Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ich armes kůsselinn klein’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar ook in heel andere milieus.Ga naar voetnoot7 Populaire liederen waren een tijd ‘in de mode’. En al constateerde G. Kalff in zijn Lied in de Middeleeuwen terecht dat de ‘oude liederen reeds in de laatste helft der zestiende eeuw door andere liederen worden verdrongen’,Ga naar voetnoot8 als we in aanmerking nemen dat nog renaissancedichters als Coster, Bredero en Hooft zich door populaire liederen lieten inspireren, is er aanleiding om te denken dat ze tot in de zeventiende eeuw in de belangstelling bleven van de culturele elite. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het populaire lied in de modeHet populaire lied in de mode: in dit artikel wil ik dat illustreren door de aandacht te vestigen op een lied uit het in Weimar berustende handschrift Oct 146, een eenvoudig verzamelhandschrift dat rond 1537 in Zutphen moet zijn samengesteld en dat in de literatuur bekend staat als het Zutphens Liedboek.Ga naar voetnoot9 Het gaat me om ZL 6, het lied van het uiltje, een charmant liedje, waarvan is verondersteld dat het teruggaat op een Hoogduits lied uit het begin van de vijftiende eeuw,Ga naar voetnoot10 maar dat vooral in de zestiende eeuw sporen heeft achtergelaten, in liedverzamelingen, maar ook in andere cultuurdomeinen. Om te beginnen de tekst:Ga naar voetnoot11
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Acht strofen, steeds bestaande uit vier regels, met drie heffingen per regel, en een rijmschema waarin vrouwelijke en mannelijke regels elkaar afwisselen: 3a 3B 3a 3B. Op diverse plaatsen zijn rijmen niet of niet volledig gerealiseerd - soms op plaatsen waar ze eenvoudig zijn te reconstrueren: 1:1 *kleine; 1:2 *mannichfolt, 8:3 *m̊vde, en wellicht in 2:1 *schulen. Spelling en taal zijn ongewoon. H.J. Leloux, de uitgever van de teksten van het Zutphens Liedboek, heeft het taalbeeld van het Zutphens Liedboek ‘niet homogeen’ genoemd, ‘samengesteld uit elementen die afkomstig zijn uit diverse [...] schrijftaaltypen’.Ga naar voetnoot22 In ZL 6 zijn allerlei Hoogduits aandoende taalvormen aan te wijzen. Het woord kůsselinn komt in het Middelnederlands niet voor, en is in verband te brengen met het Hoogduitse woord Kaüzchen, ‘uiltje’. Ook vormen als enntweichen (4:1) en aůffgereyssen (4:3), tag (4:4) en het gebruik van ich voor de eerste persoon enkelvoud van het persoonlijk voornaamwoord, een woord als gedancken en vormen als aůff en z̊v̊v, kan men in verband brengen met het Hoogduitse taaleigen. Maar het is zeker niet alles Duits wat de klok slaat. De ol- voor dentaal in vormen als woltt (1:4 en 3:1), wolttfogelin (2:1) en wolt (5:3) wordt beschouwd als een kenmerk van het ooste- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk Middelnederlands.Ga naar voetnoot23 Woorden als Hartzelett (5:3) en schlapen (2:1) zijn misschien beïnvloed door Hoogduitse spelgewoonten, maar zijn geen Duitse vormen. Naast het voegwoord vnd in 4:4 verschijnt in 2:2 en 8:8 de vorm end. Naast de ich-vormen spelt het handschrift in 5:4 ick. Het lijkt erop dat we met het lied van het uiltje te maken hebben met een lied, afkomstig uit het Hoogduitse taalgebied, dat qua taal en spellingsgewoonten in de richting is getrokken van de streektaal, een Oostmiddelnederlands/Nederduits dialect. Maar het is misschien verstandig niet te snel conclusies te trekken. Het taalbeeld in het lied van het uiltje wijkt niet significant af van dat van de andere liedteksten in deze verzameling.Ga naar voetnoot24 In het lied van het uiltje kan men drie delen onderscheiden. In het eerste deel, van strofe 1-3, stelt de zanger zich voor als een ‘arm klein uiltje’, dat, ten prooi aan allerlei gedachten, 's nachts eenzaam en bedroefd door het bos vliegt. Als alle vogeltjes slapen, is voor hem de tijd aangebroken dat hij actief is. Hij vliegt overal rond, en aan allerlei takken vindt hij vruchten, die hem evenwel weinig smaken. De strofen zijn aan elkaar verbonden door herhaling van het sleutelwoord ‘vliegen’. In het tweede deel, de strofen 4-6, is het sleutelwoord ongetwijfeld ‘tak’. Waarom moet het uiltje zo rusteloos vliegen: hij is zijn geliefde kwijt, die hier optreedt onder het beeld van de tak waar hij op placht te rusten. Het uiltje is verjaagd door het geschreeuw van een zwerm vogels, groot en klein - een aardig beeld voor de traditionele kleppers of niders die afgunstig zijn op het geluk van mensen die elkaar liefhebben.Ga naar voetnoot25 De strofen 7 en 8 tenslotte vormen het derde deel van dit lied, het slot: de ik-figuur richt zich tot zijn geliefde en betreurt hun scheiding. Een cliché in dit soort liedjes is het beeld van de verstoten minnaar die vervolgens zwelgend in zijn verdriet ‘over de heide’ trekt: de wijde wereld in, zijn lief aan de zorg van de goede god aanbevelend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere versies: het oosten van het Nederlandse cultuurgebiedHet lied van het uiltje is voor zover bekend in het westelijk deel van het Nederlandse cultuurgebied nergens overgeleverd. Ook een melodie is uit onze streken niet bekend. In het Repertorium van het Nederlandse lied tot 1600 wordt het uilenliedje evenwel gesignaleerd in twee andere handschriften uit het oosten van het Nederlandse cultuurgebied, in een liederenhandschrift uit Empel bij de Nederlandse grens, momenteel berustend in Darfeld, en in een handschrift in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel dat ook wel bekend staat als het Venlo's liedboek.Ga naar voetnoot26 Het Darfeldse handschriftGa naar voetnoot27 is in 1976 uitgegeven door Rolf Brednich.Ga naar voetnoot28 Het is in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1546 door een adellijke dame, Katharina van Bronckhorst en Batenborch, aangelegd als liedverzameling, en later gebruikt als album amicorum - Brednich beschouwt het als het oudst bekende vrouwenalbum. Het uilenliedje maakt in dit handschrift deel uit van een reeks bijdragen van Katharina zelf en draagt het liednummer 29. Het Brusselse handschriftGa naar voetnoot29 is afkomstig uit het hertogdom Gelre, misschien uit Venlo, in ieder geval uit het Zuidoostelijk deel van het hertogdom, zeg ruwweg het huidige Noord-Limburg/Oost-Brabant in Nederland.Ga naar voetnoot30 Het is een verzamelhandschrift ‘op pocketformaat (in octavo)’, ‘met talrijke liederen, rijmspreuken, spreekwoorden, sproken, kalenderteksten, spotsermoenen, spotrecepten en raadsels’.Ga naar voetnoot31 Jammergenoeg is het Brusselse handschrift nog niet uitgegeven, maar R. Priebsch heeft in 1906 een uitgebreid overzicht gegeven van de inhoud.Ga naar voetnoot32 Het handschrift is een convoluut, met vier onderdelen; het lied van het uiltje wordt aangetroffen in het tweede deel, als lied 61. Het Repertorium dateert het op ‘tweede helft zestiende/vroege zeventiende eeuw’. De Zutphense, Darfeldse en Brusselse versies van het uilenliedje hangen samen, maar zijn ook zeer verschillend. Om dat te laten zien druk ik ze hieronder synoptisch af:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het eerste oog is het beeld verwarrend. De bronnen uit Darfeld en Brussel geven kennelijk hetzelfde liedje als het Zutphens liedboek, maar het verhaal lijkt op een heel andere manier verteld te worden. Bij nadere observatie blijkt dat de verwarring ontstaat, hoofdzakelijk doordat zowel in de Darfeldse als in de Brusselse versie strofen zijn verschoven. De juiste volgorde is zonder veel moeite te reconstrueren:
De liederen hebben zes strofen gemeenschappelijk, precies de strofen van het Handschrift Darfeld. In de Zutphense versie en in die uit Brussel zijn tussen deze ‘basisstrofen’ strofen geïnterpoleerd. De verwarring zit hem in het begin van de teksten, in de strofen HD 2, 3, 4 en HB 2, 4, 5. Hoe de strofen in de war zijn geraakt, is niet met zekerheid vast te stellen. Maar het zou kunnen zijn dat de oorsprong van de verwarring zichtbaar is in de Brusselse versie, waar blijkbaar - ergens in de gemeenschappelijke overlevering, vóór de interpolatie van de huidige strofe 3 - de huidige strofen 2 en 4 van plaats zijn verwisseld. In de overlevering naar Darfeld zou dan de situatie kunnen zijn verergerd doordat iemand per vergissing niet de derde strofe heeft teruggepromoveerd naar de tweede plaats, maar de vierde. Brednich houdt het er in zijn uitgave van het Darfeldse handschrift op dat de veranderingen in de strofevolgorde ‘durch den mündlichen Traditionsprozess’ tot stand zijn gekomen.Ga naar voetnoot33 Als evenwel de gang van zaken is geweest zoals ik hierboven schets, lijkt het aannemelijker dat de vergissingen zijn gemaakt bij het (herhaaldelijk) afschrijven van een papieren voorbeeld dan in de zang. De meeste andere verschillen tussen de versies lijken, eerder dan op papier, te zijn veroorzaakt door de recreatieve krachten die optreden in processen van mondelinge overlevering.Ga naar voetnoot34 Met name in de slotstrofen zijn de verschillen aanzienlijk. Men kan zich afvragen of men hier nog te maken heeft met recreatieve vervanging van tekst- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeelten die zangers zich niet meer nauwkeurig herinnerden, of eerder met vrije variatie op het thema van het afscheid. Opmerkelijk is dat in de Darfeldse versie het afscheid de vorm heeft gekregen van een dialoog tussen uiltje en tak. Het is verleidelijk te denken dat zich hier de hand verraadt van een vrouwelijke tekstbewerker. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoogduitse versiesBehalve als liedtekst zonder muziek, is het uilenliedje ook mét muziek overgeleverd. Uit het Hoogduitse cultuurgebied beschikken we over diverse composities die op het uilenliedje zijn gebaseerd. De oudste is een vierstemmige zetting in Graszliedlin, gedrukt in Frankfurt am Main, waarschijnlijk kort na 1535.Ga naar voetnoot35 Daarnaast is het niet minder dan drie maal opgenomen in het derde deel van Forsters Frische Teutsche LiedleinGa naar voetnoot36 met toonzettingen van J.v. Brandt, G. Othmeyer en L. Senfl. Verder in het Liederbuch van Joh. Ott,Ga naar voetnoot37 met dezelfde toonzetting van Senfl. En tenslotte in Seb. Ochsenkuns Tabulaturbuch,Ga naar voetnoot38 op basis van een compositie van S. Mahu. Forster III, 11 en 64 geven een versie van het uilenliedje met zesregelige strofen, die buiten Forsters verzameling nergens is teruggevonden.Ga naar voetnoot39 De uitgebreidste versies van de versies met vierregelige strofen geven Forster III, 4 en Ochsenkun: respectievelijk 3 en 4 strofen. Graszliedlin en Ott en geven er respectievelijk 1 en 2, waarvan de tekst overeenstemt met die van Ochsenkun. Alle vierregelige versies zijn nauw verwant met de eerder besproken versies. Ik laat dat even zien door Forster III, 4 en Ochsenkun naast het Zutphens Liedboek te plaatsen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zowel bij Forster als bij Ochsenkun zijn alle drie de onderdelen van het uiltjeslied vertegenwoordigd. De zuivere rijmen in Forster wijzen misschien op tekstbewerking. Het ontbreken van rijm in Ochsenkun 2:2,4 en in strofe 4 suggereert dat deze versie dichter bij de mondelinge overlevering staat. De slotstrofe is bij beide Hoogduitse versies sterk verschillend. De lezingen wijken of van de die uit Zutphen en Brussel, maar in Forster 3:4 en in Ochsenkun 4:2 lijkt een echo hoorbaar van Darfeld 5:2 en 6:1. Opmerkelijk is dat ZL strofe 5, die we noch in de Brusselse, noch in de Darfeldse versie aantreffen, in de versie van Ochsenkun wel herkenbaar is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een uiltjesbekerMaar er is nog meer. Het uiltjeslied heeft niet alleen liedverzamelaars verleid en componisten geïnspireerd, maar ook in een heel ander cultuurdomein sporen achtergelaten. De sleutel is een passage die alleen wordt aangetroffen in de tweede strofe van de ZL-versie: Als ander wolttfoglinn schlapen, / end sinnen in or nest, / so flieg ich mytt der vlen: / so ist mien fliegen best. Regels die hieraan herinneren, treft men aan een midden zestiende-eeuwse spreukenverzameling uit het Noordduitse cultuurgebied, het schön rimbökelieGa naar voetnoot40: Wen alle vögel sint tho neste, / So is min spatzerent noch das beste. Het is een tekst die ook van elders bekend is. Onlangs is in een publicatie van het Zilvermuseum Sterckshof in Antwerpen de aandacht gevestigd op een fraai en grappig kunstvoorwerp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Een fraai en grappig kunstvoorwerp uit de zestiende eeuw, het Antwerpse uiltje.
uit de zestiende eeuw, het Antwerpse uiltje.Ga naar voetnoot41 Het uiltje is een drinkbeker, met een stadskeur en jaarmerk waaruit kan worden opgemaakt dat hij is vervaardigd in Antwerpen in 1548-49. De beker is gemaakt van een kokosnoot, fijn besneden met een patroon van veertjes, en gevat in een zetting van zilver en verguldsel: een voetstuk met daarop twee poten, een stuitje en een staart; en een bovenstuk, bestaande uit een zogenaamde ‘liprand’ met daarop een afneembare kop. Als de kop van de beker wordt genomen, wordt op de liprand een spreuk zichtbaar: als alle ander fogels sin thoe neste sois min flige beste, hier, op de rand van een drinkbeker, misschien wel bedoeld als een grapje: er kan 's avonds een beste borrel worden gedronken. De Antwerpse beker is geen unicum. Uilenbekers waren in de late middeleeuwen populair. We kennen ze in zilver, glas en keramiek, en er zijn in totaal meer dan twintig uilenbekers bewaard gebleven die zijn vervaardigd uit een kokosnoot in een zilveren montuur. Een aantal daarvan zijn vergelijkbaar met het Antwerps uiltje. K.A. Wirth die in 1968 een monografie aan uilenbekers heeft gewijd, noemt nog zes bekers, misschien alle afkomstig uit een atelier in Wesel, met een opschrift dat sterk lijkt op dat op de Antwerpse beker: als ale fogels sin tenest so is min flegen ant aler bist en één maal als ale fogels sin tenest so is die flegen ant aler bist.Ga naar voetnoot42 Bij één beker, die wordt bewaard in Pauillac, in het Musée du Vin de Château Mouton Rothschild, maar die blijkens een stadskeur net als het Antwerpse uiltje is vervaardigd in Antwerpen, luidt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Als de kop van de beker wordt genomen. wordt op de liprand een spreuk zichtbaar: als alle ander fogels sin thoe neste sois min flige beste.
het opschrift als. alle. anderen. vogelen. sin. te. neste. so. is. min. vliegen. up. sin. beste. Bij een beker in het Nijmeegse museum HetValkhof is de tekst uitgebreider. Op de kop van de beker lezen we het inmiddels bekende: als. ander. vvogel. sin. toe. neste. sois. min. vvligen. beste. Deze beker heeft evenwel meer tekst die aan het uilenliedje herinnert. Op de liprand lezen we: ick. arme. vvlicen. klene. min. gedachte. sin. menich. folt, terwijl op de kraagrand, de onderkant van de kop die over de liprand been valt, is gegraveerd: des. nachts. flige. ich. allene. doer dat groene. wolt. Spreuken en liedteksten zijn in de zestiende eeuw nauw gerelateerd. Spreuken worden geïntegreerd in liedteksten, maar delen van liedteksten worden ook als spreuken aangetroffen. Het lijkt me aannemelijk dat bij de spreuk uit het rimbökelin en de opschriften op de uilenbekers bekers het laatste het geval is.Ga naar voetnoot43 Dat het uilenliedje vooral verspreiding heeft gekend in oosten van het Nederlandse en in het Hoogduitse cultuurgebied, lijkt door taal van de opschriften op de bekers te worden bevestigd. Opmerkelijk is echter dat in de tekst op de in Antwerpen vervaardigde beker van Pauillac - als. alle. anderen. vogelen. sin. te. neste. so. is. min. vliegen. up. sin. beste. - de oostelijke kenmerken ontbreken. Het opschrift op het Antwerpse uiltje - als alle ander fogels sin thoe neste sois min flige beste - is wél oostelijk gekleurd. Is dit omdat een Antwerps meester de tekst van een voorbeeld van oostelijke herkomst heeft gekopieerd; of moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat deze beker is geïmporteerd uit oostelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regionen, en dat de stadskeur in dit geval niet dient als teken dat de beker in het Antwerpse is gemaakt, maar alleen dat hij daar is verhandeld? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieVan liedtekst tot rijmspreuk. Onder de sterk uiteenlopende versies waarin het uilenliedje is overgeleverd, kan men de werkzaamheid van allerlei krachten vermoeden, recreatie van passages die zangers zich niet meer precies herinnerden, interpolatie, vergissingen bij het afschrijven, vrije variatie, tekstbewerking. Het zijn verschijnselen die aannemelijk maken dat het lied van het uiltje in de zestiende eeuw deel heeft uitgemaakt van het populaire repertoire. Kunnen we het daarom beschouwen als een volksliedje? W.P. Gerritsen heeft al in 1972 terecht opgemerkt ‘dat er met het begrip ‘volkslied,’ als het gaat om (laat)middeleeuwse liederen niet veel te beginnen valt’.Ga naar voetnoot44 In ieder geval kunnen we vaststellen dat de sporen van het liedje zijn terug te vinden in zeer uiteenlopende bronnen: in eenvoudige verzamelhandschriften als het Zutphens Liedboek en het Brusselse handschrift, maar ook in het album van een adellijke dame, in zestiende-eeuwse composities uit het Duitse cultuurgebied, als rijmspreuk, en tenslotte, helemaal buiten het literaire domein, op een aantal fraaie kunstvoorwerpen, kennelijk vervaardigd voor de happy few. Het lied van het uiltje lijkt daarmee een voorbeeld van de brede belangstelling die het populaire lied in de zestiende eeuw genoot. Kan men inderdaad, zoals ik voorstel, zeggen dat het populaire lied ‘in de mode’ was? Het lijkt me in ieder geval een zienswijze die aandacht verdient. Het zou wel eens kunnen zijn dat specifieke aandacht voor de wisselwerking tussen culturele elite en het populaire domein ons in staat stelt met wat andere ogen te kijken naar deze liedjes, en wie weet zelfs naar de geschiedenis van de letterkunde in late middeleeuwen en renaissance. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryThe author discusses the various versions of the sixteenth century ‘song of the little owl’, to support his argument that popular song in this period should be considered an object of fashion. The author offers new evidence for the popularity / dissemination of this particular song.
Adres van de auteur: Hazeweide 20 nl-3437 tw Nieuwegein | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|