Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Naar aanleiding van ...Willems veelzijdigheid
| |
[pagina 163]
| |
een minutieuze analyse van de aanspreekvormen, waarvan het gebruik op het eerste gezicht willekeurig lijkt, maar volgens Lulofs juist een subtiele weergave is van complexe, feodale verhoudingen. In ‘Het laatste woord is niet aan Firapeel’ (1970-1) verwoordt K. Heeroma zijn interpretatie. Daarin worden persoon en biografie van de dichter op de voorgrond geplaatst, wat kenmerkend is voor Heeroma's omgang met Middelnederlandse literatuur. In het vreemde slot van zíjn Reinaert, met een centrale rol voor de onduidbare Firapeel, zou Willem zich zoals Multatuli in Max Havelaar persoonlijk tot de lezer wenden, aldus Heeroma. Van die Willem houdt T. Hagtingius zich verre. Willems tekst wordt door hem in ‘Een nieuwe benadering van de Reinaert’ (1972) vergeleken met allerlei dierenverhalen uit Noord-Amerika, Suriname en Azië. Dat in die verhalen veel motieven terugkeren, zoals ‘de eeuwige vijandschap’, ‘de verkeerde wereld’ of ‘de oppositie slimheid - domheid’, zou wijzen op een mythische oorsprong van het dierenverhaal. Opmerkelijk is de benadering die ervan uit gaat dat de Reinaert eigenlijk een sleutelroman is. In de tekst zouden historische personen en voorvallen zijn verwerkt. In ‘Historiciteit en chronologie in Van den vos Reynaerde’ (1973-4) probeert L. Peeters de gebeurtenissen rondom Nobels hof te verbinden met de strijd tussen de Avesnes en de Dampierres in de dertiende eeuw. De cisterciënzer Willem stond aan de zijde van de laatsten en zou de Reinaert hebben opgedragen aan Margaretha van Vlaanderen. Terugkerend in het onderzoek is de aandacht voor rechtspraak. In ‘Van den vos Reynaerde: recht en macht’ (1977) plaatsen H. van den Brink en J. van Herwaarden de tekst tegen de achtergrond van gezag en justitie in de dertiende-eeuwse maatschappij. Volgens hen haakt de tekst in op de machtsstrijd tussen koning, adel en stad en een daarmee evoluerende rechtspraak. In Reinaert primair (1983) problematiseert F.P. van Oostrom de publiekskwestie van de tekst. Steevast heerste de opinie dat de Reinaert was geschreven voor de burgerij. Van Oostrom laat zien dat hiervoor eigenlijk weinig argumenten zijn, en verwijst de tekst in het gezelschap van andere hoofse teksten naar de wereld van het hof. Belangrijk in zijn argumentatie is het beeld van de vos, vroeger altijd als een guitige schelm beschouwd, maar in Van Oostroms ogen juist een kwaadaardige scalc. Verder wijst hij op mogelijke intertekstuele en handschriftelijke relaties met teksten voor een adellijk publiek. Voor dat publiek was de tekst geen aanval op de hofcultuur maar een uitdrukking van zelfkritiek. (Helaas zijn de oorspronkelijke appendices bij deze studie niet opgenomen; in plaats daarvan hadden de redacteuren het uitgedijde notenapparaat van Hellinga's ‘De commentaar’ best kunnen schrappen.) In ‘Benaderingswijzen van de Reinaert’ (1984) schetst Van Oostrom een vakhistorisch beeld van de verschillende visies op de tekst, die globaal de ontwikkeling van de medioneerlandistiek reflecteren. W. Waterschoot onderzoekt in ‘Reynaert over sinen vader’ (1985) de manier waarop de zelfmoord van Reinaerts vader is verwoord. Hij geeft een overzicht van Middeleeuwse opvattingen over zelfmoord en hun literaire verwerking in Middelnederlandse teksten, en toont aan dat Bijbelse verwijzingen in de Reinaert een aanzienlijke rol spelen. ‘The image of the fox in Middle Dutch Literature’ (1993) is het onderwerp van een studie van P. Wackers. In zijn onderzoek betrekt hij niet alleen de Reinaert-verhalen maar ook fabels en (wetenschappelijke) bestiaria. In al deze teksten wordt de vos doorgaans negatief neergezet, ofschoon zijn karakter in de fabelliteratuur niet altijd eenduidig is. Opmerkelijk is dat de wetenschappelijke meningen over de vos soms botsen met de literaire: das en vos zijn volgens de wetenschappelijke traditie elkaars vijanden, in de Reinaert-teksten juist vrienden. De bundel wordt afgesloten met ‘Botsaerts verbijstering’ uit 1996 waarin J. Reynaert bedenkingen bij het recente Reinaert-onderzoek uit. Hij vraagt zich af of men niet te veel in de tekst zoekt. In het bijzonder twijfelt hij aan het negatieve vossenbeeld en het anti-hoofse karakter. Juist deze twijfels riepen de vraag op naar een overzicht van het Reinaert-onderzoek en waren aanleiding tot het samenstellen van de bundel Pade crom ende menichfoude, zo stelt Wackers in zijn inleiding (p. 10). Over Reynaerts beschouwing verderop meer; eerst enkele opmerkingen over de artikelen die door de redacteuren zijn uitgekozen. Veel publicaties over de Reinaert beperken zich niet tot de tekst alleen maar stellen daarnaast alge- | |
[pagina 164]
| |
mene kwesties, zoals benaderingswijzen van Middelnederlandse literatuur, aan de orde.Ga naar voetnoot3 Hierdoor biedt een historiografie van het Reinaert-onderzoek de mogelijkheid om globaal de ontwikkeling van de medioneerlandistiek te tonen. Dat de redacteuren het vakhistorische element belangrijk hebben geacht, blijkt uit het feit dat twee van de drie gehanteerde criteria voor opname niet noodzakelijk betrekking hoeven te hebben op de Reinaert. Opgenomen zijn namelijk studies die (a) het Reinaert-onderzoek ‘ten principale aan de orde stellen’, (b) exemplarisch zijn voor een bepaalde periode en (c) ‘benaderingen demonstreren die op het moment niet gangbaar zijn’ (p. 10). Dit ruime uitgangspunt toont het unieke van het Reinaert-onderzoek en maakt dit boek van belang voor iedereen die geïnteresseerd is in vakgeschiedenis of methodologie. Deze opzet heeft echter een nadeel, want niet elk essentieel stuk over de Reinaert hoeft te berusten op een fundamentele benadering. En er zijn principiële studies die zich slechts zijdelings met de tekst bezighouden. Tot de eerste categorie behoren bijvoorbeeld de publicaties van M. Gysseling, die wel cruciaal zijn in het Reinaert-onderzoek maar niet op een uitgesproken benadering gestoeld zijn.Ga naar voetnoot4 Waarschijnlijk is om deze reden geen studie van hem opgenomen. Tot de laatste categorie, die van de methodologische stukken, behoren ‘De commentaar’ en ‘Nu gaet reynaerde al huten spele (Al 885)’. Hoewel geschreven door Reinaert-specialisten, respectievelijk Hellinga en Lulofs, en op zich voor het Reinaert-onderzoek relevant, dient de Reinaert in deze studies slechts als illustratiemateriaal in een uiteenzetting over iets anders, namelijk de filologische methode. Men kan zich afvragen of deze publicaties terecht zijn opgenomen en niet beter tot hun recht zouden komen in een boek over de geschiedenis van de medioneerlandistiek of over de methoden van het vak. En zo'n boek is Pade crom ende menichfoude niet, want daarvoor gaat het teveel over één tekst. Maar een handboek met een overzicht van recent onderzoek naar die ene tekst is het boek ook niet, want daarvoor ligt de nadruk teveel op principiële en niet-gangbare studies. Recente studies van A. Bouwman en R. van Daele - ‘beeldbepalende onderzoekers’ (p. 10) - zijn niet opgenomen omdat ze te gangbaar zouden zijn.Ga naar voetnoot5 Hierdoor heeft het boek een wat tweeslachtig karakter gekregen en biedt het geen representatief beeld van het recente Reinaert-onderzoek. Wackers geeft trouwens dat laatste in zijn inleiding toe, wanneer hij schrijft: ‘Als wetenschappelijk instrument functioneert dit boek echter alleen dan zinvol, als het in combinatie met het wetenschappelijk oeuvre van Bouwman en Van Daele wordt gebruikt.’ (p. 10) Bovenstaande opmerkingen nemen niet weg dat Wackers en Van Dijk belangrijke studies uit het Reinaert-onderzoek hebben verzameld, die het verdienen door elke medioneerlandicus te worden gelezen. Veel van de opgenomen publicaties waren voorheen lastig te vinden en verspreid in diverse tijdschriften en boeken verschenen. Deze chronologisch geordende collectie brengt ze mooi samen en biedt een snelle opstap voor wie zich in de Reinaert wil verdiepen of het achterliggende onderzoek kritisch wil overzien. Overigens zijn er bij het samenstellen van de bundel meerdere (spellings/scan-) foutjes in de weergave van de studies geslopen, maar die staan het leesgenot geenszins in de weg. Wat valt op als men die studies successievelijk leest? Bijvoorbeeld hoe weinig daarin van elkaars resultaten gebruik wordt gemaakt. Velen die wat nieuws over de tekst willen melden, negeren zonder gewetenswroeging uitkomsten van het voorgaande onderzoek. In de discussie over de Reinaert praten onderzoekers vaak langs elkaar heen. Hun interpretaties lijken onverzoenbaar. Het ‘magisch-ketterse’, de dichterlijke persoonlijkheid, het ‘clanidee’, historische verwijzingen, recht, publiek - terecht zijn deze aspecten stuk voor stuk door onderzoekers benadrukt, maar naar het onthullen van de verban- | |
[pagina 165]
| |
den ertussen, de synthese, wordt nauwelijks gestreefd. En dat is vreemd, want die verbanden moeten er toch zijn. De interpretaties komen immers niet uit de lucht vallen doch worden meestal gesteund door tekstuele feiten. Er zit recht in de Reinaert, de duivel is nooit ver weg, de verwantschap tussen dieren speelt een rol, de namen zijn problematisch, evenals het beoogde publiek. De opgenomen publicaties benadrukken het interpreteren van de tekst. Juist omdat de boodschap nergens eenduidig uit de tekst is op te maken, biedt de Reinaert mogelijkheden voor eigen interpretatie. Die interpretatie wordt opvallend vaak gebaseerd op het karakter van de personages, en dan vooral op dat van de vos. De vraag luidt steevast: is Reinaert goed of slecht? En in de ogen van wie? Dit is bij interpretaties van bijvoorbeeld hoofse teksten niet ongebruikelijk, aangezien woorden en daden van de personages vaak corresponderen met de gedachtenwereld van het geïntendeerde publiek. In een tekst als de Reinaert lopen echter voornamelijk antipathieke romanpersonages rond, waardoor men kan twijfelen of een interpretatie op basis van de personages wel juist is. De Reinaert lijkt in dit opzicht veel meer op moderne, hedendaagse literatuur, waarbij iedereen zich hoedt voor het vereenzelvigen van het waardencomplex van de personages met dat van auteur of publiek. Op de neiging tot interpretatie heeft J. Reynaert in ‘Botsaerts verbijstering’ reeds kritiek geuit. Zijn idee is dat men niet teveel betekenis in de Reinaert moet zoeken. De tekst dient niet benaderd te worden als een anti-hoofse roman met een negatief beeld van het hoofdpersonage. Ofschoon Reynaert betwijfelt of de vos in het verhaal wel negatief wordt afgeschilderd, vindt hij eigenlijk dat het er niet toe doet of Reinaert goed of kwaad is. Willem heeft immers geen moralistisch verhaal willen schrijven. Volgens Reynaert moet men de tekst lezen als een dierenverhaal, een apart genre waarin de diepere betekenis ondergeschikt is aan de charme van het antropomorfe. Desondanks waagt hij zich aan een interpretatie van het dichtwerk, waarbij hij vooral de veranderende rechtspraak in de dertiende eeuw als cruciaal voor de thematiek acht. Het is echter de vraag of rechtspraak tot het thema van de Reinaert kan worden verheven. Harde, tekstuele argumenten hiervoor zijn dun gezaaid. Over rechtspraak wordt nauwelijks gediscussieerd of gereflecteerd; abstracte juridische termen zijn grotendeels afwezig, behoudens enkele rechtsformules van algemene aard.Ga naar voetnoot6 Dan zijn er nog meer tekstuele argumenten (naamgeving, historische verwijzingen) voor een interpretatie als politieke sleutelroman, in de geest van Peeters. Niet dat de juridische elementen louter decoratief zouden zijn, ze vervullen zeker een belangrijke functie, maar eerder een verhaaltechnische dan een thematische. De beschuldigingen van de dieren, de indagingen, de bekentenis van de vos, ze bieden de gelegenheid tot allerlei verwikkelingen en tot een verhaal. Maar dat verhaal zelf hoeft die juridische zaken natuurlijk niet te thematiseren. Reynaerts visie dat voor auteur en tekst morele kwesties niet terzake doen, lijkt mij wezenlijker dan het belang dat hij hecht aan rechtspraak. Het ontbreken van moralistisch commentaar in deze tekst is veelzeggend en op een hoger plan mogelijk een aanduiding van de thematiek van het verhaal. Vanuit dit perspectief wordt er in de Reinaert een cynisch wereldbeeld geschetst, waarin moedwil en misverstand van meer belang zijn dan een hooggestemde moraal. Of onze Willem en zijn publiek dat afkeurenswaardig hebben gevonden (of dienden te vinden), doet er misschien helemaal niet toe. Vanwege die fixatie op zijn boodschap is de afgelopen vijf decennia de vorm van de Reinaert enigszins verwaarloosd. Door filologen als Hellinga en Lulofs is dan wel veel aandacht besteed aan taalkundige aspecten maar dat heeft niet geleid tot een uitgesproken stilistische benadering.Ga naar voetnoot7 Wellicht ligt een deel van de aantrekkingskracht van de Reinaert in zijn bijzondere esthetische eigenschappen van bijvoorbeeld beeldspraak, versbouw of dialogen. Ook is de tekst nog te weinig comparatief benaderd. De resultaten van het Reinaert-onderzoek staan hierdoor erg op zichzelf. Hoewel intertekstuele relaties met de ridderroman en de verhouding | |
[pagina 166]
| |
met fabels en Reinaerts historie zijn onderzocht, is dat niet voor brede thema's gedaan.Ga naar voetnoot8 Hoe wordt rechtspraak in ridderromans behandeld? Kennen we meer potentiële sleutelromans? Zijn die obsceniteiten wel zo uniek? Is die vileine humor echt bijzonder? Met behulp van geautomatiseerd tekstonderzoek kan een comparatieve benadering interessante resultaten opleveren en de exclusieve plaats van de Reinaert in de Middelnederlandse letterkunde relativeren. Voor slechts twee onderzoekers in deze bundel spelen de religieuze aspecten van de tekst een rol van betekenis. Volgens Hellinga heeft Willem een preoccupatie met godsdienstige taboes, en Waterschoots studie legt de Bijbelse reminiscenties bloot. Op deze punten is de tekst ten onrechte onderbelicht gebleven. In een visie op de Reinaert als een tekst met een enigszins anticlericale toon, geschreven voor burgerij of hof, lag een onderzoek naar religieuze kwesties niet zo voor de hand. Maar nu die visie minder vanzelfsprekend lijkt, is de religieuze dimensie van de Reinaert extra boeiend. Verder onderzoek daarnaar kan nieuwe inzichten opleveren in de figuur Willem en zijn publiek. Meerdere malen is opgemerkt dat men aan het Reinaert-onderzoek aardig de ontwikkeling van de medioneerlandistiek kan aflezen, een ontwikkeling langs pade crom ende menichfoude. Hoewel dit waar is, moet men tevens de unieke status van deze tekst in de medioneerlandistiek inzien.Ga naar voetnoot9 Behalve spiegel is de tekst een proeftuin waar groeit wat ergens anders jammer genoeg nooit is geplant. Sommige benaderingen, zoals het onderzoek naar rechtspraak of naar historische verwijzingen, zijn alleen voor de Reinaert grondig uitgewerkt. En geen enkele tekst is zo uitvoerig onderzocht en becommentarieerd. Al dat onderzoek genereert weer nieuwe studies, waardoor de Reinaert enigszins een eigen leven is gaan leiden, in de voorhoede van de medioneerlandistiek. Is dat terecht? Zullen andere Middelnederlandse teksten onder zoveel aandacht niet even interessant blijken te zijn en aanleiding geven tot boeken als Pade crom ende menichfoude? In ieder geval biedt de mooie bundel die Wackers en Van Dijk hebben samengesteld daarvoor genoeg inspiratie. Zij hebben enkele van de interessantste studies over de Reinaert bijeengebracht. Bij hun selectie hebben ze nadruk gelegd op niet-gangbare, principiële benaderingen en voornamelijk interpretatieve stukken opgenomen. De bundel biedt hierdoor geen volstrekt representatief beeld van het Reinaert-onderzoek in de tweede helft van de twintigste eeuw, maar wel een schets van verschillende benaderingen in de medioneerlandistiek. Voor wie in een van beide kwesties is geïnteresseerd - en wie is dat niet? - is deze bundel een ijkpunt.
Adres van de auteur: Doelengracht 3 h, nl-2311 vm Leiden |
|