van Holland. Hoewel dit niet wordt benadrukt, bevat het artikel zeer interessante informatie over de overdracht van religieuze kennis van religieuzen aan leken. Leken, vermoedelijk Albrecht van Beieren en zijn entourage, worden aangemoedigd om zich in te spannen voor een beter begrip van de evangelielezingen en om aandacht te schenken aan variaties in de liturgie in de verschillende seizoenen. Een bewuste omgang met en een diepgaande kennis van de Schrift blijken noodzakelijke randvoorwaarden voor het zielenheil. Voor leken is het belangrijk de kerk te bezoeken niet alleen op zondagen, maar ook op feestdagen: ‘Gods dienst en die heilighe misse’ zijn immers heilzamer dan ‘gaen in taveernen ende horen liedekijn singhen’. Het artikel wordt afgesloten met een schematisch overzicht van een preek uit Een nuttelic boec (helaas zonder verwijzing van de bespreking van een perikopenpreek uit dezelfde bundel in de bijdrage van Mertens, p. 44-53).
Perikopenpreken oftewel ‘evangeliën met hun glosen’ zijn tevens het thema van het artikel van G.C. Zieleman. Zielemans bijdrage is een speurtocht naar de evangelie per annum singula cum suis glosis door Johan Busch in het Liber de viris illustribus in Windehem toegeschreven aan Johan Schutken. Na een filologische zoektocht langs handschriften die perikopenpreken bevatten, komt Zieleman tot de conclusie dat een groep handschriften, aangeduid als groep Zwolle (groep VI α, β en γ), de tekst van Schutken bevat. Saillant detail is dat Schutken in zijn ‘evangeliën met de glose’ ook preken verwerkt heeft die volgens de overlevering aan Geert Grote kunnen worden toegeschreven. Patricia Stoop bespreekt in haar bijdrage het gebruik van de Bijbel in biechtvaderpreken van Jan Storm († 1488), biechtvader van het vrouwenklooster Jericho. De preken zijn bewaard gebleven in twee bundels, samengesteld door twee zusters uit de gemeenschap, Maria van Pee en Janne Colijns. Centrale kwestie is het citeren van de Bijbel: uit het geheugen of door het raadplegen van bronnen? Uit de analyse van de prologen (uitgegeven aan het einde van de bijdrage) en van de structuur van de preken blijkt dat beide werkmethodes worden aangetroffen: terwijl Jan Storm en Janne Colijn gebruik lijken te hebben gemaakt van geschreven bronnen, heeft Maria van Pee vermoedelijk voor de verwijzingen naar de Schrift uit haar geheugen geput. De bundel wordt afgesloten door een tweede bijdrage van Thom Mertens, waarin de tekst van Een forme ende maniere van preken wordt geanalyseerd en uitgegeven. Het gaat hier om een Middelnederlandse prekenliturgie, een verzameling van teksten die de daadwerkelijke predicatie in- en uitleiden.
De Middelnederlandse preek begint met een bescheidenheidtopos, ‘Een voorbarige synthese’. De bundel bevat echter een goudmijn aan nieuwe informatie niet uitsluitend over de middeleeuwse preek in de Nederlanden maar ook over andere belangrijke aspecten van het laatmiddeleeuwse (religieuze) leven: de relatie tussen leken en clerici, theologische discussies, catechetische literatuur, de emancipatie van leken op religieus gebied, de omgang met de Schrift, de activiteiten van de Moderne Devotie en de relatie tussen mondelinge en schriftelijke overlevering van religieuze kennis. Bovendien wordt een aantal onbekende teksten uitgegeven en besproken. De interne cohesie had echter, zoals reeds is opgemerkt, verbeterd kunnen worden door kruisverwijzingen op te nemen in de artikelen. Het register is op sommige punten ontoereikend. De lezer die bijvoorbeeld meer informatie zoekt over perikopenpreken (ook aangeduid als evangelie- en epistelpreken) vindt in het register verwijzingen naar de door Zieleman geïdentificeerde tekstgroepen Berlijn, Brussel, Gouda, Kopenhagen, Nijmegen en Zwolle maar geen verwijzing naar de bijdrage van Zieleman in de bundel, waarin de tekstgroepen nogmaals onder de loep worden genomen om het oorspronkelijke werk van Johan Schutken te identificeren.
Kortom, De Middelnederlandse preek biedt aan de lezers materiaal van hoge kwaliteit. De lezers moeten echter zelf ook, zoals de auteurs, de uitdaging aangaan: aan hen is de taak om de grote lijnen te vinden en om, zij het voorbarige, conclusies te formuleren.
Adres van de auteur: Rijksuniversiteit Groningen, Opleiding Nederlands, Oude Kijk in 't Jatstraat 26, nl-9712 ek Groningen; s.corbellini@rug.nl