Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| ||||||
Gefascineerd door de Graal
| ||||||
[pagina 85]
| ||||||
ving van de Graalqueeste niet meer dan vijf strofen omvat), Sir Percyvell of Gales (waarin de Graal niet voorkomt) en Sir Gawain and the Green Knight. Peter Field laat zien dat Malory op basis van ten minste vier bronnen (de Queste, de postvulgaat Queste, de Tristan en prose en de Perlesvaus) tamelijk raadselachtig en op sommige punten innerlijk tegenstrijdig schrijft over de Graal. James Carley bespreekt de relaties die er zouden hebben bestaan tussen de abdij van Glastonbury, Joseph van Arimathea en Artur, en de discussies daarover in de zestiende eeuw. In het laatste artikel schetst Richard Barber de grote lijnen van het onderzoek naar de Graalteksten en wijst hij op desiderata (zoals de studie van de Graal in de Italiaanse literatuur). De bundel wordt afgesloten met twee nuttige onderdelen: een bijlage waarin Kevin Harty een overzicht biedt van de films waarin de Graal figureert, en een groot uitvouwblad waarin de resultaten van een analyse van de Graalscènes in de Franse, Engelse, Duitse Italiaanse, Nederlandse en Spaanse literatuur in een schema gepresenteerd worden. De eerste bijdrage waarbij ik wat langer wil blijven stilstaan, is van de hand van Martine Meuwese. Niet minder dan vijftig fraaie kleurenafbeeldingen begeleiden haar overzicht van middeleeuwse Graalillustraties. Meuwese stelt vast dat de Graal opvallend weinig afgebeeld werd. Zij laat verder zien dat het voorwerp verschillende vormen aanneemt: de Graal wordt onder meer voorgesteld als een schotel, een kom, een hostiekelk en een miskelk. Verrassend zijn gevallen waarbij één en dezelfde miniaturist ter illustratie van één en dezelfde tekst de Graal op verschillende wijzen afbeeldt. ‘Thus the shape of the Grail remains shrouded in mystery’ (p. 27), zo luidt dan ook haar conclusie. In zijn artikel ‘The Crusaders' Grail’ tracht Antonio Furtado aannemelijk te maken dat vele scènes in de Perceval parallellen bevatten met gebeurtenissen ten tijde van de kruistochten, in het bijzonder met de daden van Chrétiens opdrachtgever, Filips van Vlaanderen (1168-1190), die Jeruzalem bezocht in 1177 en deelnam aan de derde kruistocht (1189-1192). Chrétien zou gebruik gemaakt hebben van de Historia rerum in partibus transmarinis gestarum van Willem van Tyrus (ca. 1130-1186). De parallellen die Furtado aanwijst, overtuigen echter niet. Om één voorbeeld te geven: de voorspelling dat Percevals zwaard zal breken, zou overeenkomen met het verhaal van Willem dat het zwaard van Godfried van Bouillon brak in een duel. Furtado's parallellen zijn mijns inziens vergezocht. Als we op het overgeleverde materiaal af mogen gaan, was de Graaltraditie vrijwel afwezig in de Occitaanse literatuur. Richard Trachsler bespreekt dit fenomeen aan de hand van een lied van de troubadour Rigaut de Barbezieux (ca. 1200?), dat een verwijzing bevat naar Perceval. Zoals deze jonge ridder verbaasd zweeg toen hij de Graal en de bloedende lans zag, zo vergeet de ‘ik’ zichzelf en verliest hij zijn spraakvermogen als hij kijkt naar zijn geliefde. Hoeveel literatuurhistorici deze verwijzing zeer belangwekkend vinden, kon zij op weinig contemporaine belangstelling rekenen, zo leidt Trachsler af uit twee gegevens: in de vida (levensbeschrijving) van de dichter wordt niet aan het lied gerefereerd en een razo (commentaar bij een tekst) werd het lied niet waardig bevonden. De oorzaak voor dit stilzwijgen ligt volgens Trachsler in de alledaagsheid van de allusie. In afwijking van hetgeen de overlevering suggereert, was de Graalstof in Zuid-Frankrijk alom bekend, aldus Trachsler. Het lijkt erop dat de onderzoeker hier verder wil springen dan de polsstok van zijn gegevens lang is. Er is immers geen logisch verband te construeren tussen het ontbreken van receptiegetuigen van het lied en de veronderstelde literaire kennis in het Occitaanse gebied. Het artikel van David Johnson levert een interessante bijdrage aan de Nederlandse Arturistiek. Hij plaatst een kanttekening bij de heersende mening dat de ingevoegde romans in de Lancelotcompilatie bedoeld zijn om een uitgesproken positief beeld te presenteren van Walewein, wiens reputatie in de kerndelen van de compilatie een geduchte knauw krijgt.Ga naar voetnoot4 Volgens Johnson is er meer aan de hand, met name in de romans na de Queeste vanden Grale. Hij ziet in Lanceloet en het hert met de witte voet zowel een rehabilitatie van Walewein als een kritiek op de ‘Lancelot-centric version of the history of King Arthur’ (p. 102). Vanwege zijn inhoud en zijn positie in de compilatie (de laatste ingevoegde roman voor Arturs doet) beschouwt Johnson de Torec als een kritiek op de waarden en de idealen van de Arturgemeenschap. Deze interpretatie vertoont overeenkomsten met de visie die Katty De Bundel en | ||||||
[pagina 86]
| ||||||
Geert Claassens onlangs verwoord hebben. Aan de hand van Walewein ende Keye en de Torec betogen zij dat het in de ingevoegde romans tussen de Queeste en Arturs doet niet gaat om de idealisering van Walewein, maar om de presentatie van een Arturgemeenschap die na de zoektocht naar de Graal wil vasthouden aan het aloude wereldlijke ridderideaal, ondanks de gebleken tekortkomingen ervan. ‘De vijf geïnterpoleerde romans laten zien dat de ondergang “verdiend” is, ze complementeren en versterkende boodschap van de Queeste: wie zich blijft oriënteren op het wereldse ridderschap zal het licht niet zien en ten onder gaan.’Ga naar voetnoot5 Deze interpretaties van Johnson en De Bundel/Claassens verdienen het beslist om op hun houdbaarheid getoetst te worden. Het lijkt mij in dat kader van bijzonder belang dat het religieuze traktaat dat voorafgaat aan Arturs doet opnieuw in het onderzoek betrokken wordt. In deze gebedsleer, die een bewerking is van het eerste hoofdstuk van De modo orandi van Hugo van Sint Victor, wordt betoogd dat het gebed God bereikt door enerzijds de inspanning van de mens, die moet beschikken over de deugden geloof, hoop en liefde, en anderzijds de genade van God. Aanleiding voor hernieuwde aandacht is niet alleen de plaats van dit traktaat in de compilatie, ook de zeer recente vaststelling van Geert Warnar dat de strekking van dit tekstgedeelte ‘geheel in de geest van Velthem’ is, roept ertoe op.Ga naar voetnoot6 Het handschrift waarin de compilatie overgeleverd is, staat immers op naam van Lodewijk van Velthem. En zo gaat het onderzoek voort. De eerder vermelde bundel The Grail: A Casebook is onmisbaar voor iemand die zich wil oriënteren op de middeleeuwse Graaltraditie. In aansluiting op deze publicatie biedt The Grail, the Quest and the World of Arthur aantrekkelijke mogelijkheden tot verdieping.
Adres van de auteur: Departement Nederlands, Trans 10, nl-3512 jk Utrecht; A.A.M.Besamusca@uu.nl | ||||||
Bibliografie
|
|