ciale communicatie. Pleijs bedoeling is het om deze studies aan een groter publiek bekend te maken. De lezer moet de herkomst van onze tegenwoordige waarneming en het gebruik van kleuren in het maatschappelijke leven beter kunnen begrijpen. De auteur probeert dus de moderne lezer ervan te overtuigen dat wij ook wat de kleurbeleving betreft de erfgenamen zijn van de Middeleeuwen, die ‘in zekere zin [...] de moderne kleuren [hebben] uitgevonden’ (p. 63).
Het boek bestaat uit zeven hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de problematiek van de waarneming, de symboliek en de perceptie van de kleuren gepresenteerd worden. In de inleiding kan de lezer een aantal waardevolle opmerkingen vinden over de methodes en de moeilijkheden van het onderzoek. Een eerste moeilijkheid komt voort uit het feit dat onze perceptie van kleuren berust op de optiek van Newton, die ons geleerd heeft kleuren als lichtgolven met een bepaalde golflengte te beschouwen. Met andere woorden: kleuren zijn voor ons een fenomeen van de waarneming door onze ogen en hersenen. Vóór Newton beschouwde men kleur als een substantie die reëel bestond binnen verschillende chromatische velden. De bestudering van het middeleeuwse kleurgebruik wordt nog moeilijker als wij beseffen dat we vandaag de dag niet meer echt kunnen weten hoe de middeleeuwse kleuren eruit zagen. Elke beschrijving lijdt meer of minder aan dit gebrek aan houvast en stabiliteit (p. 11), omdat de menselijke perceptie van de kleur altijd (en vandaag dus nog steeds) in hoge mate subjectief is en afhangt van verschillende factoren.
In het eerste hoofdstuk van het boek worden de middeleeuwse ideeën over de natuur en waarde van kleur gepresenteerd. Deze ideeën, ontwikkeld door theologen, lijken heel ambivalent te zijn. Aan de ene kant bestond er fascinatie, geïnspireerd door de esthetische waarde van kleuren, aan de andere kant diepgeworteld wantrouwen, veroorzaakt door hun aardse karakter. De discussie over de vraag of binnen de orde van de schepping de kleuren een ‘instrument van de duivel of sieraad van God’ waren, werd trouwens niet afgesloten aan het einde van de Middeleeuwen. Deze algemene ambivalentie tegenover de natuur en oorsprong van kleur komt steeds terug in de volgende hoofdstukken. Kleur was beslist een belangrijk instrument van communicatie, dankzij de uitgebreide symboliek. Maar afhankelijk van de context, kon dezelfde kleur een positieve of negatieve betekenis hebben. ‘Een eenvoudige kleurensymboliek van de Middeleeuwen bestaat niet’, waarschuwt Herman Pleij de onvoorzichtige liefhebber van makkelijke interpretaties (p. 30). Maar toch, men profiteerde van de enorme informatieve waarde van de kleuren, om zo de identiteit van de persoon en zijn positie door te geven, in de hemel en op aarde. Tot op de dag van vandaag weet iedereen van de blauwe mantel van Onze Lieve Vrouw, van de witte jurkjes van de engelen en van de zwarte (of rode) kop van de duivel. Datzelfde geldt voor de aardse realiteit. De kleuren die door de armen in hun kledij gebruikt werden, gaven informatie over de identiteit en maatschappelijke status van de persoon. Volgens Pleij kan men twee milieus onderscheiden, waarbinnen men graag gebruik maakte van deze taxonomische waarde van kleuren, namelijk de prinselijke hoven en de steden in de late Middeleeuwen (dertiende-vijftiende eeuw). In de steden (de auteur noemt hier bij wijze van voorbeeld de rijke steden van Vlaanderen) probeerde men strenge controle over het kleurgebruik te houden om de sociale
orde te bewaren. Daarin ziet Pleij de bron van de moderne chromatische ascese. Aan de prinselijke en aristocratische hoven daarentegen kon door middel van kleur macht vertoond worden, zeker, maar er werd ook een rijke esthetische kleurwaarneming ontwikkeld: ideeën over de ‘mooie’ kleuren in de kleding en binnen de vrouwelijke schoonheidscanon. Het lijkt erop alsof sommige elementen van de kleurwaardering in dit domein nog steeds actueel zijn, zoals bijvoorbeeld de mannelijke voorkeur voor vrouwen met blond haar, of het kleurgebruik om de goeden van de kwaden te onderscheiden in Amerikaanse soap operas.
Heel interessant is de poging om de evolutie van de kleurwaardering te laten zien, van de late Middeleeuwen tot de twintigste eeuw. Sommige elementen zijn verbazingwekkend lang actueel gebleven, zoals de negatieve betekenissen van sommige kleuren. Algemeen bekend zijn de slechte connotaties van rossige kleuren. Maar een ‘slechte’ kleur was ook geel, de kleur van Smart, Inhaligheid en Dood (p. 121). Deze kleur werd niet alleen in de Middeleeuwen gebruikt als teken voor niet-christenen, voor Joden en heidenen. De davidsster die Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten dragen