Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Naar aanleiding van...Een kist vol boeken en een boek vol titels
| |
[pagina 75]
| |
De ondertitel ‘A Census’ geeft al aan dat we niet te maken hebben met een boek dat de pretentie heeft het ‘catalogus-complex’ van Campbell-Kronenberg-Proctor-Voullième-Hellinga in zijn geheel te vervangen. Er worden edities geïnventariseerd, geïdentificeerd, gedateerd, toegeschreven aan bepaalde drukkersateliers en de bewaarplaats van afzonderlijke exemplaren wordt in kaart gebracht. Wat ontstaat is, zoals L. Hellinga het in het voorbericht stelt, ‘the most reliable record of fifteenth-century printing in the Low Countries that it (sic) is possible to achieve at the present time’ (p. ix). De naam van de ISTC laat er geen misverstanden over bestaan dat de edities worden gepresenteerd aan de hand van een (zeer) beknopte titelbeschrijving. Ook in de ILC is dit het geval. Deze korte titel wordt voorafgegaan door een vetgedrukt hoofdwoord, meestal een auteursnaam, soms ook een woord uit de titel, waaronder de titel is gealfabetiseerd. Wanneer het hoofdwoord niet als eerste in de titel voorkomt, is het nog eens afzonderlijk vooraan geplaatst (bv. nr. 403: Boek. Dit boek leert hoe men bidden zal.). Kronieken vindt men onder het hoofdwoord ‘Chronicles:’ gevolgd door de naam van het gebied waar de kroniek betrekking op heeft. Dan volgt de eigenlijke (beknopte) titel. Wanneer een tekst vertaald is uit een andere taal, dan is hij opgenomen onder zijn oorspronkelijke titel, waarop dan een aanduiding van de taal en de beknopte titel van de vertaling volgen. Vervolgens worden plaats, drukkersatelier, datering en bibliografisch formaat genoemd. Extra informatie ten opzichte van de ISTC biedt de opgave van de eventuele aanwezigheid van houtsneden. Helaas wordt daar niet bij vermeld om hoeveel houtsneden het telkens gaat. Na bibliografische verwijzingen vindt men de opsomming van alle bewaard gebleven exemplaren, soms, maar lang niet altijd, voorzien van hun bibliotheeksignatuur. Het boek bevat als bijwerk een lijst van 109 drukken die tot dusverre ten onrechte als incunabelen werden beschreven, en een lijst, bestaande uit 115 drukken die ten onrechte golden als Nederlandse drukken, maar die in feite van buiten de Nederlanden afkomstig zijn. Indices van drukkers, drukkersplaatsen en een algemene index, alsmede een aantal concordanties besluiten het boek. In een tamelijke summiere inleiding van zes bladzijden verantwoorden de redacteurs hun werkwijze en gaan zij heel kort in op de relatie tussen de ILC en de ISTC. Hoewel zij erkennen dat een ‘printed census is of a different nature to an automated database’, wordt niet nader ingegaan op die nogal fundamentele verschillen. Met name een korte aanduiding van de extra zoekmogelijkheden die de ISTC ten opzichte van de ILC biedt, was hier wel nuttig geweest. En passant verstrekken de auteurs enkele interessante getalsmatige gegevens. Zo stellen zij vast dat er wereldwijd ruim 14.300 incunabelen uit de Lage Landen bewaard zijn gebleven en dat deze exemplaren zijn te herleiden tot 2229 edities. Wanneer de fragmenten van de meer dan 200 edities van schoolboeken van Alexander de Villa Dei en Aelius Donatus niet worden meegerekend, blijft er een aantal van bijna 600 edities over waarvan slechts één exemplaar bewaard is gebleven. De vraag hoeveel teksten er slechts in één exemplaar zijn overgeleverd wordt door hun helaas niet beantwoord. Verandert de ILC ons beeld van de produktie van de drukpers in de Lage Landen? Een kleine steekproef leert dat het aantal edities dat nog niet was geregistreerd in het bovengenoemde ‘catalogus-complex’ niet geheel onbeduidend is. Edities die daarin niet voorkomen zijn in de ILC voorzien van fictieve Campbell-verwijzingen: Camp (XII) voor edities die al wel in de Incunabula in Dutch Libraries (IDL) voorkwamenGa naar voetnoot1 en Camp (XIII) voor edities die noch bij Campbell en zijn supplementen, noch in de IDL beschreven zijn. Onder de 142 edities die bij de letter G worden opgesomd, vond ik er zeventien. Daarbij ging het overigens in alle gevallen om teksten die reeds uit andere edities bekend waren. De winst van de ILC is echter bovenal gelegen in de accumumulatie van de massa gegevens die door hun verspreiding over zo vele publicaties de gang van het onderzoek dikwijls zeer vertraagden. Daarbij komt dan ook nog de stilzwijgende verwerking van veel ongepubliceerd onderzoek van de samenstellers, wat soms resulteerde in bijstelling van een datering, herziening van een drukkerstoeschrijving en registratie van tot dusverre onbekende exemplaren. Van grote waarde zijn natuurlijk de belangrijke bibliografische verwijzingen. Op dit laatste punt vallen echter nog wel enige merkwaardige onevenwichtigheden op. Dat in een | |
[pagina 76]
| |
boek als dit de bibliografische verwijzingen louter op bibliografische literatuur betrekking kunnen hebben lijkt mij - hoewel betreurenswaardig - begrijpelijk en zelfs noodzakeijk. Toch vindt men soms ongemotiveerde uitzonderingen op deze regel, zoals (om maar enkele willekeurig gekozen voorbeelden te noemen) bij de waarschijnlijk door Colard Mansion te Brugge gedrukte L'Abusé en court (nr. 3) en de Adevinaux amoureux (nr. 12), waar voor de inhoud van de tekst en in het laatste geval ook voor de auteurstoeschrijving wordt verwezen naar verschillende studies. Bij een Nederlandstalige Ars moriendi (nr. 281) vinden we eveneens een verwijzing naar de teksteditie. Ook in de titelbeschrijving komt men soms vreemde zaken tegen: de toneeltekst Historie van den edelen Lantsloet ende die scone Sandrijn (Gouda, Govert van Ghemen, tussen 1486 en 1492), waarin de hoofdpersoon Lantsloet van Denemerken is geheten, zoeke men onder ‘Lancelot du Lac’. Maar laten we eens zien in hoeverre de ILC van pas komt bij de beantwoording van het hierboven uiteengezette onderzoeksprobleem. De Gentse klerk die een beschrijving van de inhoud van de boekenkist maakte, noteerde dat de kist gevuld was met gedrukte Latijnse boeken. Aangezien hij tevens vermeldde dat de exemplaren voor het merendeel in ongebonden staat verkeerden, mag verondersteld worden dat de voorraad hoofdzakelijk bestond uit min of meer recente drukken. De hele handel was klaarblijkelijk bestemd voor de Gentse markt. Herbergen deden indertijd dikwijls dienst als centrum van handelsactiviteiten, zoals ook een waard naast zijn reguliere werk niet zelden optrad als makelaar. In De Burse (de naam zegt het al) was het waarschijnlijk niet anders. In de kist bevonden zich 125 boeken. Meer dan de helft van de titels was voorhanden in twee of meer exemplaren, waardoor het aantal edities dat kan worden onderscheiden, beduidend lager uitkomt, namelijk op 61. Net als de ILC was de vijftiende-eeuwse inventaris opgemaakt als ‘short-title’ lijst en dat maakt het in slechts weinig gevallen mogelijk om afzonderlijke titels met zekerheid als bepaalde drukken te identificeren. Maar wel kan worden vastgesteld of een titel in 1492 al één of meer keren op de pers was gelegd. Gebruiken we de ILC als hulpmiddel daarbij, dan levert dat het volgende intrigerende resultaat op: van de 61 titels kunnen slechts 26 worden teruggevonden als druk uit de Nederlanden. Daarbij zijn dan niet gerekend de twee titels die zó beknopt werden omschreven, dat ze niet meer geïdentificeerd kunnen worden. Er blijven 33 titels over, meer dan de helft dus, waarvoor geen ILC-nummer kan worden aangewezen. Dit zou ons tot de conclusie kunnen brengen dat er in de vijftiende eeuw veel meer edities gedrukt moeten zijn dan nu bewaard zijn gebleven, misschien zelfs wel tweemaal zoveel. Van Thienen en Goldfinch schrijven in hun inleiding: ‘We cannot speculate about the number of editions which must have existed, but which have disappeared without leaving any trace’ (p. xii). Het enige dat zij over deze kwestie kwijt willen is dat van 48 in de ILC opgenomen edities geen exemplaren meer bestaan, maar nog wel voldoende bewijzen van hun vroegere existentie. Gelet op het aantal van bijna 600 edities dat slechts in één exemplaar is overgeleverd, zou een aanzienlijke omvang van het totale verlies niet hoeven te verbazen. Toch is er iets heel anders aan de hand en dat blijkt pas als we de inventarislijst uit 1492 vergelijken met de gegevens uit de ISTC-on line. Alle 33 drukken die niet in de ILC voorkwamen vinden we daar namelijk terug. Niet minder significant lijkt me dat van de 26 titels in de 1492-lijst waarvan met behulp van de ILC één of meer drukken uit de Nederlanden konden worden aangewezen, er maar één blijkt te zijn die uitsluitend in de Nederlanden werd gedrukt. Anders gezegd: de kans dat de overgrote meerderheid van de boeken in de Gentse kist helemaal niet uit de Nederlanden afkomstig was, lijkt aanzienlijk. Wanneer voorts uit andere bronnen blijkt, dat de oorspronkelijke eigenaar Joos van Offen, behalve met Nederlandse drukkers, ook zaken deed met boekhandelaren-drukkers uit het midden-Rijngebied, dan bevestigt dit eens te meer het resultaat dat het onderzoek via de ISTC-on-line opleverde. De boekhandel in de incunabeltijd was, meer nog misschien dan we ons wel eens realiseren, volkomen internationaal van karakter. Wie zou tegenwerpen dat de markt voor boeken in de Latijnse taal uiteraard minder aan taal- en landsgrenzen was gebonden dan de handel in boeken in de volkstaal, heeft natuurlijk gelijk, maar moet toch wel bedenken dat de boeken in het Nederlands slechts een relatief gering aandeel van de totale Nederlandse produktie uitmaakten (ca. 850 Nederlandstalige drukken op een totaal van 2229). | |
[pagina 77]
| |
Wat betekent dit nu voor het onderzoek van de boekhandel en voor de ILC als onderzoeksinstrument? Laten we allereerst vaststellen dat het met dat massale verlies aan edities wel lijkt mee te vallen. Vervolgens moeten we concluderen dat het aandeel buitenlandse drukken op de boekenmarkt het aantal drukken van Nederlandse origine blijkbaar overtrof, of tenminste evenaarde. Op de implicaties die deze vaststelling heeft voor ons beeld van de laat-vijftiende-eeuwse boekenmarkt in ons gebied zal ik hier nu niet ingaan. Het is echter wel van belang om te constateren dat voor dit soort onderzoek - en dan gaat het om onderzoek waarvoor de ILC blijkens het woord vooraf wel degelijk bedoeld is - de ILC geen adequaat hulpmiddel vormt. Terecht noemt L. Hellinga ‘analysing distribution, book-trade, [...], studying transmission of texts’ en ‘the interaction, intellectual and commercial, with the surrounding world’ (p. x) als enkele van de voornaamste onderzoeksdoelstellingen van de boekgeschiedenis. Een boek waarin alle incunabeldrukken worden opgesomd die binnen de huidige landsgrenzen van Nederland en België zijn gedrukt, geeft echter bij lange na geen juiste indruk van het aanbod van boeken op de markt in datzelfde gebied. Daarmee wordt de bruikbaarheid van zo'n boek voor degene die het marktaanbod, de verspreiding van drukken en de boekhandel als dynamisch mechanisme van cultuurverbreiding wil bestuderen, op niet te onderschatten wijze beperkt. Daar staat tegenover dat de ISTC-on line op dit gebied juist bijzonder grote diensten kan bewijzen. In plaats van ‘a new beginning’, zoals L. Hellinga wil, komt mij de ILC daarom veeleer voor als een eindpunt. De hoeveelheid verzamelde kennis die men in het boek aantreft, is zo groot en de kwaliteit van de informatie is zo hoog, dat het boek eerder een indrukwekkend monument, een eerbetoon aan de titanenarbeid van alle vroegere incunabulisten lijkt te zijn, dan het apparaat waarvan een onderzoeker droomt. Hier lijkt de strijd gestreden: de toekomst is aan de ISTC-on line.
Adres van de auteur: Universiteit Leiden, nlcm, Postbus 9515, nl-2300 ra Leiden |
|