofwel est ofwel titel.
De oorsprong van het alfabet met afkortingstekens moet gezocht worden in de ‘paas- en aderlaatalfabetten’. Voor het nummeren van de 25 dagen van april waarop Pasen kan vallen, had men aan de 23 letters van het Latijnse alfabet net niet genoeg. Voor aderlaatalfabetten had men nog weer twee extra tekens nodig. Alfabetten met drie afkortingstekens komen weliswaar vrij vaak voor, maar lijken geen computistische functie te hebben. Ze zijn alleen maar een soort middenweg tussen die met twee en met vier tekens.
In de twee abc-gedichten van De Dene bevat het alfabet vijf tekens (de drie laatste zijn voluit geschreven). Na het et- en het con-teken vindt men daar titel, tra en est. Wat er met tra bedoeld wordt, valt te achterhalen met behulp van de spellingstractaten van Christiaen van Varenbraken. Tra blijkt de benaming te zijn voor de superscripte open a. Dit afkortingsteken functioneert in de late middeleeuwen weliswaar gewoon als superscripte a, maar wordt door zijn ongewone vorm lang niet door iedereen als een a herkend. Wanneer deze a niet meer als een letter, maar als ‘een of ander afkortingsteken’ wordt gezien, kan zij als vierde element optreden, uiteraard met als betekenis titel. Door een verkeerde interpretatie van dit teken - niet als titel maar als tra - sluipt er een nieuw element in het alfabet binnen.
| |
| |
| |
Summary
There are a large number of Dutch abc poems from the Middle Ages and the chambers of rhetoric (late 14th-16th c.). These are poems in which the starting letters of the stanzas, verses or words together form an alphabet. The z in the alphabet of these poems is usually followed by some abbreviation signs. Their number varies; usually there are two or four, sometimes three and only in Eduard de Dene's poems there are five. When there are two, it always concerns - if the poems are unspoiled - the signs for et and con. When there are four the est sign is also always present, besides the signs for et and con. So far for constancy, since the fourth element in these alphabets can be a variety of abbreviation signs, including the ur sign, the esse sign, and, again, the con and the est sign. This fourth element especially has puzzled editors. However, it always appears to represent the same thing: all these different signs have to be read as titel (English tittle, Latin titulus) because they are a tittle. The alphabets with three abbreviation signs contain, besides et and con, either est or titel.
Once the origin of the alphabet with abbreviation signs is researched (computus) and after it is shown that, via education (primers), alphabets with abbreviation signs survive into the seventeenth century, the alphabet of De Dene is finally discussed. This contains, apart from et, con, titel and est, also tra. It is shown that this tra actually does not belong in the medieval alphabet. The addidion of tra indicates that, in time, the medieval alphabet was misunderstood.
Adres van de auteur:
Koninklijke Bibliotheek van België,
afd. Handschriften,
Keizerslaan 4,
b-1000 Brussel
hermanmulder@telenet.be
| |
| |
| |
Bijlage 1 Middelnederlandse abc-gedichten: bronnenmateriaal
Het hierna volgende overzicht van bestudeerde abc-gedichten is geen repertorium. Het is vooralsnog niet mogelijk om een volledige lijst op te stellen, want korte berijmde teksten kunnen in principe in heel veel handschriften voorkomen en de meeste Middelnederlandse handschriften zijn onvoldoende ontsloten. Ik heb geprobeerd zoveel mogelijk gedichten te verzamelen,Ga naar voetnoot137 maar omdat exhausitiveit toch niet te bereiken valt, heb ik niet geschroomd om enkele gedichten waarover ik niet gemakkelijk goede inlichtingen kon krijgen, ter zijde te schuiven.
Er zijn alleen gedichten opgenomen die voorkomen in middeleeuwse codices of in handschriften met rederijkersteksten. Van deze gedichten zijn ook latere versies opgenomen, maar gedichten die ik louter uit latere handschriften ken, zijn genegeerd.Ga naar voetnoot138 Zoals in de inleiding al gezegd is, beperk ik mij tot handschriften; oude drukken worden slechts bij uitzondering genoemd. Versies die ik niet zelf heb gezien (in autopsie of op fotomateriaal) zijn met een asterisk gemerkt (bijv. Gib*).
Bij het ordenen van de gedichten heb ik mij laten leiden door het aantal afkortingstekens dat na de z verschijnt: geen (G1-G4), twee (G5-G12), drie of vier (G13-G20), vijf (G21-G22).
Van elk abc-gedicht is het initium opgegeven, doch alleen bij de eerste versie (tenzij de andere versies belangrijke verschillen vertonen). De titels van de gedichten worden doorgaans niet vermeld. Hetzelfde geldt voor het eventuele voor- en nawerk (soms een complete strofe); het genoemde initium begint dus altijd met een a. Ook het opgegeven aantal verzen of strofen slaat alleen op het abc-gedeelte, niet op voor- en nawerk. Om praktische redenen citeer ik soms naar het handschrift, soms naar een editie. In de transcripties zijn alle niet-relevante afkortingen (niet tot het alfabet behorend) stilzwijgend opgelost.
G1a |
Brussel kb 19.547 (Anna Bijns hs. A), f. 1r-1v.Ga naar voetnoot139 |
|
|
Incipit (naar ad. Soens): |
|
|
|
Altyt suldy wat goets doen, spreken oft dencken, |
|
|
Zoo zal u God selve zyne gracie schencken. |
|
|
Boven alle dinck zoe suldy ontsien God, |
|
|
Ende houden met neersticheyt zyn ghebod. |
|
46 gepaard rijmende verzen. Alleen de eerste letter van elk verspaar maakt deel uit van het alfabet. Het gedicht kan niet van Anna Bijns zijn.Ga naar voetnoot140 Editie: Soens 1900-1902, p. 204-205. |
|
|
Het alfabet eindigt met de z. |
|
|
G1b* |
Cambridge (Mass.), Harvard College Library, Houghton Library, Lat. 242. |
|
|
Editie: Becker 1888, p. 388-390. |
|
|
Ook hier eindigt het alfabet met de z.Ga naar voetnoot141 |
|
| |
| |
G2a |
Brussel kb 19.547, f. 31v-35v.Ga naar voetnoot142 |
|
|
Incipit (naar ed. Soens): |
|
|
|
Als ic sie hoet nu in alle plaetsen staet, |
|
|
Aenmerkende alle deel vremde abuysen, |
|
|
Zoe dunct my dat de weerelt op scaetsen gaet, |
|
Anna Bijns, 21 strofen van 13 verzen. Alleen de eerste letter van elke strofe maakt deel uit van het alfabet. Editie: Soens 1900-1902, p. 222-213. Het gaat om refrein iii.Ga naar voetnoot143 |
|
|
Het alfabet gaat niet verder dan de x. |
|
|
G2b |
Gent ub 2166 (Anna Bijns hs. B), f. 2r-5v.Ga naar voetnoot144 |
|
|
Doordat het handschrift incompleet is, ontbreekt de eerste strofe. Het alfabet eindigt wederom met de x. |
|
|
G2c* |
Brugge, Grootseminarie, 131/102, f. 63v-70r.Ga naar voetnoot145 |
|
|
Uit de collatie door Van Vinckenroye (1960b) valt op te maken, dat het gedicht hier dezelfde lengte heeft als in de andere versies en dat ook hier het alfabet eindigt met de x.Ga naar voetnoot146 |
|
|
G3a |
Gent ub 2166, f. 158v-160v.Ga naar voetnoot147 |
|
|
Incipit (naar ed. Jonckbloet & Van Helten): |
|
|
|
Advocate, hemelsche coninginne, |
|
|
Goddinne, ghename zoete honichrate, |
|
Anna Bijns, 24 strofen van vier verzen. Alleen de eerste letter van elke strofe maakt deel uit van het alfabet. Editie: Jonckbloet & Van Helten 1886. Het betreft refrein xci (p. 331-335). |
|
|
Het alfabet gaat niet verder dan de z. |
|
|
G4a* |
Den Haag kb 71 E 57 (refreinenbundel van Jan Michiels), f. 160r-160v.Ga naar voetnoot148 |
|
|
Incipit (naar Van Elslander 1949, p. 261): |
|
|
|
Alder ierst een hant vol des bitter berouwen |
|
|
Brenght twee hant vollen ysop der biechten daerby |
|
|
Cryght twee goij hantvollen goet opsets trouwen |
|
|
Doet dit in eenen nyeuwen eerden pot der herten vrij |
|
24 verzen; ‘per jacques Lopes’. Het gedicht is uitgegeven door Van Elslander, in diens beschrijving van het handschrift (1949). |
|
|
Het alfabet gaat niet verder dan de z. |
|
|
G5a |
Den Haag kb 19 K 10 (Gruuthuse-handschrift), f. 76v.b-78r.b.Ga naar voetnoot149 |
|
|
Incipit: |
|
|
|
Als men de werelt wel beziet |
|
|
In al dat nieus te doene besta |
| |
| |
|
Jan van Hulst, 25 strofen van elf verzen. Alleen de eerste letter van elke strofe maakt deel uit van het alfabet. Editie: Carton 1849, p. 440-450. Een volledig facimile van het handschrift is te vinden op de website van de kb te Den Haag. |
|
|
De lombarden die het alfabet moeten vormen, zijn niet ingevuld, maar er staan wel representanten. Een jongere (achttiende-eeuwse?) hand heeft een deel van de lombarden alsnog ingevuld, zonder veel kennis van zaken. In plaats van de Zheeft hij een S geschreven (Sonderlinghe), i.p.v het et-teken Te, en in de ruimte waar een con-teken moest komen te staan, heeft hij voluit geschreven Con geprutst. De representant voor de z kan ik op het facsimile zien, die voor het et-teken en voor 9 niet of althans niet goed. |
|
|
Na de z moet worden gelezen: |
|
|
|
EtS. groot wonder wat ghi meent |
|
|
.... |
|
|
Considereirt in dit a.b.c. |
|
|
.... |
|
De punt die na de s van EtS volgt, dient om erop te attenderen dat het et-teken en de s bij elkaar horen. Dat de kopiist voor die s een majuskel heeft gebruikt, is overigens niet erg gelukkig. |
|
|
Carton volgt de jongere hand (Sonderlinghe, Tes). De facsimile-uitgave op de website van de kb gaat vergezeld van een correcte transcriptie. |
|
|
G6a |
Antwerpen mpm M 16.12, f. 13r-14v.Ga naar voetnoot150 |
|
|
Incipit: |
|
|
|
Als onder ouders duecht faelgiert |
|
|
So werden de jonghers qualijc bestiert |
|
25 strofen van vier verzen. Alleen de eerste letter van elke strofe maakt deel uit van het alfabet. |
|
|
Na de z volgen het et-teken en 9: |
|
|
|
Et es die rijcste man die leeft |
|
|
.... |
|
|
Conste te hebbenne ende wijshede |
|
|
.... |
|
G7a |
Berlijn sbb-pk Mgq. 651 (refreinenbundel van Jan van Stijevoort), f. 181v-184r.Ga naar voetnoot151 |
|
|
Incipit (naar ed. Lyna & Van Eeghem): |
|
|
|
AVe Aduocatelicste Aduerteringhe |
|
|
Afdoende Afgryselyke Arguacie |
|
|
Adams Archeyts Absolueringhe |
|
|
Abrahams Afcoomste Abelste Amiracie |
|
|
|
Bernende Braem Bosch Boomgaert Bloijende |
|
Anthonis de Roovere, 25 strofen van vier verzen.Ga naar voetnoot152 Elk woord van een strofe begint met dezelfde letter. Editie: Lyna & Van Eeghem 1930, dl. 1, p. 288-291 (nr. cxxxiv). |
|
|
Na de z volgt in de editie: |
|
|
|
Alderlieflicste Alderwaertste Alderrijcste Aldermachtichste |
|
|
Alderwijste Alderbeste Alderreynste Alderscoonste |
|
|
Alderedelste Aldersoetste Alderclaerste Aldercrachtichste |
|
|
Aldergetroutste Alderewige Alderhoochste Aldergheloonste |
| |
| |
|
|
|
Compasselike Conserue Commune Confexie |
|
|
|
Conscientelicste Confirmacie |
|
|
|
Concordancie Conforteerlicste Complexie |
|
|
|
Conduut Continentelicste Consecracie |
|
De afkortingstekens zijn: et-teken en 9. Er moet dus in de strofe na de z gelezen worden: Et lieflicste Et waertste Et rijcste Et machtichste, etc. |
|
|
|
|
Dat het et-teken niet voor alder staat, weten de editeurs wel terdege. In de Wijze van uitgeven zeggen zij over hun lezing: ‘wat stellig aan den zin geen afbreuk doet, maar palaeografisch een onjuistheid mag heeten’ en ‘Het Latijnsche et moet hier gelezen worden als de proclitische t: Tlieflicste Twaertste Trijcste Tmachtichste enz.’ (ii, p. 323). Ik ben het met de editeurs eens dat alder mooier is dan et, maar het is onwenselijk om teksten naar eigen goeddunken te wijzigen. |
|
|
|
Ook met het tweede abc-gedicht uit deze bundel zijn Lyna en Van Eeghem vrijmoedig omgesprongen, zie G19a. |
|
|
G8a |
Londen bl Sloane 1174, f. 1r-25 r.Ga naar voetnoot153 |
|
|
|
Incipit (naar ed. Roose: |
|
|
|
|
|
Anhoort doch, Heere, dijnen diener belast, |
|
|
|
Die totter hellen gheheel es ghesoncken. |
|
|
|
Mijn wederpartie heur haestelick rast; |
|
Cornelis Crul, Den geestelijcken abc. 25 strofen van 13 verzen. Alleen de eerste letter van elke strofe maakt deel uit van het alfabet. Editie: Roose 1954, p. 43-67. |
|
|
|
Na de z volgt (ik citeer weer naar de editie):Ga naar voetnoot154 |
|
|
|
|
|
Et loven hem alle cruypende dyeren, |
|
|
|
.... |
|
|
|
Conforteert u alle, ghij cristene menschen, |
|
|
|
.... |
|
De afkortingstekens zijn: et-teken en 9. |
|
|
|
G8b* |
Antwerpen mpm 170 (olim C.P. Serrure).Ga naar voetnoot155 |
|
|
|
Editie: Serrure 1863, p. 387-397. |
|
|
|
De strofen na de z luiden bij Serrure: |
|
|
|
|
|
'T loven hem alle crupende dieren, |
|
|
|
.... |
|
|
|
9forteert u alle, ghy christenen menschen, |
|
|
|
.... |
|
Uit Serrures aantekeningen valt op te maken dat er in plaats van 'T een et-teken staat (p. 396 en 386). Serrure weet dat 9 voor con staat en lijkt ook het et-teken wel te begrijpen. |
|
|
|
G8c |
Brussel kb ii 1695 (de refreinenbundel van Jan de Bruyne), f. 22r-28r.Ga naar voetnoot156 |
|
|
|
Editie: Ruelens 1879, p. 173-188 en 202. |
|
|
|
Na de z volgen het et-teken en 9. |
|
|
|
G8d |
Brussel kb 15.663 (hs. Adriaen Wils), f. 46r-52r.Ga naar voetnoot157 |
|
|
|
Na de z volgen het et-teken en 9. |
|
|
| |
| |
G9a |
Londen bl Sloane 1174, f. 25v-26r.Ga naar voetnoot158 |
|
|
Incipit (naar ed. Roose): |
|
|
|
Anhoort ons, Heere, in deser allende; |
|
|
Boet tzwerelts tweedracht en arguacie; |
|
|
Curreert elcx herte van sduvels bende; |
|
Cornelis Crul, Den corten abc. 25 verzen. Editie: Roose 1954, p. 69-70. |
|
|
Na de z leest Roose:Ga naar voetnoot159 |
|
|
|
Etghene dat int gheloove strijt. |
|
|
Contrarie gheloove es vermaledijt. |
|
De afkortingstekens zijn: et-teken en 9. Of er Etghene of Et ghene gelezen moet worden, is arbitrair: ghene staat los van het et-teken, maar trarie staat ook los van het con-teken. |
|
|
G9b* |
Antwerpen mpm 170.Ga naar voetnoot160 |
|
|
Editie: Serrure 1863, p. 397. |
|
|
De verzen na de z luiden bij Serrure: |
|
|
|
'T ghene dat int 't ghelove strijdt; |
|
|
9trarie 't ghelove es vermallendijt. |
|
In plaats van 'T zal er een et-teken staan, vgl. G8b. |
|
|
G9c* |
Melle, College van de Paters Jozefieten (hs. Willem Weydts), f. 84v.Ga naar voetnoot161 |
|
|
In deze versie luidt het eerste woord van het gedicht niet Anhoort, maar Aensyet. Editie: Varenbergh 1869. p. 163. |
|
|
De verzen na de z luiden in de editie: |
|
|
|
Voor tgene dat in het gheloeve strydt |
|
|
Contrary, het gheloeve es vermaledyt. |
|
Het begin van het voorlaatste vers is bedorven. Door de editeur? Of al in het handschrift? |
|
|
G10a |
Londen bl Sloane 1174, f. 26v.Ga naar voetnoot162 |
|
|
Incipit (naar ed. Roose):Ga naar voetnoot163 |
|
|
|
Als beghinnende const doende, een fondeersel, |
|
|
Gheeft hij in kennisse luttel machts natuerlijc; |
|
|
Om proeven quam rasch sulcx triumpheersel |
|
|
Vant xtrackt ysrahels zoe. Et confoort is ruerlijc. |
|
Cornelis Crul, 13 verzen. In de eerste vier verzen is een alfabet verwerkt. Dit gedicht wordt beschouwd als de 26ste strofe van G8, Den geestelijcken abc Roose 1954, p. 11), het ontbreekt echter in de andere handschriften.Ga naar voetnoot164 Editie: Roose 1954, p. 68. |
|
|
Na de z volgen het et-teken en 9. |
|
|
G11a |
Leeuwarden pb 1804 (Florigout).Ga naar voetnoot165 |
|
|
De lombarden van deze ridderroman vormen een alfabet, en dat doen ze repeterend: na de afkortingstekens die op de z volgen, komt de a weer aan de beurt. Heeroma heeft de alfabetten |
|
| |
| |
|
niet opgemerkt toen hij in 1962 de fragmenten uitgaf, maar heeft er in 1968 alsnog melding van gemaakt (p. 213).Ga naar voetnoot166 |
|
|
|
|
Door de gebrekkige overlevering van de Florigout zijn er hiaten in de alfabetten.Ga naar voetnoot167 Gelukkig is er genoeg bewaard gebleven, om vast te kunnen stellen welke afkortingstekens op de z volgen: voorafgaand aan de A-lombarde van vs. 3261 treffen we als lombarden het et-teken (vs. 3107) en 9 (vs. 3228) aan.Ga naar voetnoot168 De tekst met de hieraan voorafgaande Z-lombarde is verloren gegaan. Van de afkortingstekens in het volgende alfabet is alleen 9 overgeleverd (vs. 4719; in vs. 4759 volgt A). Het et-teken moet als ende gelezen worden. 9 staat natuurlijk voor con (Contrarie en Confuus). |
|
|
G12a |
Leiden ub Ltk. 1024 (Borchgrave van Couchi).Ga naar voetnoot169 |
|
|
|
Net als in de Florigout (G11) vormen in deze Couchi-fragmenten de lombarden steeds een alfabet.Ga naar voetnoot170 Bij de Florigout zijn die alfabetten weliswaar slechts gedeeltelijk overgeleverd, maar wat we er van kunnen zien, ziet er goed uit: er lijkt geen verstoring te zijn opgetreden. In het Leidse Couchi-fragment is de tekst wat minder brokkelig, maar hier is het alfabet zelf op verschillende plaatsen verminkt. Blijkbaar heeft de kopiist zich niet gerealiseerd dat de lombarden een alfabet moesten vormen.Ga naar voetnoot171 Het eind van het alfabet is twee keer aanwezig. De eerste keer gaat het (vanaf de x) om Xpc (= Cristus), Elkerlijc, [?] (het vers is grotendeels weggesneden), Ende en Ghemeenlike. De tweede keer staat er Kerstinheit, Elc, Si, Die en Ghemeenlike.Ga naar voetnoot172 Men kan hier het oorspronkelijke alfabet nog wel in herkennen. Kerstinheit vervange men door Xpristenheit, Si door Zi en Ende door het et-teken. In plaats van Elkerlijc en Elc moet vermoedelijk Yghelijc gelezen worden. Ghemeenlike is wat lastiger.Ga naar voetnoot173 Er moet een woord gestaan hebben dat begint met con of com. Het Latijnse communiter zou qua betekenis heel goed kunnen,Ga naar voetnoot174 maar ik kan geen Middelnederlands woord vinden dat hier past. Misschien was het een gekunsteld woord en is het daarom in beide gevallen vervangen. |
|
|
|
|
Het oorspronkelijke alfabet zal na de z een et- en een con-teken bevat hebben, en net als in de Florigout werd met het et-teken ende afgekort. |
|
|
G13a |
Brussel kb 837-845, f. 109r-109v.Ga naar voetnoot175 |
|
|
|
Incipit: |
|
|
|
|
|
Aen siet de vrouwen hoe si gaen |
|
|
|
Besiet haer tuten hoe si staen |
|
|
|
Claer si hemlieden blancketten |
|
30 verzen. Edities: De Pauw 1893-1897, p. 648-649, en Govers e.a. 1994, p. 53 (met een afbeelding van f. 109v op p. 52; f. 109r is afgebeeld in Sonnemans 1996, p. 110). |
|
|
|
Na de z volgen vier afkortingstekens: het et-teken, 9, twee horizontale streepjes boven elkaar en een open a met een dekstreep: |
|
|
| |
| |
|
|
|
Et werdt vervult in vele saken |
|
|
|
Conine weet men vanden scape wat maken |
|
|
|
Titel in v seluen ende besiet |
|
|
|
Titel eist niet aldus dat nu gheschiet |
|
|
Het afkortingsteken waar het laatste vers mee begint, is overtollig: het eerste woord van het vers luidde oorspronkelijk est. De Pauw lost in zijn editie de afkortingstekens niet op, maar bootst ze na. Hij stelt voor Ende, Cum (of Con), Ziet en En te lezen. De Pauw leest overigens niet 9ine, maar 9 me. Denkt hij aan Cume? In de editie van 1994 is wel Conine gelezen, maar ook hier vindt men Ende i.p.v. Et. In de laatste twee verzen hebben de editeurs op mijn aanraden Titel gelezen, vgl. de aantekening bij deze verzen. |
|
|
G13b |
Brussel kb 15.642-51, f. 119r-119v.Ga naar voetnoot176 Afb. 1. |
|
|
|
60 verzen. Dit is hetzelfde gedicht als het vorige, maar het is twee keer zo lang. Het gedicht bevat twee alfabetten, een gewoon en een retrograad (Hier beghint den a b recht ende auerecht Op elc littere een vers). Explicit: ‘Bier broet vleesch visch ende wijn / Al dus verliest die arbeyder tsijn’. Editie: Blommaert 1838-1861, dl. 3, p. 143 (met een toelichting op p. xv). |
|
|
|
De verzen tussen de eerste en de tweede z luiden (vs. 27-34): |
|
|
|
|
|
Et wort verwlt in menighen saken |
|
|
|
Conine weetmen vanden scape wat maken |
|
|
|
Titel in v dit ende besiet |
|
|
|
Est niet aldus dat nv ghesciet |
|
|
|
Est in v dit mi dunct wel iaet |
|
|
|
Titel in v dit ende verstaet |
|
|
|
Condi ghemerken ghi vindet waer |
|
|
|
Et is oechsiens alder werelt claer |
|
Het eerste alfabet eindigt met het et-teken, 9, de omgekeerde ksi en voluit geschreven Est. Aan het begin van het tweede alfabet treffen we precies hetzelfde aan, maar dan natuurlijk in de omgekeerde volgorde.Ga naar voetnoot177 Het gebruik van de omgekeerde ksi als ‘titel’ is eigenlijk ongelukkig, zie § 10. In de editie van Blommaert beginnen deze acht verzen met Ende, Nine, .... in u, Est, Est, .... in u, Condi en Dit. |
|
|
|
|
Er is iets vreemd aan de hand met de twee verzen die moeten beginnen met een z (vs. 26 en 35). De verzen 24-26 en 35-38 luiden: |
|
|
|
|
Xpc name wort dicke uersworen |
|
|
|
Ymoedicheit loecht onder de voet |
|
|
|
(?) houerde draecht hoghen moet |
|
en: |
|
|
|
|
|
(?) aen alderhande staet |
|
|
|
Yn dese werelt alsoe nv gaet |
|
|
|
Xpc voorde ende sijn ghebot |
|
|
|
Van dusenten men niet een en hot |
|
In de editie van Blommaert leest men Zo hoverde en Zie aen, maar dat staat niet in de codex: de letters o en ie ontbreken. Ik denk dat er ook geen Z staat, maar een et-teken. Het eerste woord van vs. 26 moet denkelijk als Ende gelezen worden: een losse Z is zonder betekenis en bovendien lijkt het teken ook wel heel erg op een et-teken.Ga naar voetnoot178 In vs. 35 kan neen Zaen overwegen (dat is althans een bestaand woord), maar ik denk dat er ook hier geen Z maar Ende staat. De tekst is uiteraard hoe dan ook bedorven, de z kan in het alfabet niet zo maar ontbreken. |
|
|
| |
| |
G13c |
Brussel kb iv 421, f. 140r.Ga naar voetnoot179 Afb. 2. |
|
|
30 verzen. Editie: Indestege 1951, p. 13-14, Rudy 2006, p. 74-75 (met een afbeelding op p. 75). |
|
|
De verzen na de z luiden: |
|
|
|
Et is te mercken in vole saken. |
|
|
Cum canmen vanden boesen gheraken. |
|
|
Titel in v seluen ghi dat wael siet. |
|
|
Est nyet aldus daghelijcs ghesciet? |
|
De vier afkortingstekens zijn: et-teken, 9, de horizontale streep en de omgekeerde ksi. Indestege leest Tis, 9 can men (met de aantekening: ‘het verkortingsteken van con, com, enz.’), En in en Zo 't nyet. Rudy kent het eerste, tweede en vierde teken en weet dat die et, con en est betekenen. Zij wil echter Et in Het veranderen en Est in Is (of eventueel Is 't). Con wil zij als Can opvatten (het woordje staat dan twee keer in de tekst, een dittografie). Het derde afkortingsteken noemt zij een teken voor et en zij meent dat het hier als Dat gelezen moet worden. |
|
|
G13d |
Brussel kb 2559-62, f. 58r.Ga naar voetnoot180 |
|
|
Editie: De Vreese 1901-1902, 1901, p. 291-292. |
|
|
Deze versie telt slechts 18 verzen. In de laatste twee verzen is het alfabet verstoord (p, q, s, s, door een andere hand veranderd in p, q, s, r). |
|
|
G14a |
Berlijn sbb-pk Mgq. 557, f. 23r-23v.Ga naar voetnoot181 |
|
|
Incipit (naar ed. Beets): |
|
|
|
Abel was die vrouwe mijn |
|
|
Blide van herte ende mit aanschijn |
|
|
Clare dan die dageraet |
|
30 verzen. Edities: Brandes 1887, p. 112-113, Beets 1903, p. 183-184, en Brinkman 1995, p. 74-75. |
|
|
Beets leest de verzen na de z als volgt:Ga naar voetnoot182 |
|
|
|
Et sy drinct sy dat is in maet |
|
|
Constich na alle vrouwen staat |
|
|
Tytel is sy bouen alle vrouwen |
|
|
Ets wonder dat icse mynne in trouwen |
|
De drie afkortingstekens zijn: et-teken, 9 en omgekeerde ksi. Tytel staat voluit. Beets heeft de tekens voor et en con wel begrepen, maar vat het est-teken ten onrechte op als een et-teken plus een (lange) s. Hij stelt overigens als verbetering Est voor. Vóór Beets las Brandes Et, Konstich en Ist. Brinkman heeft alle drie afkortingen juist gelezen (zie ook zijn lijst met afkortingen, p. 41). |
|
|
G14b |
Londen bl Sloane 1174, f. 114v-115r.Ga naar voetnoot183 |
|
|
30 verzen. Editie: Van Elslander & Roose 1949, p. 43. |
|
|
Het alfabet is ook afzonderlijk opgeschreven, in een aparte kolom (ik citeer de editie): |
|
|
|
A Abel is die vrouwe mijn |
|
|
B blijdelijck zoe is haer aenschijn |
|
Na de z volgt (ik citeer weer de editie): |
|
|
|
Z etten (lees: eten) drincken doetze by maten |
|
|
9 condich is zij alle vrouwen staten |
|
|
~ ~ is zij bouen alle vrouwen |
|
|
Est eest wonder dat icse minne in goeder trouwen |
| |
| |
|
Bij het tweede ~ staat in de editie keurig als noot: ‘De waarde van deze afkorting is ons niet bekend’. |
|
|
De afkortingstekens in de eerste kolom van het handschrift zijn: et-teken, 9 en de horizontale streep (inderdaad golvend). Est is voluit geschreven. In de tweede kolom staat er: voluit geschreven etten, 9dich, de horizontale streep (voor titel) en voluit geschreven eest. |
|
|
G14c* |
Münster u&lb 1190, p. 1.Ga naar voetnoot184 |
|
|
De tekst is Westfaals. Editie: Mone 1838, p. 398 (nr. 400b). |
|
|
Dit is een kortere versie (22 verzen), het alfabet eindigt met s, s, t, v. |
|
|
G14d* |
Gent ub 986 (1) (hs. Magdalena vanden Driessche), f. 39r.Ga naar voetnoot185 |
|
|
Editie: Angillis 1856, p. 316-317. |
|
|
Blijkens de editie gaat het om een ingekorte versie: 26 verzen. Explicit (naar de editie): |
|
|
‘Xpresselijck mint zy vroech en spaede, / Ydelheyt schout zy over al zeere: / Zuete zoo is al haer leere:’. |
|
|
G15a |
Brussel kb 2559-62, f. 164r.Ga naar voetnoot186 Afb. 3. |
|
|
Incipit: |
|
|
|
Aen siet wan ghi comen sijt |
|
|
Besiet ghi hoe cort es den tijt |
|
|
Condy dat wel leeren kennen |
|
30 verzen. Editie: De Vreese 1901-1902, 1902, p. 266-267. |
|
|
Na de z volgt: |
|
|
|
et es altoes wel ghedaen |
|
|
concencie doet ons verstaen |
|
|
titel ons den .a.b.C. |
|
|
est onser zielen saelijchede |
|
De afkortingstekens zijn het et-teken, 9 en een ur-teken (2). Het woordje est is voluit geschreven. De Vreese heeft het derde afkortingsteken niet begrepen: ‘In dit vers heeft de kopiïst blijkbaar geknoeid. Het begint met een ander bekend teeken dan [vers] 27, ongeveer 2, maar dat evenzeer in de Latijnsche palaeographie et beteekent. Dat geeft echter geen zin.’ |
|
|
G15b |
Brussel kb ii 116, f. 37,v-38r.Ga naar voetnoot187 Afb. 4. |
|
|
30 verzen, maar enkele zijn verdwenen doordat een stuk van f. 38 is afgescheurd. Dat is ook de reden waarom sommige verzen incompleet zijn. |
|
|
Na de z volgt: |
|
|
|
Et es altoes goet [...] |
|
|
Consiencie doet my versta[en] |
|
|
Titel in hu desen .a.b.c. |
|
|
Est tuwer zielen salichede |
|
De afkortingstekens zijn: et-teken (tussen twee afkortingspunten),Ga naar voetnoot188 9, een teken dat een open a met een dekstreep moet voorstellen, en de omgekeerde ksi (tussen twee afkortingspunten). |
|
| |
| |
G15c |
Oxford, Bodleian Library, Can. misc. 278, f. 111v-112r.Ga naar voetnoot189 |
|
|
29 verzen. |
|
|
Na de z volgen het et-teken, 9 en de omgekeerde ksi: |
|
|
|
Et es altoos goet wel ghedaen. |
|
|
Conscientie doet ons verstaen. |
|
|
Est goet so sluut hier vp hu slot. |
|
De Vreese, die het slot van het gedicht citeert in zijn uitgave van G15a, kende deze tekens natuurlijk en heeft ze correct opgelost. Hij merkt echter op: ‘in 't voorlaatste vers staat verkeerdelijk Y in plaats van 't teeken voor con-’ (1901-1902, 1902, p. 267). Dat ben ik niet met hem eens; dit is wel terdege een 9-teken. |
|
|
G15d |
Den Haag kb 71 E 57, f. 287v.Ga naar voetnoot190 Afb. 5. |
|
|
31 verzen. Dit is hetzelfde gedicht, maar er is een vers voorgevoegd: ‘Aensiet aenmerct en wilt beghinnen / aensiet van waer dat ghy comen syt’. |
|
|
Na de z volgt: |
|
|
|
Et es altoos wel gedaen |
|
|
Conscientie doet ons dat verstaen |
|
|
Est titel volmaect dat woordt |
|
|
Onthoudt dese lesse ende leertse voort |
|
Con is afgekort met 9. |
|
|
G15e |
Brussel kb 4660-61, f. 181r.Ga naar voetnoot191 |
|
|
22 verzen. Het alfabet gaat niet verder dan de v.Ga naar voetnoot192 |
|
|
G16a |
Brussel kb 15.589-623 (het zgn. handschrift-Van Hulthem), f. 40v-41r.Ga naar voetnoot193 |
|
|
Incipit: |
|
|
|
Ave tempel der triniteit |
|
|
Ane siet vrouwe dore v ghenadicheit |
|
27 strofen. De eerste 26 strofen tellen vier verzen, maar de laatste heeft er vijf. Elk vers van een strofe begint met dezelfde letter: na vier verzen beginnend met een a volgen vier verzen met een b, etc. Editie: Serrure 1858, Brinkman & Schenkel 1999, p. 284-288. Afbeeldingen: Serrure 1858, t.o. p. 408; Brinkman & Schenkel 1999, p. 286; Jansen-Sieben 1999. |
|
|
De verzen na de z luiden: |
|
|
|
Et stonden biden cruce si twee |
|
|
Et was ian dene dander marie |
|
|
Et starf ihesus met groten wee |
|
|
Et es elken goet dat hijt besie |
|
|
Titel ant cruce pylatus screef |
|
|
Titel dochte den ioden onrecht dat bleef |
|
|
Titel ioetsche wet verdreef |
|
|
Titel vort ane in ons becleef |
|
|
Conscap gods helpt ons maken |
|
|
Conscientie reine moghen wi maken |
|
|
Contemplacien ende gods smaken |
| |
| |
|
|
Contrarie sine ons sondeghe saken |
|
|
Est dat hem ihesus dore ons liet gaten |
|
|
Est dat ghi vrouwe sijt vol karitaten |
|
|
Est dat ons god mint vtermaten |
|
|
Est al dore v helpt ons ter baten |
|
|
Est dat willic hier mede laten |
|
De afkortingstekens zijn het et-teken, de horizontale streep, 9 en de omgekeerde ksi. In plaats van Et, Titel en Est leest Serrure Daer, Dat en Ende. Serrure verantwoordt overigens keurig dat er afkortingstekens staan en drukt een facsimile af. Brinkman en Schenkel hebben de afkortingen correct opgelost (Titel hebben zij op mijn aanraden gelezen, vgl. de aantekening op p. 288). |
|
|
G16b |
Brussel kb iv 93, f. 113v-117v.Ga naar voetnoot194 Afb. 6. |
|
|
Na de z volgen vier strofen van vier verzen (het vers ‘Est dat ons god mint vtermaten’ van G16a ontbreekt). In de eerste van die strofen staat er Et (voluit, vs. 1) en drie keer het et-teken (vs. 2-4). De verzen van de derde strofe beginnen alle niet 9 (Conscap, etc.) en die van de vierde alle met voluit geschreven Est. Tot zover is alles in orde. Het afkortingsteken waarmee de vier verzen van de tweede strofe beginnen, is echter wederom het con-teken. Het is eigenlijk ongelukkig dat 9 als ‘titel’ wordt gebruikt, zie § 10. |
|
|
G16c |
Brussel kb iv 1137, f. 74v-79r.Ga naar voetnoot195 Afb. 7. |
|
|
Na de z volgen vier strofen van vier verzen (het vers ‘Est dat willic hier mede laten’ van G16a ontbreekt). Alle zestien verzen beginnen met een afkortingsteken: het et-teken, twee horizontale streepjes boven elkaar, 9 en de omgekeerde ksi. Het eerste vers dat met het con-teken begint, is vreemd. Het luidt: ‘9ninc der godheit helpt ons maken’. Moet er coninc gelezen worden?Ga naar voetnoot196 |
|
|
G17a |
Brussel kb ii 270, f. 63v. Afb. 8. |
|
|
Incipit: |
|
|
|
Abelt huwe zinnen toot alle duechden |
|
|
Bereedt huwe ziele zoo ghij wilt steruen |
|
|
Coopt met lijdene deeuweghe vruechden |
|
29 verzen. |
|
|
Na de z volgen het et-teken, 9, en een teken dat lijkt op de moderne z en waarschijnlijk een ur-teken moet voorstellen (2): |
|
|
|
Et sal hu stade doen als ghij comt tooghen |
|
|
Condij dit doen ghij zult onbedroghen |
|
|
Titel neffens gode hebben moghen |
|
F. Lyna, die in zijn beschrijving van het handschrift de eerste en de laatste twee verzen citeert, leest Tneffens i.p.v. Titel neffens (1924, p. 305). Hij vat het teken voor titel op als een et-teken (Lyna & Van Eeghem 1930, dl. 2, p. 325). |
|
|
G18a |
Brussel kb 19.547 (Anna Bijns hs. A), f. 7r-7v.Ga naar voetnoot197 Afb. 9. |
|
|
Incipit (naar ed. Soens): |
|
|
|
Ay, edel mensche, siet op my, |
|
|
Bespot, bespoghen ben ick om dy; |
|
|
Croone draech ick ghelyck ghy wel weedt, |
| |
| |
|
|
30 verzen. Het gedicht is waarschijnlijk niet van Anna Bijns.Ga naar voetnoot198 Editie: Soens 1900-1902, p. 207. |
|
|
Na de z leest de editeur: |
|
|
|
|
|
Tes my worden te zeer suere |
|
|
|
Compassie hebt op my tot elcker huere; |
|
|
|
Tittelt in u myn passie ende pyne, |
|
|
|
Zoe dat ghyt doet, de bate es dyne. |
|
|
De afkortingstekens zijn het et-teken, 9 en de omgekeerde ksi; tittelt is voluit geschreven. Hoewel de editeur afkortingen in cursief pleegt op te lossen, zijn de T van Tes en het woordje Zoe niet gecursiveerd. Men leze Et es in plaats van Tes en Est in plaats van Zoe. |
|
|
G19a |
Berlijn sbb-pk Mgq. 651 (refreinenbundel van Jan van Stijevoort), f. 209v-210r.Ga naar voetnoot199 |
|
|
|
Incipit (naar de editie): |
|
|
|
|
|
Aue beminde creatuere |
|
|
|
duechdelyke Eerbare figuere |
|
|
|
ghetrouwe hope Jonstighe kare |
|
Veertien verzen. In de eerste zeven verzen is een alfabet verwerkt dat bestaat uit 23 letters en drie afkortingstekens. Editie: Lyna & Van Eeghem 1930, dl. 11, p. 29-30 (nr. cxlix). |
|
|
|
Vers 4-8 luidt in de editie: |
|
|
|
|
|
lieuelick minsaem notable o puere |
|
|
|
quitende reyne sviants tenuere |
|
|
|
vrouwe xpristus yoyuese zedebare |
|
|
|
Confuselike alder sondaren mare |
|
|
|
keert van my moeder duer v oetmoet |
|
De zevende regel luidt echter in het handschrift: |
|
|
|
|
|
et confuselike est der sonderen mare |
|
De afkortingstekens zijn: et-teken, 9 en omgekeerde ksi. De editeurs kennen deze tekens wel, maar hebben het moeilijk te doorgronden vers veranderd (vgl. ook G7a). In de Wijze van uitgeven lezen we over dit vers: ‘De zoogenaamde doorstreepte z (...) staat bij het begin van den regel, vóór confuselike; we hebben het genomen voor een schrijffout en derhalve niet opgelost. De juiste lezing zou dus luiden: Et Confuselike est der sondaren mare’ (II, p. 323). Men kan het et-teken echter niet afdoen als een schrijffout, het is een wezenlijk onderdeel van het gebruikte alfabet (zoals de editeurs ook wel weten, zie p. 322-323) |
|
|
|
|
Het vers met de drie afkortingstekens is niet gemakkelijk te begrijpen. Men kan zich afvragen of Van Stijevoorts est-teken als titel gelezen moet worden, maar ook dan blijft de tekst raadselachtig. Vervanging van et door ende lost de problemen evenmin op. |
|
|
|
Vermeldenswaardig is nog, dat Van Stijevoort ook een alfabet heeft gebruikt voor het nummeren van de katernen, eveneens met na de z drie afkortingstekens: et-teken, 9 en omgekeerde ksi (bijlage 2, A33).Ga naar voetnoot200 |
|
|
G20a |
Den Haag kb 76 E 6 (olim AA 65), f. 104r-106v.Ga naar voetnoot201 Afb. 10. |
|
|
|
Incipit: |
|
|
|
|
|
An di der werlt toeuerlaet |
|
|
|
Gloriose maget comic om raet |
| |
| |
|
Dit abc-gedicht (het gebed van de pelgrim tot Maria) komt voor in Die pelgrimage vander menscheliker creaturen (vertaling van Guillaume de Digulleville, Le pèlerinage de vie humaine). Het gaat om 26 strofen van meestal 12 verzen. Alleen de eerste letter van elke strofe maakt deel uit van het alfabet. Editie: I. Biesheuvel, die in haar proefschrift de tekst uitgeeft naar het handschrift van G20b (Biesheuvel 2005), heeft op de website van de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (dbnl) een diplomatische transcriptie naar dit Haagse handschrift geplaatst. |
|
|
Na de z volgen het et-teken, 9 en een teken dat een open a met een dekstreep moet voorstellen: |
|
|
|
Etykes al had ict gedestrueert |
|
|
Al ouer gesien ende geymagineert |
|
|
.... |
|
|
Compareert mi als dijn dienre |
|
|
Want ic totti come om genade |
|
|
.... |
|
|
Titel hebdi wel mit rechte |
|
|
Bouen al dat noyt ter werlt plechte |
|
|
.... |
|
Biesheuvel (dbnl) leest Tykes (vgl. ook Biesheuvel 2005, p. 433, aantekening) en Compareert. Zij geeft in haar transcriptie aan dat ze het teken dat vóór ‘hebdi wel mit rechte’ staat, niet begrijpt.Ga naar voetnoot202 |
|
|
G20b |
Utrecht cc bmh 93, f. 169r-174v.Ga naar voetnoot203 |
|
|
Dezelfde vertaling van Le pèlerinage de vie humaine, met hetzelfde gedicht. Editie: Biesheuvel 2005, p. 474-434. |
|
|
Na de z volgen wel het et-teken (Etikes) en 9 (Compareert), maar de kopiist (of een vorige kopiist) heeft het derde afkortingsteken (de ‘titel’) niet begrepen en domweg weggelaten. Het alfabet is daardoor verstoord (et-teken, 9, H) en het begin van de laatste strofe is onbegrijpelijk geworden: |
|
|
|
Hebdi wel met rechte |
|
|
Bouen al dat noyt ter werelt plechte |
|
Biesheuvel leest Zikes en Compareert.Ga naar voetnoot204 |
|
|
G21a |
Gent ub 3330 (Eduard de Dene, Testament rhetoricael; autograaf), f. 134v-136v.Ga naar voetnoot205 |
|
|
Incipit: |
|
|
|
Alleene God Eere lof en glorie biedt |
|
|
god Vader, God zuene, God helich gheest |
|
29 strofen van vier verzen. Alleen de eerste letter van elke strofe maakt deel uit van het alfabet. Editie: Waterschoot & Coigneau 1975-1979, 1975, p. 253-256. |
|
|
Na de z volgen het et-teken, 9 en voluit geschreven Tytel, Tra en Est: |
|
| |
| |
|
|
Et es goddelick duechdelick Pryselick |
|
|
... |
|
|
Contrarie der waerheyt wilt nemmermeer spreken |
|
|
... |
|
|
Tytel van hooghe ende groote offitien |
|
|
... |
|
|
Traghelick totten aermen schamel huusweecken |
|
|
... |
|
|
Est mueghelick omme cryghen dhemelsche vruecht |
|
|
... |
|
De editeurs hebben het et-teken niet begrepen (vgl. ook G22a) en lezen Tes goddelick. |
|
|
G22a |
Gent ub 3330 (De Dene, Testament rhetoricael, zie G21a), f. 256v-259r. |
|
|
Incipit: |
|
|
|
Als Ick Was in myn Ionghe Iuecht |
|
|
oudt omtrent den achtiensten Iaere |
|
29 strofen van vijf verzen. Alleen de eerste letter van elke strofe maakt deel uit van het alfabet. Edatie: Waterschoot & Coigneau 1975-1979, 1976-1977, p. 181-186. |
|
|
Na de z volgen het et-teken, 9 en voluit geschreven Title, Tra en Est: |
|
|
|
Et es int huwelick te zyne goet |
|
|
... |
|
|
Contrarie twiel van avonthueren draeyende |
|
|
... |
|
|
Title der amoureusheden Croone |
|
|
... |
|
|
Traghelick eist nv te laete verzucht |
|
|
... |
|
|
Est mueghelick dan naer tbeste vermueghen |
|
|
... |
|
De editerus lezen Zes in plaats van Et es, vgl. G21a. |
|
| |
Bijlage 2 Middeleeuwse alfabetten met afkortingstekens
Hier volgt, als vergelijkingsmateriaal bij de alfabetten van de abc-gedichten, een lijst met 76 middeleeuwse alfabetten. Zij stammen bijna allemaal uit de 14de tot de 16de eeuw, alleen A63 en A64 zijn wat jonger (ca. 1600 en 1627). Ook bij die twee gaat het echter nog steeds om een middeleeuws alfabet: een alfabet met afkortingstekens. Er zijn geen alfabetten opgenomen die geen afkortingstekens bevatten en ook alfabetten met na de z slechts één afkortingsteken zijn ter zijde geschoven.Ga naar voetnoot206
| |
Alfabetten in kalenders en aderlaattafels, met vier afkortingstekens
A1 |
Tilburg ub hs. khs 16. Afb.: cmd-nl 2, pl. 808a. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, horizontale streep, 9. |
| |
| |
A2 |
Brussel kb hs. iv 27. De kalender en bijhorende tafel zijn uitgegeven in Eyn corte decleringhe 1983, p. 107-120 (op p. 34 wordt over de afkortingstekens gesproken). |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, horizontale streep, 9. |
A3 |
Gent ub hs. 1355. Afb.: Gailliard-De Vreese 1907-1914, 1908, t.o. p. 20. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, horizontale streep, 9. |
A4 |
Krakow, Muzeum Narodowe, hs. 3091. Afb.: Gailliard-De Vreese 1907-1914, 1910, p. 61. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, horizontale streep, 9. |
A5 |
Brussel kb hs. ii 458. Zie afb. 14. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, horizontale streep, 9. |
A6 |
Amsterdam ub hs. xv E 21. Afb.: Schilder 1997, p. 75. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, horizontale streep, 9. |
A7 |
Den Haag kb hs. 70 H 53. Afb.: Wüstefeld 1980, t.o. p. 317, Van Bueren & Wüstefeld 1999, p. 201. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, horizontale streep, 9. |
A8 |
Brussel kb hs. 11.223. Zie afb. 13. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, horizontale streep, 9. |
A9 |
Brussel kb hs. iv 738. Zie afb. 15. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, half-teken, 9. |
A10 |
Utrecht cc hs. Warmond 92 A 12. Afb.: cmd-nl 2, pl. 568a. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, 9, 9. |
A11 |
Hs. Belle, Musée De Puydt. Afb.: Le Blanc & Hermans 1985, p. 155. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, 9, 9. |
A12 |
Colmar bm cod. 277. Afb.: Cames 1989, p. 131. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, 9, 9. |
A13 |
Groningen ub hs. Add. 274. Afb.: Hermans 1990, p. 77. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, omgekeerde ksi, 9. |
A14 |
Brussel kb hs. 17.892, vijfde gedeelte (= f. 53-62). Zie afb. 16. |
|
Na de z: et-teken, 9, omgekeerde ksi, 9. |
A15 |
Brussel kb hs. 12.079. Zie afb. 17. |
|
Na de z: et-teken, 9, horizontale streep, omgekeerde ksi. |
A16 |
Den Haag kb hs. ka 28. Kalender en tafel zijn uitgegeven in Weiler 1989, p. 141-154. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi samen met 9 (dus die twee tekens op één positie!), omgekeerde ksi, 9. |
A17 |
Incunabel (Kalendarium, Leuven, Johan Veldener, istc ik00000500). Afb.: De vijfhonderste verjaring 1973, pl. 25. |
|
Na de z: et-teken, 9, doorstreepte ronde r, een e met een horizontaal streepje erboven (= est). |
A18 |
Hs. Valencia, Real Colegio de Corpus Christi. Afb.: Garin Ortiz de Taranco 1951, pl. 3-14, Willemsen 1998, p. 242. |
|
Na de z: et-teken, 9, omgekeerde ksi, een e met een horizontaal streepje erboven (= est). |
A19 |
Brussel kb hs. ii 3809. Zie afb. 18. |
|
Na de z: et-teken, horizontale streep, omgekeerde ksi, 9. |
A20 |
Brussel kb hs. ii 6626. Zie afb. 21. |
|
Na de z: et-teken, horizontale streep, omgekeerde ksi, 9. |
| |
Idem, met twee afkortingstekens
Deze alfabetten hebben dezelfde functie als de vorige, maar terwijl A1-A20 23 letters plus vier afkortingstekens bevatten, bestaan A21-A29 uit 25 lettertekens plus twee afkortingstekens (zij bevatten steeds lange én ronde s alsmede v én u, en lijken daarmee een eigen traditie te vormen).
| |
| |
A21 |
Berlijn sbb-pk Mgo. 9. Crous-Kirchner 1928, Abb. 58. |
|
Na de z: et-teken, 9. |
A22 |
Incunabel (Kalendarium Carmelitanum, Gent, Arend de Keysere, istc ik00000900). Het alfabet is in manuscripto toegevoegd. Afb.: Machiels 1973, p. 170-176. |
|
Na de z: et-teken, 9. |
A23 |
Postincunabel (Der scaepherders kalengier, Antwerpen, Willem Vorsterman, 1513? nk 1258). Facsimile-editie: Braekman 1985. |
|
Na de z: et-teken, 9. |
A24 |
Kalender door Jörg Glogkendon (‘boerenkalender’), 1491 (xylografie). Afb.: Van Wijk 1936, t.o. p. 93. |
|
Na de z: et-teken, 9. |
A25 |
Brussel kb hs. iv 225. Zie afb. 19. |
|
Na de z: et-teken, 9 samen Met superscripte open a (9u, wat eigenlijk een afkorting voor contra is). |
A26 |
‘Boerenkalender’ (xylografie). Facsimile: Stijnman 2009. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi. |
A27 |
Heidelberg ub Cod. Pal. germ. 557. Afb.: Effinger & Wambsganss 2009, p. 129. |
|
Na de z: omgekeerde ksi, et-teken. |
A28 |
Heidelberg ub Cod. Pal. germ. 832. Afb.: Effinger & Wambsganss 2009, p. 16. |
|
Na de z: omgekeerde ksi, et-teken. |
A29 |
Kalender van Johannes von Gmunden (xylografie). Afb.: Blockbücher 1991, p. 196. |
|
Na de z: omgekeerde ksi, et-teken. |
| |
Nummering met het alfabet van katernen
A30 |
Leiden ub hs. Ltk. 236. |
|
Na de z: et-teken, 9 met een horizontale streep erboven, voluit geschreven est. De katernsignaturen van deze codex zijn: aue, maria, gratia, plena; het alfabet t/m est; pater, noster, qui, es, in. |
A31 |
Brussel kb hs. 1678. |
|
Na de z: et-teken, 9 met een horizontale streep erboven, een e met een horizontale streep erboven (= est). |
A32 |
Brussel kb hs. 4624. |
|
Na de z: et-teken, 9. De eerste keer dat de kopiist de signatuur 9 plaatst (f. 194r), zet hij er een horizontale streep boven, daarna niet meer (f. 195r-197r). Daarmee eindigt de nummering (einde codex), het alfabet kan dus in principe nog langer geweest zijn. |
A33 |
Berlijn sbb-pk Mgq. 651 (zie bijlage 1, G19a). |
|
Na de z: et-teken, 9, omgekeerde ksi. |
A34 |
Brussel kb hs. iv 930. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, 9 met een horizontale streep erboven, voluit geschreven con. Daarmee eindigt de nummering (einde codex), het alfabet kan dus in principe nog langer geweest zijn (al ligt dat niet voor de hand). |
A35 |
Brussel kb hs. iv 362. Het handschrift is verkeerd gebonden (zie Deschamps & Mulder, afl. 11, p. 56-57), ik corrigeer hier de volgorde van de katernen. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, 9 met een horizontale streep erboven, voluit geschreven est. |
A36 |
Brussel kb hs. 15.129. |
|
Na de z: 9 met een horizontale streep erboven, omgekeerde ksi. |
A37 |
Brussel kb hs. 9744-45. De codex vormt een set met hs. 9746 (A38) en hs. 9747-48 (A39). |
|
Na de z: et-teken, 9. De signaturen vervolgen met de woorden van het Onzevader (pater, noster, qui, es,...). |
A38 |
Brussel kb hs. 9746. Zie bij A37. |
| |
| |
|
Na de z: et-teken, 9, omgekeerde ksi. De signaturen vervolgen met de woorden van het Onzevader (pater,...). |
A39 |
Brussel kb hs. 9747-48. Zie bij A37. |
|
Na de z: omgekeerde ksi, et-teken, 9. De signaturen vervolgen met de woorden van het Onzevade (pater,...). |
| |
Nummering met het alfabet van glossen
A40 |
Roermond, Bisschoppelijk Seminarie, hs. 3. Afb.: Engelhart-Klein 1988. p. 170. |
|
Na de z: et-teken, 9 |
A41 |
Leiden ub hs. d'Abl. 14. Afb.: Obbema 1979, p. 14. |
|
Na de z: et-teken, 9, doorstreepte ronde r. |
A42 |
Postincunabel (Antwerpen, Claes die Grave, 1512, nk 1223). Afb.: Leuven in Books 1999, p. 232. |
|
Na de z: et-teken, 9, doorstreepte ronde r. |
| |
Geschreven abc-boekjes (al dan niet als onderdeel van een getijdenboek)
A43 |
Glasgow, University Library, Ms. Hunter 472 (V.6.22). Afb.: Tuer 1896, ii, p. 199, Wolpe 1965, pl. 18. |
|
Na de z: et-teken, drie puntjes boven elkaar, est (voluit). De drie puntjes zijn moeilijk te interpreteren. Misschien moet men aan een est-teken denken. |
A44 |
Oxford, Bodleian Library, Ms. Rawl. liturg. e 40. Afb.: Wolpe 1965, pl. 19. |
|
Na de z: et-teken, 9, omgekeerde ksi en zes afkortingen, nl. voor ter, tra, tur, tus, tus, en -rum. |
A45 |
Cambridge, Magdalene College, Pepys Library, Ms. 2981. Afb.: Wolpe 1965, pl. 22, Rudy 2006, p. 62. |
|
Na de z: est-teken, est voluit. |
A46 |
Zelfde codex. Afb.: Wolpe 1965, pl. 23. |
|
Na de z: est-teken, est voluit. |
A47 |
Den Haag mmw hs. 10 D 34. Afb.: Ter Linden, De Vries & Welsink 1995, p. 2, Rudy 2006, p. 62. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, twee maal 9 met een horizontale streep erboven, Est (voluit). |
A48 |
Londen bl Harley Ms. 3828, f. 28r, eerste alfabet. Afb.: Hogenelst & Van Oostrom 1995, p. 65, Rudy 2006, p. 55. |
|
Na de z: et-teken, 9. |
A49 |
Idem, tweede alfabet. |
|
Na de z: et-teken, 9, open a (niet superscript) met dekstreep. |
A50 |
Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. 159. Afb.: Binski & Panayotova 2005, p. 230, Willemsen 2008, p. 299. |
|
Na de z: et-teken, 9, hoog geschreven horizontale streep. |
A51 |
New York, Pierpont Morgan Library, Ms. M 487. Afb.: Wieck 1997, p. 12, Wieck 2002, p. 1634. |
|
Na de z: et-teken. 9, drie puntjes boven elkaar, Est (voluit). De drie puntjes zijn moeilijk te interpreteren. Ze doen aan een est-teken denken, maar ze staan op een plaats waar men een isoleringspunt verwacht. |
| |
Gedrukte abc-boekjes
A52 |
Latijns abc-boekje, 15de eeuw, prototypografie. Zie over het boekje Burger 1923, p. 148-150. |
|
Afb.: Enschedé 1908, t.o. p. 2, Ter Linden, De Vries & Welsink 1995, p. 6. |
| |
| |
|
Na de z: et-teken, 9 met een tekentje erboven (een puntje?), omgekeerde ksi. |
A53 |
Duitstalig abc-boekje (Oppenheim, Jakob Köbel, ca. 1517). Afb.: Boyer 2004, p. 111. |
|
Na de z: et-teken, 9. |
A54 |
Latijns-Engels abc-boekje (Londen, Thomas Petyt, ca. 1538). Afb.: Tuer 1896, ii, p. 202. |
|
Na de z: et-teken, 9, est (voluit). |
A55 |
Franstalig leerboekje (Introduction pour les enfans, Antwerpen, Antoine des Goys, 1540). Afb.: Burger 1929 b, p. 163. |
|
Na de z: et-teken, 9. |
A56 |
Engelstalig abc-boekje (Londen, Wyllyam Powell, ca. 1547). Afb.: Tuer 1896, ii. p. 203. |
|
Na de z: et-teken, een onduidelijk teken (moet het een con-teken voorstellen?), Est (voluit). |
|
Tussen het onduidelijke teken en Est staat een dubbele punt (:). Is dat een leesteken of moet dat als een afkortingsteken opgevat worden? |
|
A57 Latijns abc-boekje (Antwerpen, Joannes Withagius, midden 16de eeuw). Afb.: Burger 1923, pl. 4. |
|
Na de z: et-teken, 9, Est (voluit). |
A58 |
Latijns-Frans abc-boekje (waarschijnlijk: Parijs, voor Guillaume Merlin, 1553). Afb.: Burger 1927, p. 30. |
|
Na de z: et-teken, 9, 9, gevolgd door een lange reeks afkortingen (met daartussen ook nog een st-ligatuur). |
A59 |
Latijns abc-boekje (Brugge, Pieter de Clerck, 1568, proefdruk). Afb.: Hellinga 1962, pl. 49. |
|
Na de z: et-teken, 9, doorstreepte ronde r, 9, Est (voluit). |
A60 |
Nederlandstalig abc-boekje (Leuven, Jan Boogaerts, 1568), eerste alfabet. Afb.: Burger 1928, p. 175. |
|
Na de z: et-teken, 9, Est (voluit). |
A61 |
Idem, tweede alfabet. |
|
Na de z: &, 9. |
A62 |
Latijns abc-boekje (Engeland, 16de eeuw). Afb.: Tuer 1896, ii, p. 204 |
|
Na de z: et-teken, 9, 9 en daarna de vocalen a, e, i, o en u, alle vijf met een horizontale streep erboven. |
A63 |
Nederlandstalig abc-boekje (Delft, Jan Andriesz., ca. 1600). Afb.: Burger 1923, pl. 5. 1. |
|
Na de z: et-teken, q met een horizontale streep erboven, Est (voluit). |
A64 |
Nederlandstalig abc-boekje (Utrecht, Herman van Borculo, 1627). Afb.: Burger 1929a, t.o. p. 102. |
|
Na de z: et-teken, 9 (superscript?), Est (voluit). |
| |
Alfabetten op reclamebladen van schrijfmeesters
A65 |
Berlijn, sbb-pk, Ms. Mus. 40098, schutblad. Afb.: Wehmer 1946, Tafel ii. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, 9. |
A66 |
Den Haag kb hs. 76 D 45/4b. Afb.: Kruitwagen 1942, t.o. p. 22, Persoons 1971, Korteweg & Chavannes-Mazel 1980, p. 16. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi. |
| |
Afabetten als schrijfoefeningen of probationes pennae
A67 |
Wenen ÖNb Cod. 2368, f. 1r. Twee alfabetten. Afb.: Boyer 2004, p. 149. |
|
Na de z: et-teken, 9, t2 (= tur), in beide alfabetten. |
A68 |
Utrecht cc hs. abm 114, f. 117r. Afb.: cmd-nl 2, pl. 964b |
|
Na de z: et-teken, 9, doorstreepte ronde r. |
| |
| |
A69 |
Brussel kb hs. 902, bindmateriaal voorin de codex. Zie afb. 22. |
|
Na de z: omgekeerde ksi, 9 met een horizontale streep erboven. |
A70 |
Den Haag kb hs. 76 D 45/4a en 4b. Twee alfabetten die in de 16de eeuw zijn bijgeschreven op de schrijfmeesterbladen van Herman Strepel (met A66). Afb.: Kruitwagen 1942, t.o. p. 1 en t.o. p. 22, Persoons 1971, Obbema 1979, p. 12-13 (alleen blad a), Korteweg & Chavannes-Mazel 1980, p. 16 (alleen blad b). |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, 9. De staart van het con-teken zwiept in beide alfabetten hoog op, helemaal over het teken heen. Men kan zich afvragen of dat betekent dat we te maken hebben met een 9 met een horizontale streep erboven. Noodzakelijk is dat echter niet, vgl. de con-tekens van afb. 25. |
A71 |
Den Haag kb hs. 73 G 20, fragmenten. Zie afb. 23. Een erg tentatief alfabet, letters en tekens worden vaak herhaald. |
|
Na de z: et-teken, et-teken, 9 met een horizontale streep erboven. |
A72 |
Ev. Damenstift Kloster Wienhausen, Inv.-Nr. Wien Kb 26. Afb.: Krone und Schleier 2005, p. 506. |
|
Ook dit is een tentatief alfabet, met veel herhaling |
|
Na de z: 2 (is dit bedoeld als ur-teken?), twee keer het et-teken, een e met een horizontaal streepje erboven (= est), 9 en con. |
| |
Andere
A73 |
Brussel kb hs. 720-22, f. 23v. Een Chaldeeuws alfabet in de Middelnederlandse vertaling van het reisverhaal van Jan van Mandeville, met daarboven het Latijnse alfabet. Hoewel dat voor het Chaldeeuwse alfabet helemaal niet nodig is, schrijft de kopiist het hele Latijnse alfabet uit, incl. de afkortingstekens. Zie afb. 24. |
|
Na de z: et-teken, 9 met een horizontale streep erboven, omgekeerde ksi. |
A74 |
Londen, Victoria and Albert Museum, M. 1:1, 2-1914. Zilveren schaal plus bijhorend deksel (‘the Studley bowl’), met op beide een alfabet. Op de website van het museum is een hele reeks foto's te vinden, maar een werkelijk goede afbeelding staat in Alexander & Binski 1987, p. 525. |
|
Na de z: et-teken, est (voluit), een ur-teken (2), 9. |
A75 |
München ub 4o Cod. ms. 810, f. 49r. Een in 1436 uitgeschreven verzameling majuskelvormen die alfabetisch gerangschikt is. Alle letters en afkortingstekens zijn in meervoud aanwezig. Afb.: Morison 1972, p.304. |
|
Na de z: et-teken, omgekeerde ksi, 9 met een horizontale streep erboven (naast vormen van het et-teken zijn er ook vormen van de ligatuur &). |
A76 |
Brussel kb hs. iv 448, f. 12v-15r. Nummering van 56 collectae (gebeden). In de voorafgaande kalender wordt met behulp van die ‘nummers’ naar de collecten verwezen. De kopiist gebruikt eerst een alfabet van zwarte letters (23 stuks), daarna een alfabet van rode letters (27 elementen: met de vier traditionele afkortingsteken). Hij komt dan nog zes nummers te kort en gebruikt daarvoor andere tekens. Heeft hij die laatste ad hoc gekozen? Ik ken er geen andere voorbeelden van. Zie afb. 20. |
|
Na de z volgen eerst: et-teken, 9, horizontale streep, omgekeerde ksi. |
| |
Literatuur
Alexander, J., & P. Binski (red.), Age of Chivalry. Art in Plantagenet England 1200-1400. London, 1987, tentoonstellingscatalogus Royal Academy of Arts. |
| |
| |
Angillis, A.A., ‘Drij Vlaemsche albums’, in: De Dietsche varande 2 (1856), p. 297-324. |
Bains, D., A Supplement to Notae Latinae (Abbreviations in Latin Mss. of 850-1050 A.D.). Cambridge, 1936. |
Becker, V., ‘Eenige oude Dietsche versjes’, in: De katholiek. Godsdienstig, geschied- en letterkundig maandschrift 94 (1888), p. 385-394. |
Beets, A., ‘Uit een Berlijnsch handschrift’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 22 (1903), p. 179-202. |
Biesheuvel, I., Die pelgrimage vander menscheliker creaturen. Een studie naar overlevering en verhaal- en bewerkingstechniek van de Middelnederlandse vertalingen van de Pèlerinage de vie humaine (1330-1331) van Guillaume de Digulleville met een kritische editie van handschrift Utrecht, Museum Catharijneconvent bmh 93. Hilversum, 2005, Middeleeuwse studies en bronnen 89. |
Binski, P., & S. Panayotova (red.), The Cambridge Illuminations. Ten Centuries of Book Production in the Medieval West. London, etc., 2005, tentoonstellingscatalogus Fitzwilliam Museum en Cambridge University Library. |
Bischoff, B., ‘Elementarunterricht und Probationes Pennae in der ersten Hälfte des Mittelalters’, in: B. Bischoff, Mittelalterliche Studien. Ausgewählte Aufsätze zur Schriftkunde und Literaturgeschichte. Band I. Stuttgart, 1966, p. 74-87. |
Bischoff, B., ‘Ostertagtexte und Intervalltafeln’. in: B. Bischoff, Mittelalterliche Studien. Ausgewählte Aufsätze zur Schriftkunde und Literaturgeschichte. Band ii. Stuttgart, 1967, p. 192-227. |
Bischoff, B., Paläographie des römischen Altertums und des abendländischen Mittelalters. Berlin, 19862, Grundlagen der Germanistik 24. |
Bischoff, B., vert. D. Ó Cróinín en D. Ganz, Latin Palaeography. Antiquity and the Middle Ages. Cambridge, 1990. |
Blockbücher des Mittelalters. Bilderfolgen als Lektüre. Mainz, 1991, tentoonstellingscatalogus Gutenberg-Museum. |
Blommaert, Ph. (ed.), Oudvlaemsche gedichten der xiie, xiiie en xive eeuwen. 3 dln., Gent, 1838-1851. |
Boeren, P.C., Catalogus van de handschriften van het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum. 's-Gravenhage, 1979. |
Bouman, J., & P. Vriesema, ‘Harmen Janszoon Muller, printer and publisher in Amsterdam, c. 1538-1617’, in: Quaerendo 8 (1978), p. 221-259. |
Boyer, L., Das Prunk-Abc-Buch für Maximilian I. Österreichs älteste Fibel (um 1466]. Ein pädagogisch-didaktische Studie. Wien, 2004. |
Braekman, W.L., ‘Middelnederlandse didactische gedichten en rijmspreuken’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1969, p. 79-111. |
Braekman, W.L., ‘Twee nieuwe traktaten uit de vroege zestiende eeuw over de Nederlandse spelling’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1978, p. 294-387. |
Braekman, W.L. (ed.), Der scaepherders kalengier. Een Vlaams volkboek, naar het unieke exemplaar van de Antwerpse druk door Willem Vorsterman van 1513. Brugge, 1985, Vroege volksboeken uit de Nederlanden 5. |
Brandes, H., ‘Kleine mittelniederländische Dichtungen’, in: Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung 13 (1887), p. 111-121. |
Brinkman, H. (ed.), Het handschrift-Jan Phillipsz.. Hs. Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, Germ. qu. 557. Hilversum, 1995, Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden 2. |
Brinkman, H., Dichten uit liefde. Literatuur in Leiden aan het einde van de middeleeuwen. Hilversum, 1997, Middeleeuwse studies en bronnen 53. |
Brinkman, H., & J. Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623. 2 dln., Hilversum, 1999, Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden 7. |
Burger, C.P., ‘Perkamenten leerboekjes’, in: Het boek 12 (1923), p. 145-162. |
Burger, C.P., ‘Het abecedarium als algemeen verbreid leerboekje’, in: Het boek 16 (1927), p. 17-32. |
Burger, C.P., ‘Zestiende-eeuwsche Nederlandsche abc-boeken’, in: Het boek 17 (1928), p. 161-178. |
| |
| |
Burger, C.P. (1929a), ‘Een volledig bewaard protestantsch A B C op perkament’, in: Het boek 18 (1929), p. 101-103. |
Burger, C.P. (1929b), ‘De Introduction pour les enfants’, in: Het boek 18 (1929), p. 161-168. |
Burgers, J.W.J., De paleografie van de documentaire bronnen in Holland en Zeeland in de dertiende eeuw. 3 dln., Leuven, 1995, Schrift en schriftdragers in de Nederlanden in de middeleeuwen 1. |
Cames, G., Dix siècles d'enluminure en Alsace. Z. pl., 1989. |
Cappelli, A., Lexicon abbreviaturarum. Dizionario di abbreviature latine ed italiane. Milano, [1973]6. |
[Carton, C.] (ed.), Oudvlaemsche liederen en andere gedichten der xive en xve eeuwen. Gent, [1849], Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen, 2e serie, 9. |
Chroust, A., Monumenta Palaeographica. Denkmäler der Schreibkunst des Mittelalters. i. Serie, ii. Serie. München, 1902-1917. |
CMD-B 6 - M. Wittek, m.m.v. Th. Glorieux-De Gand, Manuscrits datés conservés en Belgique. Tome vi: 1541-1600. Manuscrits conservés à la Bibliothèque Royale Albert Ier Bruxelles. 2 bdn., Bruxelles, 1991. |
CMD-GB 1 = A.G. Watson, Catalogue of Dated and Datable Manuscripts, c. 700-1600 in the Department of Manuscripts [of] the British Library. 2 bdn., London, 1979. |
cmd-nl 2 = J.P. Gumbert, Manuscrits datés conservés dans les Pays-Bas. (...). Tome deuxième. Les manuscrits d'origine néerlandaise (xive-xvie siècles) et supplément au tome premier. 2 bdn., Leiden, etc., 1988. |
CMT II = M. Gysseling, m.m.v. W. Pijnenburg (ed.), Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Reeks II: Literaire handschriften. 6 dln., 's-Gravenhage/Leiden, 1980-1987, Bouwstoffen voor een woordarchief van de Nederlandse taal. |
Cohen-Mushlin, A., ‘The Twelfth-Century Scriptorium at Frankenthal’, in: L.L. Brownrigg (red.), Medieval Book Production. Assessing the Evidence. Proceedings of the Second Conference of The Seminar in the History of the Book to 1500. Oxford, July 1988. Los Altos Hills, 1990, p. 85-101. |
Coigneau, D., ‘Eduard de Dene en zijn Testament rhetoricael (1561). Overzicht van de inhoud’, in: Jaarboek [van de] Koninklijke Soevereine Hoofdklamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent 19-20 (1969-1970), p. 131-211. |
Coigneau, D., Refreinen in het zotte bij de rederijkers. Deel I. Gent, 1980, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr. 111. |
Crous, E., & J. Kirchner, Die gotischen Schriftarten. Leipzig, 1928. |
De Bruin, C.C. (ed.), Het Luikse diatessaron. Leiden, 1970, Corpus sacrae scripturae Neerlandicae medii nevi, series minor, i, 1. |
De Man, L., & P.G.J. van Sterkenburg (ed.), Het Glossarium Bernense. Een Vroegmiddelnederlandse tweetalige Latijns-Limburgs[e] woordenlijst. 's-Gravenhage, 1977, Monumenta lexicographica Neerlandica I, 2. |
De Pauw. N. (ed), Middelnederlandsche gedichten en fragmenten. Eerste deel. Geestelijke en zedelijke gedichten. Gent, 1893-1897. |
De vjfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden. Brussel, 1973, tentoonstellingscatalogus Koninklijke Bibliotheek Albert, 1. |
De Vreese, W., De handschriften van Jan van Ruusbroec's werken. 2 dln., Gent, 1900-1902. |
De Vreese, W.L., ‘Middelnederlandsche geestelijke gedichten, liederen en rijmen’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 19 (1901), p. 289-324, 20 (1902), p. 249-290. |
De Vries, M., ‘Van den borchgrave van Couchi. Fragmenten’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 7 (1887), p. 97-250. |
Denucé, J., Musaeum Plantin-Moretus. Catalogus der handschriften. Antwerpen, 1927. |
Deschamps, J., Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. Leiden, 19722. |
Deschamps, J., & H. Mulder, Inventaris van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek van België. Brussel, 1998-... (twaalf afleveringen verschenen). |
Dibbets, G.R.W (ed.), Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584). Assen, etc., 1985, Studia theodisca 17. |
Duff, E.G., Fifteenth Century English Books. (...). Z. pl., 1917, Illustrated Monographs Issued by the bibliographical Society 18. |
| |
| |
Dumon, P. (ed.), L'alphabet gothique dit de Marie de Bourgogne. Reproduction du codex Bruxellensis II 845. Z. pl., 1973. |
Effinger, M., & J. Wambsganss (red.), Himmlisches in Büchern. Astronomische Schriften und Instrumente aus sechs Jahrhunderten. Heidelberg, 2009, Schriften der Universitätsbibliothek Heidelberg 10. |
Engelhart, B., & J.W. Klein, 50 eeuwen schrift. Een inleiding tot de geschiedenis van het schrift. Amsterdam, 1988. |
Engels, M.H.H., Catalogus van incunabelen te Leeuwarden. Leeuwarden, 1977. |
Enschedé, Ch., Fonderies de caractères et leur matériel dans les Pays-Bas du xve au xixe siècle. Haarlem, 1908. |
Eyn corte decleringhe deser spere, uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Utrechtse Neerlandici. 2 dln., Utrecht, 1983, Ruygh-Bewerp 15. |
Foerster, H., Abriss der lateinischen Paläographie. Stuttgart, 19632. |
Gabriel, A.L., ‘Preparatory Teaching in the Parisian Colleges during the Fourteenth Century’, in: A.L. Gabriel, Garlandia. Studies in the History of the Mediaeval University. Frankfurt am Main, 1969, p. 97-124. |
Gailliard, E., & W. de Vreese, ‘Dietsche kalenders’, in:. Jaarboek der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde 21 (1907), p. 5-36, 22 (1908), p. 5-45, 23 (1909), p. 5-66, 24 (1910), p. 5-86, 25 (1911), p. 5-164, 27 (1913), p. 17-115, 28 (1914), p. 5-89. |
Garin Ortiz de Taranco, F.M., Un libro de horas del conde-duque de Olivares. Valencia, 1951, Cuadernos de arte 5. |
Geeraedts, L. (ed.), Sebastian Brant, Der sotten schip, Antwerpen 1548. Middelburg, 1981. |
Gilissen, L., L'expertise des écritures médiévales. Recherche d'une méthode avec application à un manuscrit du xie siècle: le lectionnaire de Lobbes, codex Bruxellensis 18018. Gand, 1973, Les publications de Scriptorium 6. |
Govers, M.-J., e.a. (ed.), Het Geraardsbergse handschrift. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, 837-845. Hilversum, 1994, Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden 1. |
Gumbert, J.P. Die Utrechter Kartäuser und ihre Bücher im frühen fünfzehnten Jahrhundert. Leiden, 1974. |
Haller, B., ‘Ein “Liederbuch aus dem Münsterland” (16. und 17. Jh.) in der Universitäts- und Landes-bibliothek Münster (Hs 1190)’, in: Zeitschrift für deutsches Altertum und Literatur 138 (2009), p. 63-77. |
Heeroma, K. (ed.), Florigout. Fragmenten van een 14de-de eeuws ridderverhaal. Leiden, 1962, Bijdragen tot de Nederlandse taal- en letterkunde 3. |
Heeroma, K., ‘De plaats van de ij in het Nederlandse alfabet’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 84 (1968), p. 213-229. |
Heinemeyer, W., Studien zur Geschichte der gotischen Urkundenschrift. Köln, etc., 19822, Archiv für Diplomatik, Schriftgeschichte, Siegel- und Wappenkunde, Beiheft 4. |
Hellinga, W.Gs., Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografie. Amsterdam, 1962. |
Hermans, J.M.M., ‘Nieuwe gegevens over het klooster Thesinge’, in: Groninger kerken 7 (1990), p. 76-79. |
Hogenelst, D., Sproken en sprekers. Inleiding op en repertorium van de Middelnederlandse sproke. 2 dln., Amsterdam, 1997, Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen 16. |
Hogenelst, D., & F. van Oostrom. Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen. Amsterdam, 1995. |
Huet, G., Catalogue des manuscrits néerlandais de la Bibliothèque Nationale. Paris, 1886. |
Indestege, L. (ed.), Middelnederlandse geestelijke gedichten, liederen, rijmspreuken en exempelen. Gent, [1951], Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks iii, nr. 33. |
Jansen-Sieben, R., Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur. Utrecht, 1989. |
Jansen-Sieben, R. (ed.), Handschrift-Van Hulthem (kbr, 15.589-623). Facsimile. Brussel, 1999. |
Jonckbloet, W.J.A., & W.L. van Helten (ed.), Nieuwe refereinen van Anna Bijns, benevens enkele andere rederijkersgedichten uit de xvie eeuw. Eerste stuk. Gent, 1886, Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 4e reeks, 6. |
Ker, N.R., Catalogue of Manuscripts containing Anglo-Saxon. Oxford, 1957. |
| |
| |
Kienhorst, H., De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek. Een codicologische beschrijving. 2 dln., Deventer, 1988, Deventer studiën 9. |
Kienhorst, H., ‘Een reis zonder wederkeer. Opmerkelijke notities in handschrift Oxford, Bodleian Library, Can. misc. 278’, in: Queeste 6 (1999), p. 53-70. |
Kienhorst, H., & J. Tersteeg, De Brusselse en Nijmeegse fragmenten van Huge van Bordeeus. Teksteditie, identificatie en plaatsing. Groningen, 1995, Cahiers voor Nederlandse Letterkunde 1995/2. |
Korteweg, A.S., & C.A. Chavannes-Mazel, Schatten van de Koninklijke Bibliotheek. Acht eeuwen verluchte handschriften. 's-Gravenhage, 1980, tentoonstellingscatalogus. |
Krone und Schleier. Kunst aus mittelalterlichen Frauenklöstern. München, 2005, tentoonstellingscatalogus Kunst- und Ausstellungshalle Bonn en Ruhrlandmuseum Essen. |
Kruitwagen, B., Laat-middeleeuwsche paleografica, paleotypica, liturgica, kalendalia, grammaticalia. 's-Gravenhage, 1942. |
Kühner, R., & F. Holzweissig, Ausführliche Grammatik der lateinischen Sprache. Hannover, 19122 (reprint Darmstadt, 1994). |
Kuiper, W., ‘Lombarden, paragraaf- en semiparagraaftekens in Middelnederlandse epische teksten’, in: Spektator 10 (1980-1981), p. 50-85. |
Lankhorst, O.S., & P.G. Hoftijzer, Drukkers, boekverkopers en lezers in Nederland tijdens de Republiek. Den Haag, 1995, Nederlandse cultuur in Europese context, monografieën en studies 1. |
Le Blanc, P.M., & J.M.M. Hermans, ‘Een verlucht handschrift uit Oost-Groningen. Het getijdenboek van zuster Alheyt van Limberghen (1491)’, in: Middeleeuwse manuscripten. Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 36 (1985), p. 153-197. |
Lehmann, P., Sammlungen und Erörterungen lateinischer Abkürzungen in Altertum und Mittelalter. München, 1929, Abhandlungen der Bayerischen Akademie der Wissenschaften, Philosophisch-historische Abteilung, Neue Folge, 3. |
Lehmann, P., ‘Einzelheiten und Eigenheiten des Schrift- und Buchwesens’, in: P. Lehmann, Erforschung des Mittelalters. Ausgewählte Abhandlungen und Aufsätze. Band iv. Stuttgart, 1961, p. 1-21. |
Leuven in Books. Books in Leuven. The Oldest University of the Low Countries and its Library. Leuven, 1999, Ex Officina, Publications of the University Library K.U. Leuven, 2. |
Lexikon des Mittelalters. 10 dln., München, etc., 1977-1999. |
Lieftinck, G.I., De librijen en scriptoria der Westvlaamse Cisterciënser-abdijen Ter Duinen en Ter Doest in de 12e en 13e eeuw en de betrekkingen tot het atelier van de kapittelschool van Sint Donatiaan te Brugge. Brussel, 1953, Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, 15, 2. |
Lindsay, W.M., Notae Latinae. An Account of Abbreviation in Latin Mss. of the Early Minuscule Period (c. 700-850). Cambridge, 1915. |
Lodewick, H.J.M.F., W.A.M. de Moor & K. Nieuwenhuijzen, Ik probeer mijn pen. Atlas van de Nederlandse letterkunde. Amsterdam, 1979. |
Lyna, F., ‘Een teruggevonden handschrift. (Brussel, hs. ii. 270)’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 43 (1924), p. 289-323. |
Lyna, F., & W. van Eeghem (ed.), Jan van Stijevoorts Refereinenbundel anno mdxxiv. 2 dln., Antwerpen, [1930]. |
Machiels, J., Meester Arend de Keysere. 1480-1490. Gent, 1973. |
Mak, J.J. (ed.), De gedichten van Anthonis de Roovere. Zwolle, 1955. |
McNeil Kettering, A., Drawings from the Ter Borch Studio Estate. 2 dln, 's-Gravenhage, 1988, Catalogus van de Nederlandse tekeningen in het Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam, 5. |
Mertens, Th. (ed.), Den anderen Merten. Synoptische archiefeditie van Jacob van Maerlant's Tweede Martijn. 2 dln., Nijmegen, 1978. |
Meyer, W., Die Buchstaben- Verbindungen der sogenannten gothischen Schrift. Berlin, 1897, Abhandlungen der Königlichen Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen, Philologisch-Historische Klasse, Neue Folge 1, 6. |
| |
| |
mnw = E. Verwijs & J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek. 11 dln., 's-Gravenhage, 1885-1952. |
Mone, F.J., Übersicht der niederländischen Volks-Literatur alterer Zeit. Tübingen, 1838. |
Morison, S., Politics and Script. Oxford, 1972, The Lyell Lectures 1957. |
Mulder, H., ‘Een nog onbekend gebedenboek uit het Amersfoortse Sint-Agnesconvent met excerpten uit geestelijke liederen’, in: Queeste 8 (2001), p. 160-174. |
Munk, J., Een Vlaamsche leringe van orinen uit de veertiende eeuw. Leiden, 1917, diss. |
Nuchelmans, J., e.a. (red.), Woordenboek der oudheid. 3 dln., Bussum, 1976-1986. |
Obbema P.F.J. (ed.), Die gheestelicke melody. Ms. Leiden, University Library, Ltk. 2058. Leiden, 1975. |
Obbema, P.F.J., ‘Van schrijven naar drukken’, in: P.F.J. Obbema e.a., Boeken in Nederland. Vijfhonderd jaar schrijven, drukken, en uitgegeven. Z. pl., 1979, p. 6-27. |
oed = The Oxford English Dictionary. Second Edition. 20 dln., Oxford, 1989. |
Oosterman, J.B., De gratie van het gebed. Middelnederlandse gebeden: overlevering en functie. 2 dln., Amsterdam, 1995, Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen 12. |
Oosterman, J.B., ‘Anthonis de Roovere. Het werk: overlevering, toeschrijving en plaatsbepaling’, in: Jaarboek [van de] Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent 45-46 (1995-1996), p. 29-140. |
Orme, N., Medieval Schools fron Roman Britain to Renaissance England. New Haven, etc., 2006. |
Persoons, E., ‘De vier soorten boekschrift van de Moderne Devoten’, in: Bijdragen over Thomas a Kempis en de Moderne Devotie. Bruxelles, etc., 1971, Archives et bibliothèques de Belgique, extranummer 4, p. 90-104. |
Pretiosa Neerlandica. Schatten uit de Nederlandse taal- en letterkunde in de Gentse Universiteit. Gent, 1988, Schatten van de Universiteitsbibliotheek 6. |
Priebsch, R., Deutsche Handschriften in England. Erster Band. Erlangen, 1896. |
Puts, F., ‘De codex Adriaen Wils’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 108 (1992), p. 223-255. |
Reusens, [E.H.J.], Éléments de paléographie. Louvain, 1899. |
Roose, L. (ed.), Religieuze poëzie van Cornelis Crul. Zwolle, 1954, Zwolse drukken en herdrukken 12. |
Roose, L., Anna Bijns. Een rederijkster uit de hervormingstijd. Gent, 1963, Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks vi, nr. 93. |
Rudy, K.M., ‘An Illustrated Mid-Fifteenth-Century Primer for a Flemish Girl: British Library, Harley Ms 3828’, in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes 69 (2006), p. 51-94. |
Ruelens, K. (ed.), Refereinen en andere gedichten uit de xvie eeuw verzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne. I. Antwerpen, 1879, Maatschappij der Antwerpsche Bibliophilen 4. |
Schilder, M. (red.), Amsterdamse kloosters in de middeleeuwen. Amsterdam, 1997. |
Schulz, E., ‘Das erste Lesebuch an den Lateinschulen des späten Mittelalters’, in: Gutenberg-Jahrbuch 1929, p. 18-30. |
Serrure, C.P., ‘Ene bedinghe opden A.B.’, in: Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis 2 (1858), p. 405-408. |
Serrure, C.P., ‘Gedichten van Cornelis Crul, van Antwerpen. 1533’, in: Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis 5 (1863), p. 381-399. |
Soens, E., ‘Onuitgegeven gedichten van Anna Bijns’, in: Leuvensche bijdragen 4 (1900-1902), p. 199-368. |
Sonnemans, G. (red.), Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden. Congres Nijmegen 14 oktober 1994. Hilversum, 1996, Middeleeuwse studies en bronnen 51. |
Steffens, F., Lateinische Paläographie. Berlin, etc., 19292. |
Stijnman, A., ‘Ein unbekanntes Blockbuch in Cod. Guelf. 1189 Helmst. der Herzog August Bibliothek, Wolfenbüttel’, in: Gutenberg Jahrbuch 2009, p. 79-94. |
Stooker, K., & Th. Verbeij, Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen in de Nederlanden. 2 dln., Leuven, 1997, Miscellanea Neerlandica 15-16. |
Stürzinger, J.J. (ed.), Le pèlerinage de vie humaine de Guillaume de Deguileville. London, 1893. |
Ter Linden, J., A. de Vries & D. Welsink (red.), A is een aapje. Opstellen over abc-boeken van de vijftiende eeuw tot heden. Amsterdam, 1995. |
| |
| |
Traube, L., Nomina sacra. Versuch einer Geschichte der christlichen Kürzung. München, 1907. |
Tuer, A.W., History of the Horn-Book. 2 dln., London, 1896. |
Van Bueren, T., & W.C.M. Wüstefeld. Leven na de dood. Gedenken in de late middeleeuwen. Turnhout, 1999, tentoonstellingscatalogus Museum Catharijneconvent te Utrecht. |
Van der Gouw, J.L., Oud schrift in Nederland. Een leerboek voor de student. Alphen aan den Rijn, 1978. |
Van der Gouw, J.L., ‘Quedam regule de modo titulandi seu apificandi’, in: Ad fontes. Opstellen aangeboden aan prof. dr. C. van de Kieft. Amsterdam, 1984, p. 417-427. |
Van der Hoek, K., T. Sterk & E. van der Vlist, Inventaris van de handschriften van de Koninklijke Bibliotheek. Deel 2 (kastnummers 71-72). Den Haag, 1993. |
Van Elslander, A., ‘De refreinenbundel van Jan Michiels’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 66 (1949), p. 241-284. |
Van Elslander, A., & L. Roose, ‘Het handschrift der zogenaamde “Refereynen van C. Crul”’, in: De gulden passer 27 (1949), p. 36-69. |
Van Helten, W.L. (ed.), Refereinen van Anna Bijns, naar de nalatenschap van Mr. A. Bogaers. Rotterdam, 1875. |
Van Vinckenroye, F., 1960a, ‘Onbekende gedichten van Anthonis de Roovere?’, in: Spiegel der letteren 4 (1960), p. 1-23. |
Va Vinckenroye, F., 1960b, ‘Nieuwe varianten bij Anna Bijns’, in: De nieuwe taalgids 53 (1960), p. 264-269. |
Van Wijk, W.E., Le nombre d'or. Étude de chronologie technique suivie du texte de la Massa compoti d' Alexandre de Villedieu. La Haye, 1936. |
Varenbergh, É. (ed.), Guillaume Weydts, I. Chronique flamande 1571-1584. Gand, etc., 1869. |
Verdam, J. (ed.), Die spiegel der sonden. 2 dln., Leiden, 1900-1901. |
Verdam, J., Middelnederlandsch handwoordenboek. Onveranderde herdruk en van het woord sterne af opnieuw bewerkt door C.H. Ebbinge Wubben. 's-Gravenhage, z.j. |
Verfasserlexikon = Die deutsche Literatur des Mittelalters. Verfasserlexikon. 14 dln., Berlin, etc., 1978-2008. |
Waltherus [= Walther], J.L., Lexicon diplomaticum, abbreviationes syllabarum et vocum in diplomatibus et codicibus a seculo viii. ad xvi. usque occurrentes exponens, iunctis alphabetis et scripturae speciminibus integris. Gottingae, 1752. |
Waterschoot, W., ‘Eduard de Dene en zijn Testament rhetoricael (1561). Beschrijving van het handschrift’, in: Jaarboek [van de] Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent 19-20 (1969-1970), p. 115-129. |
Waterschoot, W., & D. Coigneau, ‘Eduard de Dene, Testament rhetoricael’, in: Jaarboek [van de] Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent 26 (1975, ii), p. 3-279, 28 (1976-1977, ii), p. 3-291, en 30 (1978-1979, ii), p. 3-226. |
Wattenbach, W., Anleitung zur lateinischen Palaeographie. Leipzig, 18864. |
Wehmer, C., ‘Die Schreibmeisterblätter des späten Mittelalters’, in: Miscellanea Giovanni Mercati. Volume vi. Città del Vaticano, 1946, Studi e testi 126, p. 147-161. |
Weiler, A.G. (red.), Chronologie, astrologie en gezondheid in een handschrift van een zestiende-eeuwse Haagse non. Nijmegen, 1989, Middeleeuwse studies 4. |
Wieck, R.S., Painted Prayers. The Book of Hours in Medieval and Renaissance Art. New York, 1997. |
Wieck, R.S., ‘Special Children's Books of Hours in The Walters Art Museum’, in: B. Cardon e.a. (red.), ‘Als Ich Can’. Liber Amicorum in Memory of Professor Dr. Maurits Smeyers. 2 dln., Leuven, 2002, Corpus van verluchte handschriften 11-12, p. 1629-1639. |
Willemsen, A., Kinder delijt. Middeleeuws speelgoed in de Nederlanden. Nijmegen, 1998, Nijmeegse kunsthistorische studies 6. |
Willemsen, A., Back to the Schoolyard. The Daily Practice of Medieval and Renaissance Education. Turnhout, 2008, Studies in European Urban History 15. |
Willemyns, R., ‘Een teruggevonden handschrift van de 16de-eeuwse Brugse kroniekschrijver en “poeet” Willem Weydts’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1969, p. 1-41. |
| |
| |
wnt = Woordenboek der Nederlandsche taal. 43 bdn., 's-Gravenhage, etc., 1882-2001. |
Wolpe, B., ‘Florilegium Alphabeticum: Alphabets in Medieval Manuscripts’, in: A.S. Osley (red.), Calligraphy and Palaeography. Essays Presented to Alfred Fairbank on his 70th Birthday. London, 1965, p. 69-74, pl. 18-28. |
Wüstefeld, H.C., ‘Het memorieboek van het Katrijnenklooster in Haarlem (hs. 70 H 53, K.B. Den Haag): een codicologisch-historische studie’, in: Ons geestelijk erf 54 (1980), p. 293-333. |
Zimelien. Abendländische Handschriften des Mittelalters aus den Sammlungen der Stiftung Preussischer Kulturbesitz Berlin. Wiesbaden, 1975, tentoonstellingscatalogus. |
|
-
voetnoot*
- Met dank aan Peter Gumbert en Jos. M.M. Hermans (†) voor opmerkingen bij een eerdere versie. Hans Kienhorst heeft mij zeer geholpen door enkele ver weg liggende gedichten in autopsie te bekijken.
-
voetnoot1
- Een kopiist kan met zijn pen elk afkortingsteken vormen. Bij het drukken van een tekst zijn er echter beperkingen. Het teken moet in de letterkast aanwezig zijn. Vanwege deze complicatie heb ik gedrukte (versies van) gedichten links laten liggen.
-
voetnoot2
- Een voorbeeld is te vinden in Mulder 2001, p. 165, n. 15 (inc. Aenbedet den here in allen steden want du biste hem altoes tegenwoerdich Beliet den here want hi goet is want dat heuet hi dicwijl bewijst), met vindplaatsen. Het slot van deze tekst is te zien op afb. 12.
-
voetnoot3
- Zie over abc-gedichten als literair genre: Nuchelmans e.a. 1976-1986, 1, kol. 29-30, trefwoord acrostichon, en Lexikon des Mittelalters 1, kol. 255-257 (Akrostichon). Alfabetische acrosticha komen al voor in het Oude Testament. Soms wordt voor abc-gedichten de term abecedaria (of abecedarii) gebruikt, maar die term vermijd ik liever, omdat hij ook gebruikt wordt voor abc-boekjes en voor uitgeschreven alfabetten.
-
voetnoot4
- Incipit: Aenminnichste Beuelichste Curieuse. Nr. A27 in Oosterman 1995-1996 (p. 103). Door Mak in 1955 uitgegeven naar de druk van 1562 (p. 205). Zie over dit gedicht ook de noten 37 en 40, en over de druk noot 54.
-
voetnoot5
- Zie Heeroma 1962, p. 3, en Heeroma 1968, p. 213.
-
voetnoot6
- Kühner & Holzweissig 1912, p. 5 en 7-8, Steffens 1929, p. 1.
-
voetnoot7
- Bischoff 1986, p. 164, Steffens 1929, p. 1 en xix.
-
voetnoot8
- In G15d begint pas het 27ste vers met de z, maar dat is een geval apart, zie de volgende noot.
-
voetnoot9
- Zulks bijvoorbeeld in de nummers A43, A44, A45, A46, A47, A49, A69 (afb. 22) en A71 (afb. 23) van bijlage 2 (in A69 zijn de r en de s wel verdubbeld, maar de v niet). Opmerkelijk is, dat er in de uitgeschreven alfabetten vaak twee a's voorkomen. Dikwijls gaat het om een majuskel en een minuskel (A a b c...), maar ook voel eens om twee minuskels (met een verschillende vorm). Zelfs drie a's komt voor. Zie bijvoorbeeld de in bijlage 2 genoemde afbeeldingen van A43-A47 en A49. Ik weet niet waar deze gewoonte vandaan komt, maar zij heeft een hardnekkig karakter. Christiaen van Varenbraken spreekt in zijn spellingstractaten (zie § 15) zowel van ‘den A b c’ als van ‘den A a b c’ (dit laatste twee keer op f. 19r). Zie ook Tuer 1896, 11, p. 123, en Rudy 2006, p. 72. De reden dat ik hier aandacht
aan besteed, is dat dit allicht de verklaring is voor de aanwezigheid van een extra vers in G15d (afb. 5). Vóór het eerste vers van het oorspronkelijke gedicht is een vers toegevoegd, zodat het alfabet hier AaBC... luidt.
-
voetnoot10
- Het voert te ver om hier diep op het gebruik van deze lettervormen in te gaan. Zie over de geschiedenis van de ronde r Meyer 1897. De lange s wordt vanaf de veertiende eeuw meestal niet meer in finale positie gebruikt, daar schrijft men een ronde s. Ook de keuze voor u of v wordt in het algemeen bepaald door de positie die de letter binnen het woord inneemt. In de 14de en 15de eeuw wordt aan het begin van een woord doorgaans een v geschreven en midden in het woord een u (van, vten, gegeuen).
-
voetnoot11
- Handschriften waarin een uitgeschreven alfabet gevolgd wordt door het Pater noster, het Ave Maria, het Credo en nog enkele elementaire teksten, waren bestemd om uit te leren lezen (Wolpe 1965). Het kan om kleine abc-boekjes gaan, zoals het handschriftje van A47 (Boeren 1979, p. 122), maar ook om getijdenboeken (bijv. A43, zie
daarbij Tuer 1896, 11, p. 198). Aan gedrukte getijdenboeken werd soms door de uitgever een (gedrukt) abc-boekje toegevoegd (Burger 1927, p. 26-32). Zie over het leesonderwijs Bischoff 1966, p. 74-76, oed i.v. primer (xii, p. 480) en Gabriel 1969, p. 103-104. Veelzeggend is dat in het handschrift van A48 en A49, tegenover de pagina met die twee alfabetten, een miniatuur staat die een tafereeltje uit het (lees)onderwijs voorstelt: de zittende vrouw houdt een plak in de hand (zie de in bijlage 2 genoemde afbeeldingen en vgl. Rudy 2006, p. 54-58).
-
voetnoot12
- Zie over deze spellingstractaten § 15. Het gaat o.a. om f. 18v-19r van het tractaat in proza. Erg aardig is dat Van Varenbraken spreekt van ‘drie u's’ (‘§ Datmen drie uwen vseert te scriuen inden A a b c een cleen aldus .u. ende een aldus .v. ende dan een dobbel v aldus .w. §Item een cleen u suldij weten en machmen nummer meer setten inden ghescrifte Dan int midden vanden woorde oft int laetste...’).
-
voetnoot13
- Vanaf de veertiende eeuw ziet men zelden een u aan het begin van een woord, behalve vóór een w (uwen). Als majuskel is de u al eerder zeldzaam.
-
voetnoot14
- Over G14a en G14d heb ik echter geen precieze gegevens.
-
voetnoot15
- De S heeft echt twee verschillende vormen, maar bij de R is het
verschil kunstmatig.
-
voetnoot16
- Zie de afbeelding in Govers e.a. 1994, p. 52.
-
voetnoot17
- Zie voor deze gedichten n. 143. In G2, dat ook van Anna Bijns is, bevat het alfabet echter louter een w (het eindigt met s, t, w, x).
-
voetnoot19
- Ik geef in deze paragraaf om praktische redenen alle majuskels X weer met een kleine letter.
-
voetnoot20
- De x heeft niet van meet af aan mijn belangstelling gehad, daardoor kan ik hier van minder handschriften gebruik maken dan in de volgende paragrafen. Enkele tekstuitgaven verschaffen gelukkig hele duidelijke inlichtingen, terwijl uit de edities van G1b, G2c, G4a en G9c valt op te maken dat het in ieder geval om een vorm van naam Christus gaat. Ik laat G1b, G2c, G4a en G9c verder buiten beschouwing. In G13d, G14c en G15e komt het alfabet niet tot de x; in G11a (Florigout) is de x niet overgeleverd.
-
voetnoot21
-
xpc, xps, xpus, xpum, xpe: G1a, G2a, G2b, G3a, G5a, G6a, G9b (blijkens ed. Serrure), G12a, G13a, G13b (2x, afb. 1), G13c (afb. 2), G14a (blijkens de edities), G15a (afb. 3), G15d (afb. 5), G16a, G17a (afb. 8), G18a (afb. 9), G20a. Boven deze abbreviaturen staat meestal een afkortingsteken: een horizontale streep. Om technische redenen laat ik in dit artikel die streep weg, maar in de handschriften ontbreekt zij zelden.
-
voetnoot22
-
xpristus: G7a (blijkens de editie), G9a, G15b (xp[ristus]: afgesneden, afb. 4), G15c, G16b, G16c, G19a (blijkens de editie), G20b.
-
voetnoot23
- Zoals hij vrijwel alle afkortingen met xp- staat er hoven xpo- een horizontaal streepje (vgl. n. 21).
-
voetnoot24
- In G16b staat xpristus, xpenne, xpristoffels en xpristiana, in G16c xpristus, xprestene, xpina (= c(h)ristina) en xpoffels.
-
voetnoot25
- Ik ken vrijwel geen uitzonderingen; men vindt er een op pl. 64 van Deschamps 1972 (xpristen).
-
voetnoot26
- We weten natuurlijk niet welke kopiist de verandering aangebracht heeft. De tekst kan herhaaldelijk overgeschreven zijn.
-
voetnoot27
- Voor de tekst van G14a baseer ik mij op de edities van Beets (1903) en Brinkman (1995).
-
voetnoot29
- Ik baseer mij hier op de editie (Lyna & Van Eeghem 1930).
-
voetnoot30
- G8a: xperiencie, G8b: xperience (blijkens ed. Serrure; Serrure deelt mee dat er twee x'en zijn geschreven: Xxperience), G8c: xperiencie, G8d: xperentie, G10a: xtrackt.
-
voetnoot32
- Ter vergelijking: in De Denes Testament Rhetoricael, met G21a en G22a, komt een L voor die voor (h)elle staat (.L., rijmend op Belle, zie Waterschoot & Coigneau 1975-1979, 1976-1977, p. 87) en in de refreinenbundel van Jan Michiels, met G4a, treft men Waer s.d. waerheyt (= Waer es de waerheyt) aan (Van Elslander 1949, p. 271, blijkbaar gaat het om een kenspreuk).
-
voetnoot33
- De contracties voor Christus, die in de vierde eeuw in Latijnse codices opduiken, zijn geïnspireerd op Griekse voorbeelden. Daardoor zijn er enkele pseudo-Griekse letters in de afkortingen terecht gekomen (de letters x, p en -c, teruggaand op de Griekse letters chi, ro en sigma). Het standaardwerk hierover is Traube 1907.
-
voetnoot34
- Vgl. de tweede letter van de afkorting (r. 26) met de p van r. 22 en 23 (afb. 5).
-
voetnoot35
- Eveneens met een streepje boven het woord.
-
voetnoot37
- Alleen in het hierboven al genoemde gedicht Aenminnichste Beuelichste Curieuse van De Roovere (n. 4), dat louter in gedrukte vorm is overgeleverd en uit acht verzen van drie woorden bestaat, volgt na de z één afkortingsteken. Dit is een bijzonder geval. De Roovere gebruikt normaliter een alfabet van 23 letters plus twee afkortingstekens (G7), maar koos hier voor een alfabet met één teken, omdat anders het laatste vers vier woorden zou moeten bevatten.
-
voetnoot38
- De fout kan natuurlijk al door een vorige kopiist gemaakt zijn.
-
voetnoot39
- Zo ook in de oude druk (uitgegeven door Van Helten, zie n. 143).
-
voetnoot40
- Omdat het et-teken altijd aan 9 voorafgaat, zou men verwachten dat in De Rooveres Aenminnichste Beuelichste Curieuse, dat slechts één afkortingsteken bevat (zie de noten 4 en 37), het et-teken voorkomt. De Roovere heeft echter 9 gebruikt (confonterende; het teken staat in de oude druk ten onrechte superscript). Hij zal voor 9 gekozen hebben omdat daarmee gemakkelijker een passend woord gevormd kan worden.
-
voetnoot41
- G13a is echter een bijzonder geval. Het laatste vers is bedorven en begint met een overtollig teken (het correcte teken, de omgekeerde ksi, is opgelost).
-
voetnoot42
- Tiroonse noten zijn een vorm van stenografie, in de eerste eeuw voor Christus ontwikkeld door Tiro, particulier secretaris van Cicero.
-
voetnoot43
- Een voorbeeld van het teken zonder dwarsstreepje vindt men in G17a (afb. 8). Voor de verschillende vormen die het et-teken kan aannemen, zij verder verwezen naar de natekeningen op p. 104 van Reusens 1899. Eén vorm verdient speciale vermelding: het teken lijkt soms op een Arabische 2. Zie bijvoorbeeld de facsimile-uitgave van Die gheestelicke melody (Obbema 1975), f. 13v 6 en 27r 10. Deze vorm komt bijvoorbeeld voor in A34, A38 en A39.
-
voetnoot44
- Oude voorbeelden: Lieftinck 1953, afb, 10b (foliëring met een alfabet dat & en 9 bevat, 13de eeuw), en Lodewick, De Moor & Nieuwenhuijzen 1979, p. 8, afb. 1 (alfabet met &, in de bovenmarge van het schutblad met Hebban olla uogala). Zie voor jonge voorbeelden bijlage 2, A61, en cmd-b 6, pl. 1340b (anno 1568).
-
voetnoot45
- De afkorting ende kan aan het eind van de 13de, eeuw al aangewezen worden, bijvoorbeeld in het Detmoldse Der naturen bloeme-handschrift, in de Leidse Floris ende Blancefloer-fragmenten (Kienhorst 1988, afb. 38, r. 10 en 18) en in het fragment van het Chanson d'Aspremont (ibidem, afb. 160, b 1 en 9).
-
voetnoot46
- Bijvoorbeeld in vs. 393 (door de editeur niet begrepen).
-
voetnoot47
- Zie f. 18r-18v van het tractaat in proza, alsmede vs. 41-92 van het berijmde tractaat. Het alfabet van Van Varenbraken wordt in § 15 nader besproken.
-
voetnoot48
- In G12(a) is het teken overigens niet meer aanwezig; het komt alleen voluit geschreven voor.
-
voetnoot49
- Dat het alfabet aangebracht is door de kopiist, zoals Heeroma voor de Florigout (G11a) veronderstelt (1968, p. 213), valt uit te sluiten. W. Kuiper (1980, p. 72) heeft voor de Couchi (G12) uitgerekend dat de gemiddelde afstand tussen de lombarden 55 verzen bedraagt (tussen de twee Q's zijn er 1398 verzen). In de Florigout lijkt de gemiddelde afstand ongeveer net zo groot. Dat betekent dat de gewenste letter vaak niet beschikbaar is, als men van een bestaande tekst uitgaat. In de 1889 verzen van de Roman van Cassamus in hs. Den Haag kb ka 24, bijvoorbeeld, komt aan het begin van een vers maar drie keer een k voor, twee keer een f en geen enkele q of x. Men kan aan een ridderroman geen lombarden-alfabet toevoegen zonder de tekst ingrijpend te bewerken.
-
voetnoot50
- Vermoedelijk is de lezing van G14a de originele.
-
voetnoot51
- Ook het et-teken van G9a is door de editeur als onderdeel van een woord opgevat (Etghene). Zelf aarzel ik daar; een lezing Et ghene is net zo goed verdedigbaar.
-
voetnoot52
- Zie bijvoorbeeld G20a, G20b, G21a en G22a.
-
voetnoot53
- Zie bijvoorbeeld G8b, G13c en G18a. Dit t-kan overigens ook een verlezing zijn; het et-teken is dan voor een t aangezien. Zoiets kan gemakkelijk gebeuren, daar bestaat zelfs een middeleeuws voorbeeld van (afb. 12).
-
voetnoot54
- De druk wordt door Mak beschreven op p. 23-24. Ik heb het exemplaar van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde gebruikt, dat onder de signatuur 1497 F 20 in de Leidse universiteitsbibliotheek berust.
-
voetnoot55
- Er is in de editie geen verantwoording van de lezing alder te vinden.
-
voetnoot56
- Verder is nog vermeldenswaardig dat con in de twee alfabetten van G12a niet meer voorkomt. Het woord met con- is daar vervangen door ghemeenlike, waarschijnlijk omdat de tekst gekunsteld was, zie bijlage 1. In G16c is het eerste vers dat met 9 begint, bedorven: 9ninc (afb. 7, lees coninc?).
-
voetnoot57
- In de nieuwe editie van G13a (Govers e.a. 1994) is correct conine gelezen, terwijl De Vreese Blommaert al heeft verbeterd (Gailliard & De Vreese 1907-1914, 1908, p. 12).
-
voetnoot58
- Ook Rudy (2006) leest hier con. Zij wil dat merkwaardigerwijs opvatten als een variant van can (dittografie).
-
voetnoot59
- Dat de kopiist weet wat hij doet, blijkt ook uit het leesteken dat hij achter het laatste vers heeft gezet (een vraagteken).
-
voetnoot60
- De vorm cum is ongewoon, maar de aanwezigheid van bijzondere vormen wekt in abc-gedichten geen verbazing. Het mnw noemt cuum, cuym en coem als nevenvormen van cume (iii, k. 2204), maar kent ook wel cum (k. 2205).
-
voetnoot61
- Ik neem deze benaming over van De Vreese (1901-1902, 1902, p. 267).
-
voetnoot62
- Ik ken één Middelnederlands handschrift waarin de abbreviatuur est voorkomt: het Detmoldse Der naturen bloeme-handschrift. Zij verschijnt daar o.a. in vs. 3362 en 3555 (in de nummering van cmt ii, 2). De afkorting is in het Middelnederlands ongelukkig, want men leest automatisch en (negatiepartikel).
-
voetnoot63
- Afgezien van de sterk ingekorte versies G13d, G14c, G14d en G15e.
-
voetnoot66
- De oplossing in de laatste editie van G13a (Govers e.a. 1994) en van G16a (Brinkman & Schenkel 1999) is door mij ingefluisterd.
-
voetnoot67
- Deze interpretatie van het teken is niet juist, maar getuigt wel van paleografische kennis. Het et-teken kan inderdaad een vorm aannemen die op een Arabische 2 lijkt. Zie noot 43.
-
voetnoot68
- Dit Gailliard & De Vreese 1907-1914, 1908, p. 10-13, is de belangrijkste literatuur over de afkortingstekens van Middelnederlandse abc-gedichten. Doordat De Vreeses mededelingen verstopt zijn in een artikelenreeks over kalenders, zijn zij verder onopgemerkt gebleven. Lyna en Van Eeghem, die ook een groot aantal abc-gedichten bespreken (1930, ii, p. 322-325), kennen wel De Vreese 1901-1902, 1902, p. 266-267, maar niet de verhandeling uit 1908. Als literatuur kan verder nog genoemd worden: Verdam 1900-1901, 2, p. 4, en Heeroma 1968, p. 213-214 en 228-229.
-
voetnoot69
- Walther 1752, Taf. ccv. Een van Walthers voorbeelden (b 23) vertoont een grote gelijkenis met de lombarde van G20a. Voor zover ik weet, komen deze afkortingen voor tituli vooral voor in oorkonden. Zie bijvoorbeeld Chroust 1902-1917, Taf. i, ix, 7b, r. 5.
-
voetnoot70
- De Vreese zegt dat het afkortingsteken een zeer zeldzame variant is van het et-teken (p. 12-13). Die mededeling is wonderlijk.
-
voetnoot72
- Dat de horizontale streep voor titel staat, blijkt ook uit vergelijking van G14a (voluit tytel) met G14b (streep). Dit is het enige gedicht waar vergelijking van de verschillende versies ons direct bij de juiste oplossing brengt.
-
voetnoot73
- Wanneer we titel opzoeken in het mnw - iets dat De Vreese in 1908 nog niet kon doen, want de T moest nog verschijnen - dan blijkt ook Verdam al geraden te hebben dat er in G20a titel gelezen moet worden. Net als De Vreese ziet ook hij in de lombarde twee t's. De oplossing van G16a heeft Verdam eveneens geraden.
-
voetnoot75
- Ook wel titula en titella, zie Traube 1907, p. 45, n. 1.
-
voetnoot76
-
mnw, tweede lemma titel (viii, k. 375). Tittel (meervoud tittelen) komt in deze betekenis passim voor bij Van Varenbraken.
-
voetnoot77
- Tegenwoordig gebruiken paleografen voor de horizontale streep soms nog de benaming tilde, een Spaans woord dat afstamt van het Latijnse titulus. Zie bijvoorbeeld Gumbert 1974, p. 362.
-
voetnoot78
- Een voorbeeld van titulus in de engere betekenis is ook te vinden in Steffens 1929, p. xxxii, linker kolom (i.c. titula), een voorbeeld van titulus in de ruime betekenis in het door Lehmann (1929, p. 33-35) en Van der Gouw (1984) uitgegeven tractaat Quedam regule de modo titulandi seu apificandi (i.c. titellus).
-
voetnoot80
- Zie over de vorm van de letter a in het Karolingische en gotische schrift Engelhart-Klein 1988, p. 96-98.
-
voetnoot81
- Vergelijk ook Burgers 1995, p. 343-344.
-
voetnoot83
- Vgl. Wattenbach 1886, p. 44, Bischoff 1986, p. 171, en Heinemeyer 1982, p. 30, en zie Steffens 1929, Taf. 82 (uit 1139)
-
voetnoot84
- Zie bijvoorbeeld Cohen-Mushlin 1990, afb. op p. 93, r. 3, Chroust 1902-1917, Taf. ii, v, 5a, r. 15, Taf. i, xxi, 4, r. 7.
-
voetnoot85
- Volgens Steffens (1929, p. xxxix) komt de dekstreep voor vanaf de 13de eeuw. Vergelijk ook Taf. 89 aldaar (anno 1210). Er zijn echter vroegere voorbeelden aan te wijzen, zie Chroust 1902-1917, Taf. i, xxi, 4, r. 7 (de a is hier een gewone letter, niet-superscript) en Gilissen 1973, pl. 40, b 2 (de a is daar afkortingsteken).
-
voetnoot87
- Sterk afgevlakte a's zijn te zien in Kienhorst 1988, pl. 91, a 10, b 22, en pl. 161, b 16 (brandenborch). Zie voor open a's met dekstreep aldaar pl. 81, a 5 en 9, pl. 96, b 2 en 8, pl. iii, b 14, pl. 153, b 5.
-
voetnoot88
- Reusens 1899, p. 108-109, Wattenbach 1886, p. 44.
-
voetnoot89
- Geheel afgebeeld in Van der Gouw 1978 (nr. 109).
-
voetnoot90
- Hier is bovendien niet sprake van istud signum, zoals bij de open a, maar van ista littera (al worden die termen in deze lijst niet altijd even zorgvuldig gebruikt).
-
voetnoot91
- Gemakshalve spreek ik van ‘de kopiist’. De vraag of de kopiist dezelfde persoon is als de opsteller van het lijstje, moet hier blijven rusten.
-
voetnoot92
- De dekstreep heeft in A49 ook een lusje, maar dat is heel bescheiden.
-
voetnoot93
- In G16b treedt 9 daadwerkelijk twee keer op, maar in G13b is est voluit geschreven.
-
voetnoot94
- Voor het esse-teken geldt overigens hetzelfde.
-
voetnoot96
- Het tytel / title van G21a en G22a is door de auteur zelf voluit geschreven.
-
voetnoot97
- Ook in G16 komen verschillende ‘titels’ voor: in G16a staat een horizontale streep, in G16b een con-teken, in G16c een esse-teken.
-
voetnoot98
- Zie Eyn corte decleringhe 1983, p. 104. Daar wordt ook uitgelegd hoe het precies werkt.
-
voetnoot100
- Eigenlijk is de tafel van afb. 21 niet zo'n mooi voorbeeld. Zij is vreemd omdat ze maar tien in plaats van negentien posities breed is. Ik heb haar echter als voorbeeld gekozen omdat er zo mooi bijhorende mnemotechnisch veren boven staan (‘Titellus pax el ydus martyr...’). Zie voor meer afbeeldingen van aderlaattafels bijlage 2, A3, A4 en A11. De tafels van A2 en A16 zijn uitgegeven (Eyn corte decleringhe 1983, p. 107, Weiler 1989, p. 154). Soms zijn er kleine verschillen tussen Bischoffs reeks en die van deze tafels (het gaat om de eerste horizontale regel), maar dat moet hier blijven rusten.
-
voetnoot101
- Zie afb. 16 en 17 en vergelijk de transcripties van A2 en A16 in Eyn corte decleringhe 1983 (p. 108-120) en Weiler 1989 (p. 141-152). In zulke kalenders wordt in de maanden maart, juni, september en november het laatste van de vier afkortingstekens twee keer geschreven (omdat de siderische maand niet 27, maar 27,3 dagen telt, vgl. Van Wijk 1936, p. 33-35). Zie bijvoorbeeld cmd-nl 2, pl. 568a (A10). De transcriptie in Weiler 1989 suggereert dat er in deze maanden vijf verschillende afkortingstekens voorkomen (weergegeven met z1 t/m z5), maar dat is niet juist, want z5 is hetzelfde teken als z4.
-
voetnoot102
- Het alfabet met vier afkortingstekens kan echter niet pas in de 15de eeuw zijn ontstaan. G16a, met et, titel, con en est, staat in een handschrift dat in het eerste decennium van die eeuw geschreven is.
-
voetnoot103
- Het teken = stamt van een Tiroonse noot (Wattenbach 1886, p. 72, Bischoff 1986, p. 222), maar lijkt pas tamelijk laat op te treden. Het ontbreekt nog in Lindsay 1915 (p. 69-74) en Bains 1936 (p. 13-14). Foerster merkt op: ‘= für esse geht vielleicht nicht über das 12. Jh. zurück’ (1963, p. 229). De oudste voorbeelden van Walther (1752, Tab. ccxx) en Cappelli (1973, p. 407) stammen uit de 13de eeuw. Volgens Reusens (1899, p. 106) is het teken echter heel oud.
-
voetnoot104
- Zo vat ook Bischoff het titulus van de mnemotechnische verzen op (1967, p. 199).
-
voetnoot105
- De streep komt verder nog zelfstandig voor in A76 (afb. 20), maar daar staat zij in een verticaal rijtje.
-
voetnoot106
- Waarschijnlijk stond deze fout al in de legger. De kopiiste zelf lijkt het slot van het alfabet toch al niet te doorgronden, want in plaats van het et-teken staat er een t. Zie voor de tekst noot 2.
-
voetnoot107
- Niet te verwarren met een 9 waarvan de staart hoog opzwaait, zie afb. 25 (r. 3 en passim). Soms valt niet vast te stellen of we te maken hebben met een con-teken met een opzwiepende staart, of dat er 9 plus horizontale streep wordt bedoeld (A70).
-
voetnoot108
- Eigenlijk is een q met een horizontale streep erboven een afkorting voor que.
-
voetnoot109
- Vooral in handschriften en drukken van Italiaanse origine ziet men vaak alfabetten met et, con en -rum. Zie A41 en A68, en vergelijk Engels 1977, p. 23, 31, 33 en 52 (katernsignaturen van incunabelen) en Lehmann 1961, p. 17-18. Dit trio komt in Italië zo vaak voor, dat het om een standaardalfabet lijkt te gaan. Of er titulus of rum gelezen moet worden, durf ik niet uit te maken.
-
voetnoot110
- In A18 staan er overigens niet twee omgekeerde ksi's, maar een omgekeerde ksi en est.
-
voetnoot111
- Er bestaat al een heel oud alfabet (tweede helft twaalfde eeuw, Engeland) waarin het est-teken onbetwistbaar als titel gelezen moet worden. In dat alfabet, dat wordt beschreven in Ker 1957, p. 337, zijn de namen van de letters opgenomen. Na de z volgen & en een est-teken. De opgegeven uitspraak van deze twee tekens is niet et en est, zoals men zou verwachten, maar et en titel (het Angelsaksische woord titel).
-
voetnoot113
- Zie Bouman & Vriesema 1978, p. 246-248 (met facsimile) en p. 256, nr. 68.
-
voetnoot114
- Afgebeeld op p. 90 van Lankhorst & Hoftijzer 1995. De gevelsteen is afkomstig uit het pand van een boekverkoper.
-
voetnoot115
- Op de valreep, toen bijlage 2 al afgesloten was, vond ik nog een jonger voorbeeld. Op 19 november 2010 werd door The Romantic Agony in Brussel als kavel 214 een abc-boekje uit 1639 geveild (Gent, weduwe van Joos Doorns, afgebeeld op p. 8 van de veilingcatalogus). Na de z verschijnen daar het et-teken,9 en Est.
-
voetnoot118
- Wel wordt er in gedrukte abc-boekjes af en toe 9 in plaats van 9 gebruikt (A55, A60 en A61). Dat is eigenlijk niet correct, want het superscripte teken pleegt us af te korten. Het lijdt overigens geen twijfel dat er con wordt bedoeld. Dat in zestiende-eeuwse drukken het superscripte teken voor con aangewend kan worden, bleek ook al uit een gedrukt abc-gedicht van De Roovere (n. 40). Terzijde zij opgemerkt dat het niet evident is dat de superscripte 9 van A58, A59 en A62 ook voor con staat.
-
voetnoot119
- De omgekeerde ksi komt in zestiende-eeuws schrift nog wel voor (bijvoorbeeld in A33 en A70).
-
voetnoot120
- Het ontbreekt alleen in A58 en A62, die rommelig zijn (in A53, A55 en A61 ontbreekt het terecht, want dat zijn alfabetten met louter et en con).
-
voetnoot121
- De gewoonte om het alfabet met amen af te sluiten is al tamelijk oud. Zie voor voorbeelden de afbeelding van A43, A45, A46, A54, A56 en A57. Amen kan echter ontbreken (zoals in A44, A47-A49, A55, A59-A64).
-
voetnoot122
-
Christes crosse slaat op het kruisje dat in schoolboeken vaak aan het alfabet voorafgaat; naar dat kruisje wordt het alfabet wel Christ-cross-row genoemd. Vergelijk ook het Nederlandse Kruisken A of Kruisken AB (wnt viii, 1, k. 426). Ezod is de naam van de letter z. De ligatuur & is ook gebruikt om and af te korten (‘s and t’); het is niet duidelijk hoe zij in ‘& per se’ gelezen moet worden, als and of als et. Zie voor per se in & per se en con per se Tuer 1896, ii, p. 123-125, en oed, lemmata a, i, o en ampersand. Het betekent alleen staand of in z'n eentje een woord (of lettergreep) vormend. Uit & per se: and is de Engelse term ampersand voor & gegroeid. Het is misschien nuttig om erop te wijzen dat vs. 276-278 van Van Varenbrakens berijmde spellingstractaat (‘Daer omme sechtmen .7. alleene / Ende .9. alleene also wale / alst doet van eenigen vocalen’) aan dit & per se en 9 per se refereert.
-
voetnoot123
- De meeste citaten uit het oed zijn ook al bij Tuer (1896) te vinden.
-
voetnoot124
- Tuer (1896, ii, p. 125) denkt aan een alfabet zoals afgebeeld in dl. 1, p. 128. Daar volgen op de z enkele leestekens: een komma, een dubbele punt en een punt. Ik geloof niet dat hij daar gelijk in heeft. Misschien gaat het om een teken als in A43, waar er drie puntjes boven elkaar staan. Dit curieuze teken - komt het voort uit een niet goed begrepen est-teken? - ziet men in Engelse alfabetten wel vaker (A51). Orme (2006, p. 56) beschouwt de drie verticale puntjes zelfs als regulier. In zijn modelalfabet staan zij tussen het con-teken en est en hij spreekt van ‘est (represented by three dots or “tittles”)’. Op p. 343 zegt hij: ‘The alphabet in early-Tudor England still carried luggage that it had picked up long before in terms of the cross, the capital “a”, the three dots, the “est”, and the “amen”.’ Vergelijk ook nog oed xviii, p. 159, waar over tittle wordt gezegd: ‘A name for the (usually) three dots [tussen haakjes volgen er dan drie puntjes, schuin boven elkaar], following the letters and contractions, in the alphabet on hornbooks, where it is usually followed by Est Amen. (...)’.
-
voetnoot125
- Vgl mnw viii, k. 375, en wnt xvii, 1, k. 238-239.
-
voetnoot126
- Zie over het handschrift en de inhoud ervan vooral Braekman 1978. Verder ook: Jansen-Sieben 1989, nr. G460, Pretiosa Neerlandica 1988, nr. 209.
-
voetnoot127
- De berijmde tekst is geschreven als ware het proza: de verzen staan niet op afzonderlijke regels.
-
voetnoot128
- De vraag of Van Varenbraken de auteur is of alleen maar de scribent, moet hier blijven rusten. Om praktische redenen ga ik ervan uit dat hij de auteur is (wat lang niet zeker is).
-
voetnoot129
- Ik ontleen deze gegevens aan Braekman 1978, p. 296-302.
-
voetnoot130
- Het uitgeven van deze tractaten is geen sinecure. Het schrift is lastig en de tekst soms moeilijk. Een editie van deze tractaten zou eigenlijk ook een volledig facsimile moeten bevatten.
-
voetnoot131
- Van Varenbraken noemt de drie afkortingstekens bij het alfabet, maar merkt op dat ze er eigenlijk niet in thuis horen. Dit laatste geldt merkwaardigerwijs ook voor de h (wat toegelicht wordt in hoofdstuk 13 van het tractaat in proza).
-
voetnoot132
- Vorbeelden van beide vormen zijn te zien op afb. 25, r. 3, 6, 10 en 16, en op afb. 26, r. 15 en 25.
-
voetnoot133
- ‘Maer ic ne vant noit in mijn leuen / De a dus ouer tittel ghescreuen’ (vs. 329-330).
-
voetnoot134
- F. 18v, r. 3: ‘de tra’ (afb. 25), f. 21r, r. 7 en 8: ‘een tra’. Dit woord tra ontbreekt in mnw en wnt.
-
voetnoot135
- De afkorting 9arie komt in het Middelnederlands inderdaad af en toe voor. Zie bijvoorbeeld Munk 1917, afb. t.o. p. 50, r. 12. Het Latijn kent ook nog een andere afkorting waarin a voor tra staat: exa. Het is overigens niet erg waarschijnlijk dat de ‘tra’ aan deze abbreviaturen haar naam ontleent. De afkortingen contra en extra zijn van ondergeschikt belang: de primaire functie van a is het weergeven van ra (en van ua na een q). Denkelijk betekent ‘tra’ niet zozeer ‘teken dat kan dienen om tra af te korten’, als wel ‘teken dat dient om ra af te korten’. Dat het afkortingsteken
niet ‘ra’ heet, komt misschien omdat het niet zelfstandig kan voorkomen. Er moet altijd een letter aan voorafgaan. Vgl. ook A44, met in het alfabet ter, tra, tur en tus.
-
voetnoot136
- Een voorbeeld van een alfabet met et-teken, 9 en open a is A49 (en G20a).
-
voetnoot137
- De Bibliotheca Neerlandica Manuscripta in de Universiteitsbibliotheek te Leiden heeft goede diensten bewezen.
-
voetnoot138
- Een voorbeeld (uit 1660) is te vinden in McNeil Kettering 1988, dl. 2, afb. op p. 481 (met een toelichting op p. 422-423).
-
voetnoot139
- Zie over het handschrift: Coigneau 1980, p. 64-71.
-
voetnoot140
- L. Roose concludeerde op literaire gronden al dat Anna Bijns niet de dichter is: ‘In deze tekst, die we in geen andere verzameling hebben weergevonden, komt niets voor dat aan onze schrijfster doet denken.’ (1963, p. 88). De handschriftelijke overlevering bevestigt die conclusie: de codex van G1b dateert uit 1501. Anna Bijns is in 1493 geboren.
-
voetnoot141
- Het gedicht komt ook nog voor in hs. Parijs bn néerl. 37, f. 175v e.v., blijkens het in Huet 1886 opgegeven incipit (p. 42: ‘Altyt suldi wat goets spreken ende denken’). Ik heb geen gegevens over het alfabet van die versie. De tekst schijnt ook in het Duits voor te komen, zie Verfasserlexikon 3, k. 79.
-
voetnoot143
- Dit is hetzelfde refrein als nr. xiv van het eerste boek in de editie Van Helten 1875. Deze editie is gebaseerd op oude drukken. Terzijde zij opgemerkt dat in de editie van Van Helten nog twee andere abc-gedichten voorkomen: nr. xxiv van het tweede boek (incipit: Almachtighe God, alder opperste stierman), en nr. xi van het derde boek (incipit: Adam, onsondich, liberael vadere). In beide gedichten eindigt het alfabet met de z.
-
voetnoot144
- Zie voor het handschrift Coigneau 1980, p. 57-64.
-
voetnoot145
- Zie voor een beschrijving van het handschrift Van Vinckenroye 1960a.
-
voetnoot146
- Het eerste woord van de laatste strofe zal Xpe, Xpriste of Christe luiden.
-
voetnoot148
- Zie voor het handschrift Van Elslander 1949 en Van der Hoek, Sterk & Van der Vlist 1993, p. 47.
-
voetnoot149
- Zie voor het handschrift Deschamps 1972, nr. 41.
-
voetnoot150
- Het handschrift is beschreven in Denucé 1927, p. 50, nr. 53. Zie ook Coigneau 1980, p. 72.
-
voetnoot151
- Zie over het handschrift Lyna & Van Eeghem 1930, dl. ii, p. 270 e.v., en Coigneau 1980, p. 37 e.v.
-
voetnoot152
- Het gedicht is nr. A22 in Oosterman 1995-1996 (p. 102-103).
-
voetnoot153
- Zie over het handschrift: Van Elslander & Roose 1949 en cmd-gb 1, nr. 928-929.
-
voetnoot154
- Roose bootst in de transcriptie de twee afkortingstekens na en geeft de oplossing in de aantekeningen.
-
voetnoot155
- Het handschrift is beschreven in Denucé 1927, p. 131.
-
voetnoot156
- Zie over het handschrift Coigneau 1980, p. 89-95.
-
voetnoot159
- Roose bootst in de transcriptie de twee afkortingstekens na en geeft in de aantekeningen de oplossing.
-
voetnoot161
- Zie voor het handschrift Willemyns 1969, met daarbij J. Deschamps in Archives et bibliothèques de Belgique 43 (1972), p. 855-856 (Kroniek der handschriftenkunde, art. 579).
-
voetnoot163
- Roose bootst in de transcriptie de twee afkortingstekens na en geeft de oplossing in de aantekeningen.
-
voetnoot164
- Het komt wel voor in een oude druk (Antwerpen, Mattheus Cromius, 1543), zie Serrure 1863, p. 384-386 (met een editie).
-
voetnoot167
- Er voorden ook nog Florigout-fragmenten bewaard in Leiden (olim 's-Hertogenbosch) en Düsseldorf (afkomstig uit dezelfde codex, zie Kienhorst 1988, p. 49-52), maar die zijn voor het vaststellen van het lombarden-alfabet niet of nauwelijks van belang.
-
voetnoot168
-
9 en A zijn te zien op de afbeelding tegenover p. 5 van de editie.
-
voetnoot169
- Kienhorst 1988, nr. 17B. De Couchi-fragmenten te Arras (Kienhorst 1988, nr. 17A) zijn zoek, maar lijken voor het vaststellen van het slot van het alfabet ook niet dienstig.
-
voetnoot170
- Editie: De Vries 1887, p. 161-236. Het alfabet is ontdekt door Jacques Tersteeg en voor het eerst gemeld in Kuiper 1980, p. 71-72.
-
voetnoot171
- Het is natuurlijk niet noodzakelijk dat het alfabet pas door onze kopiist bedorven is. De tekst kan een afschrift van een afschrift (van een afschrift, etc.) zijn.
-
voetnoot172
- Na Ghemeenlike volgt beide keren de A-lombarde van het nieuwe alfabet.
-
voetnoot173
- Het gaat om de verzen 654 en 2015, die in de editie
luiden: ‘Ghemeenlike zine maghen / Woudene helpen ende draghen,’ en ‘Ghemeenlike dat clergiet / Dat ne wilde sparen niet / Sinen zant te diere tijt.’.
-
voetnoot174
- Vgl. het Glossarium Bernense, f. 15r.a, ‘Communiter - gemeinleke’ (De Man & Van Sterkenburg 1977).
-
voetnoot175
- Het handschrift is beschreven in Govers e.a. 1994 (door H. Kienhorst). G13 is nr. 30 in Hogenelst 1997.
-
voetnoot176
- Zie voor het handschrift Deschamps & Mulder, afl. 8, p. 29-31.
-
voetnoot177
- Het tweede alfabet volgt meteen op het eerste en is alleen gemarkeerd door een kleine initiaal in tekstinkt (De E van Est).
-
voetnoot178
- Uit G13a blijkt dat hier eigenlijk Ziet had moeten staan.
-
voetnoot180
- Zie voor een beschrijving van de codex: De Vreese 1900-1902, p. 565-588 (hs. Qq).
-
voetnoot181
- Het handschrift is beschreven in Brinkman 1995.
-
voetnoot182
- Beets bootst in de transcriptie de drie afkortingstekens na en geeft in de aantekeningen de oplossing.
-
voetnoot184
- Olim Freiherr W. von Haxthausen zu Böckerhof. Zie over het handschrift Haller 2009.
-
voetnoot185
- Olim C.P. Serrure. Ik ontleen de huidige bewaarplaats aan Brinkman 1997, p. 231 en 351. Het lijkt om een vrouwenalbum te gaan.
-
voetnoot187
- Zie voor het handschrift Braekman 1969 (over het abc-gedicht spreekt Braekman op p. 110-111) en Deschamps & Mulder, afl. 1, p. 43-45.
-
voetnoot188
- In de marge voor het vers is door de rubricator et geschreven (voluit), waarschijnlijk omdat in het afkortingsteken nogal geknoeid is.
-
voetnoot189
- Zie voor het handschrift Priebsch 1896, p. 172-176, Mertens 1978, k. 43-53, en Kienhorst 1999.
-
voetnoot192
- Het gedicht komt ook nog voor in hs. Parijs bn néerl. 37, f. 174v e.v., zoals blijkt uit het door Huet (1886, p. 42) opgegeven incipit (‘Aensiet waen gi comen syt’). Ik heb geen verdere gegevens.
-
voetnoot193
- Zie voor de codex Brinkman & Schenkel 1999.
-
voetnoot194
- Zie voor het handschrift Deschamps & Mulder, afl. 8, p. 52-59.
-
voetnoot196
- Blijkens Oosterman 1995, p. 234, nr. 27, komt dit gedicht ook nog voor in hs. Krakow, Muzeum Narodowe, 2943. Volgens Oosterman telt het gedicht in dit handschrift slechts twaalf verzen (de eerste twaalf).
-
voetnoot198
- L. Roose concludeerde dit al op literaire gronden: ‘een klacht van de gekruiste kristus, eveneens in abc-vorm, waarin evenmin de schrijftrant van Anna Bijns kan herkend worden’ (1963, p. 88). Het gedicht komt ook voor in een postincunabel die ca. 1510 gedateerd wordt (Den Haag kb 229 G 21, 2, f. 14r-14v; nk 2178). Als die datering klopt, dan is het onwaarschijnlijk dat Anna Bijns (geboren 1493) de auteur is.
-
voetnoot200
- Vgl. ook p. 271 en 323 van deel ii van de editie.
-
voetnoot201
- Het handschrift is beschreven in Deschamps 1972 (nr. 78) en in Biesheuvel 2005, p. 484-486.
-
voetnoot202
- Opmerkelijk is dat het Middelnederlandse gedicht een strofe meer bevat dan de Oudfranse bron: in het Oudfrans eindigt het alfabet met et en con (niet met E en C = et cetera, zoals Biesheuvel meent (2005, p. 92 en 433)). Zie de editie van de Oudfranse tekst: Stürzinger 1893, p. 349. De Middelnederlandse bewerker heeft dus een langer alfabet gebruikt dan hij in zijn Oudfranse bron aantrof: een alfabet dat na et en con ook nog titel bevat.
-
voetnoot203
- Het handschrift is beschreven in Biesheuvel 2005, p. 482-484.
-
voetnoot204
- Er komt ook nog een Middelnederlandse versie van Le pèlerinage de vie humaine voor in hs. Berlijn sbb-pk Mgf. 624, maar dat betreft niet dezelfde vertaling. Zie Biesheuvel 2005, hfdst. 3. Het gebed van de pelgrim (f. 51r-52r) is hier in proza. Ook in deze vertaling heeft het gebed een alfabet bevat, maar daar is in de Berlijnse codex weinig meer van over. Het slot van het alfabet valt echter nog gemakkelijk aan te wijzen: Cristus (voor de x), ysaac, sathanas, het (i.p.v. et) en Contrarie (al deze woorden voluit geschreven). Ook van deze versie is er een transcriptie te vinden op de website van de dbnl, van de hand van I. Biesheuvel.
-
voetnoot205
- Het handschrift is beschreven door W. Waterschoot (1969-1970); een overzicht van de inhoud geeft D. Coigneau (1969-1970).
-
voetnoot206
- Voorbeelden van alfabetten die na de z slechts één afkortingsteken bevatten, vindt men in Wolpe 1965, pl. 20 (et-teken), Geeraedts 1981 (facsimile-editie van een druk van 1548, katernsignaturen, et-teken) en Dumon 1973 (9). In Brussel kb hs. 3037 is voor de katernsignaturen een alfabet gebruikt met na de z alleen maar een est-teken.
|