Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur in een land zonder grenzen
| |
[pagina 146]
| |
Binnen de medioneerlandistiek was het in de jaren tachtig vervolgens vooral Frank Willaert die de bijzondere rol van genoemde ‘grensstreek’ keer op keer voor het voetlicht bracht. De lyrische traditie was daarbij zijn centrale aandachtspunt. Inmiddels zijn we enkele decennia verder en kijken we er niet vreemd meer van op als literaire verschijnselen die zich voordoen in genoemd gebied in neerlandistische tijdschriften worden besproken. Het gebeurt zelfs vrij regelmatig. Vanaf de late jaren tachtig doet zich bovendien het verschijnsel voor dat medioneerlandici en germanisten zij aan zij publiceren in gemeenschappelijke publicaties. In het Sonderheft ‘Literatur und Sprache im rheinisch-maasländischen Raum zwischen 1150 und 1450’ (Zeitschrift für deutsche Philologie 108, 1989, onder (gast) redactie van Helmut Tervooren en Hartmut Beckers), heet het in de ‘Vorbemerkung’ nog: Dieses Sonderheft gilt der frühen Literatur des Rhein-Maas-Raumes. Am Anfang stand der spontane Gedanke, jenen Raum, der in der deutschen Literaturgeschichte des Mittelalters über längere Zeit eine bedeutende Rolle gespielt hatte, seit einiger Zeit aber nicht mehr im Mittelpunkt des Forschungsinteresses steht, wieder stärker ins Bewusstsein zu heben. (p. 1) Hier zij voorts gewezen op een themanummer van Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik uit 1997, over de laatmiddeleeuwse receptie van Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied, en op de in hetzelfde jaar verschenen bundel over Duits-Nederlandse contacten in de late middeleeuwen.Ga naar voetnoot2 Huldebundels zoals die voor Jan Goossens (Münster: Litt, 1995) en Hartmut Beckers (Köln, Weimar, Wien: Böhlau, 1999) illustreren de tendens tot bundeling van Duits-Nederlandse expertise op genoemd onderzoeksterrein. In 1997 verscheen ook Kulturnachbarschaft, Deutsch-niederländisches Werkstattgespräch zur Mediävistik, onder redactie van Urban Küsters, Angelika Lehmann-Benz en Ulrike Zellmann (Essen: Item-Verlag, 1997), drie mediëvisten verbonden aan de Heinrich-Heine-Universität te Düsseldorf. Deze publicatie vormde de neerslag van een Ronde Tafelgesprek, gehouden in Düsseldorf op 14 juni 1996, waaraan door 23 mediëvisten uit Duitsland, Nederland en Vlaanderen werd deelgenomen. Vier jaar nadien, van 22 t/m 25 februari 2000, vond - andermaal in Düsseldorf en opnieuw op initiatief van Küsters, Lehmann-Benz en Zellmann, en nu met 33 deelnemers uit Duitsland, Nederland en Vlaanderen - een internationaal symposium plaats: ‘Deutsch-niederländische/niederländisch-deutsche Literaturbeziehungen im Mittelalter’.Ga naar voetnoot3 Als neerslag van dit laatste symposium verscheen in 2003 in de reeks ‘Studien zur Geschichte und Kultur Nordwesteuropas’ een bundeling van negentien artikelen, ingeleid door Urban Küsters. Het is deze publicatie die in het navolgende nader wordt besproken.
In de inleiding staat Urban Küsters kort stil bij alle bijdragen en onderstreept hij het belang van de bestudering van de literaire wisselwerking tussen Duitsland en de Nederlanden. De blik is gericht op de dertiende tot en met de zestiende eeuw en bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar het Maas-Rijngebied. Interessant is zijn openingszin: ‘Das neue Europa ist ohne sein mittelalterliches Erbe nicht | |
[pagina 147]
| |
zu denken’ (p. 9). Hier wordt aan een actueel politiek thema impliciet een argument ontleend om tot grensoverschrijdende samenwerking te komen. De culturele uitwisseling tussen Duitsland en de Nederlanden in de Middeleeuwen kan het best, zo is de terechte veronderstelling, vanuit twee specialismen tegelijk worden geëxploreerd en zichtbaar worden gemaakt. Een dergelijke onderzoeksagenda leidt tot een groei van kennis en inzicht in de middeleeuwse culturele situatie, die vervolgens kan worden ingezet om moderne ontwikkelingen te becommentariëren door ze in historisch perspectief te plaatsen. De auteurs van de bijdragen hebben de vrije hand gekregen qua onderwerpskeuze en methode. In die zin is er sprake van een bundel afzonderlijke artikelen. Het van tevoren afgesproken kader biedt echter voldoende samenhang aan de opeenvolgende bijdragen. De lezer krijgt bij de ordening van het materiaal nog extra hulp doordat de bijdragen in vier afdelingen zijn ingedeeld: (I) ‘Mystik und religiöse Literatur im Umkreis der Devotio Moderna’, (II) ‘Motive und Funktionen von Karlsepik und Ritterdichtung’, (III) ‘Textzeugnisse zwischen Handschriftenkultur und frühen Druck’, (IV) ‘Aspekte der Satire- und Narrenliteratur’. Het karakter van de afdelingen loopt sterk uiteen. De vierde afdeling is met drie bijdragen bescheiden van omvang. In de cultuurhistorische bijdrage van Herman Pleij (‘Bedeutung und Funktion des literarischen Narren im späten Mittelalter’), die breed van opzet is, wordt zijdelings een brug geslagen naar het Duitse materiaal i.c. de Kleefse ‘Gekkenorden’ (p. 307), maar daar blijft het verder bij. Pleijs bijdrage kan worden gelezen als opmaat naar de beide andere bijdragen in de vierde afdeling (Hartmut Kokott, ‘Eulenspiegel in Flandern’, p. 319 e.v.; Hans Rudolf Velten, ‘Narren im weltlichen Spiel in Deutschland und den Niederlanden (1400-1600)’, p. 331 e.v.). Deze hebben als gemeenschappelijke uitkomst dat zich rond het besproken thema een oost-west invloed aftekent: de Nederlanden zijn in algemene zin de ontvangende partij als het gaat om narren en types als Tijl Uilenspiegel (vgl. ook een vanuit het Duits in het Nederlands vertaalde tekst als Vanden X Esels uit 1530). Gegeven deze richting van ontlening is het des te interessanter dat Velten regelmatig de abele spelen en bijbehorende sotternieën aanhaalt als vroeg referentiepunt, en vaststelt dat narachtige elementen zich reeds in deze vroege teksten voordoen. Het is verhelderend om met terugwerkende kracht vanuit twee eeuwen Duitse literatuur naar de abele spelen plus sotternieën te kijken, die in de neerlandistiek vaak als geïsoleerde gevallen worden beschouwd. In de bijdrage van Kokott over Uilenspiegel miste ik overigens een verwijzing naar Jozef Janssens e.a., Uilenspiegel, De wereld op zijn kop (Leuven: Davidsfonds, 1999). Kokott merkt op dat tot circa 1500 sprake was van een invloedslijn die van de Nederlanden richting Duitsland liep. Onder invloed van de uitvinding van de boekdrukkunst zou ook de omgekeerde invloedslijn zich afgaan tekenen, waarbij dan in het bijzonder, aldus Kokott, de satire en narrenliteratuur in het oog springt. Dat laatste mag zo zijn, het eerste is een te globale voorstelling van zaken en doet te weinig recht aan het belang van de Duitse literatuur voor de Middelnederlandse traditie door de eeuwen heen, sinds de Egmondse Willeram (ca. 1100). De invloed van de riddercultuur verliep, zoals bekend, al vroeg van west naar oost - en blijft dat trouwens ook doen in latere eeuwen (zie de bijdrage van Rita Schlusemann, ‘Zur Bedeutung der ripuarischen Handschrift des “Roman van Heinric ende Margriete van Limborch”’, p. 269 e.v., die van Bart Besamusca, ‘Die Kölner Drucke des “Lanseloet van Denemerken”’, p. 289 e.v., maar ook de meeste bijdragen in de tweede afdeling). Thom Mertens en Wybren Scheepsma laten in hun bijdrage ‘Deutsche Predigtsammlungen im Mittelniederländischen’ (p. 67 e.v.) - waarin ze op overzichtelijke wijze een grote hoeveelheid gegevens in breed chronologisch perspectief plaatsen - echter al zien hoe de Middelnederlandse traditie van volkstalige preken onder invloed staat van Duitse voorbeelden (zoals de Sankt Georgener Predigten), en dan hebben we het over de tweede helft van de dertiende eeuw. De oost-west beïnvloeding komt ook ter sprake in de bijdrage van Geert Warnar (‘Tauler in Groenendaal. Mystik und Gelehrtheit in der niederländischen Literatur des 14. Jahrhunderts’, p. 55 e.v.), die ook de lijn van de Gottesfreunde uit Straatsburg (eerste helft veertiende eeuw) richting Brabant trekt. Waar de invloedslijn voor de ridderliteratuur overwegend van west naar oost verloopt (zeker tot aan de uitvinding van de boekdrukkunst), lijkt de geestelijke letterkunde in de Nederlanden - tot het begin van de Moderne Devotie - juist de ontvangende partij te zijn. | |
[pagina 148]
| |
Diverse bijdragen vertrekken vanuit een verzamelhandschrift, of er wordt uitgebreid stilgestaan bij de vraag wat de materiële overlevering zegt over de wijze waarop literatuur functioneerde in de Middeleeuwen. Nikolaus Staubach komt in zijn bijdrage ‘Die Devotio moderna als Textgemeinschaft’ al op p. 20 over New Philology te spreken om op p. 21 de overlevering van geestelijke literatuur in ‘Sammel- und Miszellanhandschriften’ aan te kaarten, in verband met de wijze waarop met teksten werd omgegaan in de kring der Moderne Devotie. Carla Dauven-van Knippenberg laat in ‘Texte auf der Grenze. Zum “Maastrichter (ripuarischen) Passionsspiel”’ (p. 95) zien dat het Maastrichtse Passiespel en de Limburgse sermoenen bewust in hetzelfde boek bijeen zijn geplaatst. Vanuit deze vaststelling wijst ze op de mogelijkheid het Maastrichtse passiespel op te vatten als leestekst, bestemd voor meditatieve doeleinden, mogelijk voor vrouwen. In ‘Das “Bestiaire d'Amours” des Richard de Fournival und das sogenannte “Niederrheinische Moralbuch” (Hannover, Niedersächsische Landesbibliothek IV 369)’ (p. 215 e.v.) laat Wim Gerritsen zien hoe drie ogenschijnlijk losse teksten tot een samenhangend geheel zijn omgewerkt. Helmut Tervooren analyseert in ‘Literarisches Leben in Städten des Geldrischen Oberquartiers im 16. Jahrhundert. Bemerkungen zur Brüsseler Handschrift II, 144’ (p. 223 e.v.) de integrale inhoud van het genoemde Brusselse handschrift (waarvan overigens een editie op stapel staat in de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden), dat hij als ‘Hausbuch’ aanduid. Het boek bevat, mede vanwege de diversiteit aan onderwerpen die ter sprake komt, een grote hoeveelheid informatie (in het bovenstaande zijn nog niet eens alle bijdragen genoemd). Het is daarom jammer dat een register ontbreekt. Maar dat is geen opmerking om deze bespreking mee af te sluiten. Dan prijs ik veel liever de voorbeeldige inspanningen die de Duitse collega's Angelika Lehmann-Benz, Ulrike Zellmann en Urban Küsters nu al jaren leveren om germanisten en medioneerlandici uit Nederland en Vlaanderen rond de tafel te krijgen om met elkaar in gesprek te raken over een onderzoeksterrein dat ál te lang in de schaduw heeft gestaan van de nationale onderzoekstradities. De uitkomsten zijn veelbelovend en smaken naar meer. Ik sluit me aan bij de Amsterdamse germaniste Carla Dauven-van Knippenberg die in jaargang 5 van dit tijdschrift (1998) de wens heeft uitgesproken tot een meer geïnstitutionaliseerde vorm van samenwerking. Ze ziet zelfs een ‘kulturnachbarschaftlichen Forschungsinstitut’ voor zich, compleet met ‘personelle Mittel’ (p. 95). ‘Nur so wäre eine Kontinuität zu gewährleisten, die notwendig ist, um die freigeschlagenen Bausteine, die, wie unter anderem der vorliegende Band beweist [en dat geldt wat mij betreft onveranderd voor het hier besproken boek, WvA], von hervorragender Qualität sind, nicht im Steinbruch wieder unter dem Moos der Zeiten verschwinden zu lassen, sondern konstruktiv zum Brückenbau einzusetzen’ (p. 95). Naast het Maas-Rijngebied zou daarbij vanuit cultureel oogpunt tevens het Noordduitse en in Polen doorlopende Hanzegebied betrokken kunnen worden (vgl. de bijdrage van Ulrike Zellmann, ‘Doppelte Gewalt. Die niederdeutsche Lesart des Zwillingsromans “Valentin und Namelos”’, p. 145 e.v.), alsmede het Hoogduitse taalgebied (vgl. de bijdrage van Werner Williams-Krapp, ‘Ein puch verschriben ze deutsch in brabantzer zunge. Zur Rezeption von mystischem Schrifttum aus dem niderlant im oberlant’ p. 41 e.v. over de te nemen taalbarrière), waar omstreeks 1100 de Williram ontstaat, die kort nadien in Egmond wordt gerecipieerd. Institutionalisering die (voorlopig?) nog op zich wachten laat, mag echter niet als excuus worden gebruikt om de activiteiten dan maar te staken. Integendeel: het valt te hopen dat de vanuit Düsseldorf ontwikkelde onderzoeksactiviteiten navolging vinden in Nederland en Vlaanderen.
Adres van de auteur: Universiteit Leiden, Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur, P.N. van Eyckhof 1-2, Postbus 9515, nl-2300 ra Leiden. |
|