dan twee: ik ken handschriften met vier vormen van de r); en men veegt al die verschillen in zelfs de meest diplomatische transcriptie domweg uit, in plaats van ze als het ware ‘na te tekenen’.Terecht. Maar dat geldt voor de twee u's precies evengoed. De correcte, logische oplossing is ongetwijfeld, alle u's, hoe ook gevormd, als u te transcriberen. (In teksten in klassiek Latijn wordt dat normaliter gedaan, en niemand vindt dat gek of lastig te lezen of klaagt dat er informatie verloren gaat of ‘variatie op het fonische niveau’ niet wordt weergegeven.) Daarmee wordt niets kroms rechtgezet; en het is ook niet zo dat er ‘kostbare taalkundige informatie’ uit de editie verdwijnt, want wat er ook aan informatie in de distributie van de u-vormen mag schuilen, taalkundige informatie zit er niet in. De lezer van zulk een editie ziet bijvoorbeeld suuer, en hij weet dan dat er een s, twee u's en een r in dat woord geschreven staan; hoe die u's er uit zien, weet hij niet, maar dat kan hem ook even weinig schelen als hoe de s en de r er uit zien, wat hij ook niet weet; en hoe de u's geklonken hebben, moet hij zelf bedenken, een blik op het facsimile zal hem daar geen sikkepit verder helpen dan deze transcriptie.
Nu kan men, mijns inziens, nog een stapje verder gaan; want wat hiervoor beschreven is, is gewoon logisch transcriberen, en nog niet ‘normaliseren’. Normaliseren is: de u's weergeven met onze letters u en v, al naar gelang van wat wij denken dat de uitspraak was. Dat is niet bedoeld om de wetenschappelijkheid van de editie te verhogen, maar puur voor het gemak; het is ook niet nodig; maar het kan ook geen kwaad. Het is, zo men wil, een toevoeging aan de tekst, maar één die op een lijn staat met andere toevoegingen die bijvoorbeeld in de Borgloon-editie gedaan zijn: regelnummers, folio-aanduidingen, tekstnummers, vierkante haken, cursiveringen - allemaal dingen waarvan de lezer heus wel weet dat hij ze op het facsimile niet terug zal vinden. Die dingen voegen niets aan de overgeleverde tekst toe, en bederven dus de informatie in het geheel niet; ze zijn alleen wel handig voor de hedendaagse gebruiker. Welnu, netzo zou het zijn als de editie ‘suver’ spelde. De lezer zou nog steeds weten dat er in dat woord twee u's geschreven staan; hij zou nog steeds niet weten hoe die er in het handschrift uitzien, maar dat zou hem nog steeds niet kunnen schelen; en wat de uitspraak betreft, als hij denkt dat ze eigenlijk ‘svuer’ of ‘sweur’ of ‘seuver’ gezegd hebben, kan hij dat aan de hand van de genormaliseerde transcriptie net zo goed bedenken als aan de hand van de ‘logische’ of van een natekenende.
Het ‘rechttrekken’ van alle verschijningsvormen van de u tot ‘u’ doet geen informatie (althans geen tekstrelevante of taalkundige) informatie verloren gaan, want die zit er niet in de distributie van die verschijningsvormen. Het opsplitsen (‘normaliseren’) van de ‘u’ tot u en v doet wederom geen informatie verloren gaan, want die zit er niet in; en het voegt ook geen informatie toe, want de lezer weet: of ik nu u of v zie, in het handschrift staat een u (van een of andere verschijningsvorm).
Met het normaliseren wordt dus niks rechtgezet wat krom is, alles blijft precies zoals het was. En dat komt omdat de vormen, die voor onze ogen zo sprekend op een u en een v lijken, niet twee letters zijn maar vormen van één letter; welke vorm of vormen wij gebruiken om die éne letter of te drukken, verandert daar niets aan.
Een gevolg van deze gedachtengang is uiteraard, dat we die letter, of we zijn gedaanten nu ‘natekenen’, of logisch gelijktrekken, of ‘normaliserend’ opsplitsen, toch als één letter moeten alfabetiseren!
In noot 14 zegt Berteloot nog iets dat mij een misvatting lijkt: ‘het feit dat met de vormverschillen bij s, r en d geen variatie op het fonische niveau gepaard gaat (...) terwijl u, v, w etc. als varianten van meerdere vocaal- en consonantgrafemen fungeren’, lijkt hem ‘een goede reden’ om de eerstgenoemde verschillen te ignoreren, de tweede echter niet. Dat zou het inderdaad zijn - àls er enige aanleiding bestond om te vermoeden dat die vormverschillen op enige wijze met die klankverschillen in relatie staan. Maar zulk een aanleiding is er niet! - Overigens corresponderen toch ook a, e etc. met meerdere vocaalgrafemen? We gaan toch niet op het verschil tussen tong-e en ‘inwaartse’ e letten omdat er een foneemverschil tussen de twee e's van ende is?
De wortel van het probleem is natuurlijk, dat wij v, j op onze schrijfmachines hebben, ten gevolge van zestiende-eeuwse ontwikkelingen. Stel je voor dat wij, zoals de Turken, ook een verschil tussen i met en zonder punt hadden ingevoerd: wat zouden we dàn een heftige oorlogen kunnen voeren over de vraag of de i-puntjes of -streepjes in de handschriften moeten worden weergegeven, ‘logisch’ gelijkgetrokken, of ‘genormaliseerd’ ...