Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| ||||
Een taal in ontwikkeling. Een praktisch handboek over het Nederlands van de Middeleeuwen tot de Gouden Eeuw
| ||||
[pagina 77]
| ||||
Deel ii van het boek is volledig gewijd aan oefenteksten. In totaal gaat het om vier reeksen van elk tien teksten in oplopende moeilijkheidsgraad. Twee reeksen behandelen Middelnederlandse teksten en twee Vroegnieuwnederlandse. De bedoeling van dit wel heel ruime aanbod is om docenten voldoende teksten uit verschillende genres aan te reiken zodat er per jaar afwisselend tekstmateriaal voorhanden is. Als algemene opdracht moeten de opgegeven fragmenten vertaald worden, maar er wordt ook expliciet naar bepaalde betekenissen en vormen gevraagd, en waar nodig volgen verwijzingen naar de stof van de theoretische hoofdstukken. Via de verantwoording van de oefenteksten achteraan valt te achterhalen welke tekstgedeelten precies werden uitgekozen. Het is wel een beetje vreemd dat Mooijaart en Van Der Wal voor de fragmenten van de Roman van Walewein nog steeds teruggrijpen naar de editie vanVan Es uit 1957; de nieuwe editie van Johnson ligt meer voor de hand.Ga naar voetnoot4 De opdrachten en oefeningen uit dit boek zijn meteen bruikbaar tijdens colleges tekstanalyse, maar het is uiteraard ook goed mogelijk om als docent creatief aan de slag te gaan met het aangeboden materiaal en de opdrachten uit het boek aan te vullen met vragen over andere teksten. Volgens de auteurs is het boek niet alleen bedoeld als ondersteuning tijdens colleges, maar is het ook bruikbaar bij zelfstudie. Een probleem bij zelfstudie vormt het ontbreken van een correctiesleutel (hoewel via de uitgeverij wel docenteninformatie kan worden verkregen). Al lijken de oefeningen voor vakgenoten logisch en niet bijzonder moeilijk, beginners hebben er vaak toch een hele klus aan, zeker als het gaat om geïsoleerde constructies die uit hun tekstuele context werden weggehaald. Misschien valt het te overwegen om de oplossingen via het internet ter beschikking te stellen of is dat dan weer minder aan te raden bij lessituaties waarbij een docent de bijgevoegde opdrachten eventueel kan inschakelen om de vorderingen en prestaties van de studenten te beoordelen? Globaal gesproken is deze nieuwe cursus Middelnederlands en Vroegnieuwnederlands een bijzonder interessant leer- en werkboek dat docenten flink wat werk uit handen kan nemen. Uiteraard zijn er altijd verbeteringen en aanpassingen mogelijk en vallen eventuele lacunes vooral op wanneer men daadwerkelijk aan de slag gaat met het boek. Hieronder volgt een aantal ‘gebruikersopmerkingen’. Hoofdstuk twee over spelling- en klankvariatie opent met enkele voorbeelden van het beschikbare bronnenmateriaal: een stukje Oudnederlands in de Leidse Willeram, een voorbeeld van de littera textualis in een Middelnederlands handschrift en een fragmentje uit een zeventiende-eeuwse druk. In de opdrachten aan het eind van het hoofdstuk wordt verder ingegaan op deze fragmenten: men vraagt om deze te ontcijferen en afkortingen op te lossen. Zonder bijkomende paleografische duiding, die verder niet aan bod komt in de theorie, is dit toch wel een lastige opdracht voor beginners. Misschien is het daarom nuttig om te verwijzen naar paleografische cursussen die via het internet beschikbaar zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de uitvoerige informatie van Hans Kienhorst en Mikel Kors van de Radboud Universiteit te Nijmegen.Ga naar voetnoot5 De moderne technologie laat ook toe om de afgebeelde tekstfragmenten wat diepgaander te verkennen en meer over de handschriften en de druk te weten te komen via de online catalogi van de wetenschappelijke bibliotheken waar de originele teksten zich bevinden. Het zou meteen ook een gelegenheid zijn om studenten informatie te leren zoeken aan de hand van wetenschappelijke signaturen. Verderop in dit hoofdstuk wordt gesproken over spellingsprincipes en de Middelnederlandse praktijk. Daarbij wordt vooral het fonetische karakter van de Middelnederlandse spelling beklemtoond en ook het verschijnsel van clisis wordt besproken (p. 31). Naar mijn mening mag hier wel meer aandacht aan worden besteed. Gevallen van clisis, vooral dan wanneer het gaat om vormen die niet meer zichtbaar zijn of om opeengestapelde vormen, zijn een belangrijk struikelblok voor een goed tekstbegrip. Meer voorbeelden van ingewikkelde gevallen met voldoende tekst eromheen, zouden welkom zijn. Hoofdstukken drie en vier over de nominale flexiesystemen zijn cruciaal voor wie Middelnederlandse teksten wil leren begrijpen. Vooral de verbuigingsmodellen zijn handige hulpinstrumenten. Toch zou ik ervoor willen pleiten het aantal van deze paradigma's te beperken omwille van de over- | ||||
[pagina 78]
| ||||
zichtelijkheid. De verbuiging van die als lidwoord, demonstrativum en relativum (p. 43) hoeft niet meer apart te worden gegeven; die komt al voor in het overzicht van het Middelnederlandse naamvalssysteem op pagina 40. Dit geldt eveneens voor het onbepaald lidwoord een en de bezittelijke voornaamwoorden. Het lijkt interessanter om te beklemtonen dat men al deze verbuigingen kan afleiden uit de tabel op pagina 40. In hoofdstuk 7 staat negatie centraal. Daar wordt, terecht, veel aandacht besteed aan het gebruik van het enkele en/ne dat vooral in complexe zinspatronen voor interpretatieproblemen zorgt. Het is bovendien verwarrend dat ook bepaalde clisisvormen van het mannelijk persoonlijk voornaamwoord hi (in accusatief en datief enkelvoud; datief meervoud) als -en of -ne worden geschreven. Het zou goed zijn om in het hoofdstuk over negatie te wijzen op dit probleem en enkele voorbeeldzinnen toe te voegen. De volgende verzen van de Roman van Walewein zouden zich daar bijvoorbeeld goed toe lenen. De situatie is de volgende: bij de aanvang van Waleweins queeste manen Arturs ridders de spotlustige Keye aan om wat meer respect te hebben voor de queesteridder: Twine lati den rudder varen / Daerne God moete bewaren / Ghine waert zelve niet so ghedaen / Dat ghi tghelof durst anegaen / Dat hi an hem hevet gheslegen (vs. 195-199). Hier komen een aantal varianten samen. In twine is ne negatiepartikel in een enkelvoudige negatie bij lati, maar in daerne gaat het om de accusatief van het persoonlijk voornaamwoord hi. Vers 197 met ghine ... niet toont dan weer het normale patroon van de tweeledige negatie. Een dergelijk voorbeeld in de theorie kan de studenten vooruit helpen bij het oefeningendeel. Gelijkaardige situaties doen zich daar voor, bijvoorbeeld in fragment 2 (vs. 21-22) of in fragment 18 (vs. 22-23). Ten slotte nog een woord over de vormgeving. Het boek verscheen als paperback en werd rijkelijk in zwart-wit geïllustreerd. In deel i, de grammatica, wordt gewerkt met verschillende tekstniveaus: de doorlopende tekst wordt afgewisseld met grijze kaders die extra toelichtingen bevatten. Een derde niveau wordt gevormd door de toegevoegde teksten aan het eind van elk hoofdstuk. Het geheel wordt gekenmerkt door een aangename en rustgevende vormgeving. Een schoonheidsfoutje toch in het oefendeel waar enkele afbeeldingen doorlopen tot onder de voettekst (p. 171, p. 182, p. 187) of voettekst en paginanummer geschrapt werden omwille van een te lange tekst (p. 134, p. 154, p. 186). Dankzij het werk van Marijke Mooijaart en Marijke van der Wal beschikken docenten historische letterkunde opnieuw over een degelijk instrument om hun studenten in te wijden in het lezen van oudere teksten. Het is immers van wezenlijk belang dat historici en neerlandici in opleiding de nodige vakkennis blijven opdoen om hun bronnenmateriaal correct te leren interpreteren. In de huidige onderwijsvisie bestaat de neiging om aan oudere literatuur en cultuur steeds minder belang toe te kennen waardoor colleges historische letterkunde in het verdomhoekje dreigen terecht te komen. Dit is een gevaarlijke trend die ervoor kan zorgen dat er binnen enkele generaties geen mensen meer beschikbaar zullen zijn die ons talige erfgoed kunnen ontcijferen en begrijpen. Ook in dat opzicht is het goed te kunnen beschikken over een boek als Nederlands van Middeleeuwen tot Gouden Eeuw.
Adres van de auteur: Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse letterkunde, Blandijnberg 2, b - 9000 Gent; Veerle.Uyttersprot@ugent.be | ||||
Bibliografie
|
|