Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middeleeuwse bronnen van het Luikse ‘Leven van Jezus’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. Detail van de handout bij de lezing van De Bruin voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (1974).
redactie ten opzichte van Codex Fuldensis en had haar directe oorsprong in een Syrische harmonie, mogelijk zelfs Tatianus' tekst.Ga naar voetnoot6 Alhoewel Plooij's opvattingen onmiddellijk tegenspraak ondervonden, hebben zij tot op de dag van vandaag een plaats in het onderzoek naar de herkomst van het Luikse Leven van Jezus.Ga naar voetnoot7 Vanwege de veronderstelde oude wortels heeft het werk (al dan niet terecht) een plaats gekregen in het onderzoek naar de vroegste overlevering van de woorden van Jezus binnen, en zelfs buiten de canonieke evangeliën. Zo schreef, in 1971, G. Quispel: ‘in het Luikse Diatessaron [zijn] de sporen te vinden [...] van een oeroude, Aramese onafhankelijke traditie der woorden, welke Jezus eens sprak.Ga naar voetnoot8 Het belang van het Luikse Leven van Jezus was daarom, aldus Quispel, evident: ‘En zo is het te begrijpen dat sommige logia in het Luikse Diatessaron [...] oorspronkelijker zijn dan in de kerkelijke evangeliën’.Ga naar voetnoot9 De Bruin heeft zich diverse malen gekeerd tegen Plooij's opvatting dat de afwijkingen in het Luikse Leven van Jezus ten opzichte van de gangbare Latijnse harmonie (Codex Fuldensis) zouden wijzen op een Oudlatijnse harmonie als Vorlage voor de tekst in het Luikse handschrift. Dat er een Latijnse harmonie ten grondslag lag aan het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Luikse Leven van Jezus stond voor hem vast, maar dan één van het type Codex Fuldensis. Voor de verschillen tussen de tekst van het Luikse Leven van Jezus en Codex Fuldensis opperde De Bruin een geheel andere verklaring. In 1984 stelde De Bruin expliciet dat de middeleeuwse exegetische literatuur en met name de Glossa Ordinaria (GO) de belangrijkste bronnen waren geweest, die de redactor voor de tekst in (de van Codex Fuldensis afwijkende tekstpassages in) het Luikse handschrift had gebruikt.Ga naar voetnoot10 Helaas liet De Bruin na zijn opvatting te onderbouwen met voorbeelden. Ook bij andere gelegenheden, bijvoorbeeld in een lezing in 1974 voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, wees De Bruin op de middeleeuwse exegetische literatuur (GO) als bron van het Luikse Leven van Jezus. Deze laatste lezing is, jammer genoeg, evenmin gepubliceerd. Er resteert slechts de handout die De Bruin bij deze gelegenheid aan de aanwezigen verstrekte (zie afbeelding 2). Dat De Bruin niets heeft gepubliceerd van het bewijs dat zijn opvatting zou kunnen onderbouwen, heeft begrijperlijkerwijs tot kritiek van andere wetenschappers geleid.Ga naar voetnoot11 Ondanks het feit dat de meeste onderzoekers op dit terrein wel erkenden dat er enige invloed van middeleeuwse bronnen op de tekst in het Luikse handschrift is geweest, zijn er, voorzover ons bekend, geen serieuze pogingen ondernomen om de reikwijdte van de hypothese van De Bruin aangaande de middeleeuwse achtergrond van de tekst van het Luikse handschrift te onderzoeken.Ga naar voetnoot12 Als, bijvoorbeeld, de (door Plooij e.a.) als Diatessaron-lezingen aangemerkte tekstgedeelten in het Luikse handschrift tevens aangetroffen zouden worden in de (wijdverspreide) middeleeuwse, exegetische literatuur, zou de veronderstelling van een directe relatie van het Luikse Leven van Jezus met het Syrisch middels een Oudlatijnse harmonie immers niet alleen vergezocht maar ook overbodig zijn. In deze bijdrage willen wij daarom de door De Bruin veronderstelde relatie van het Luikse Leven van Jezus met middeleeuwse bronnen verkennen, alsmede een eerste evaluatie van zijn hypothese geven. Het gaat ons in deze verkenning om een selectie van tekstgedeelten uit het Luikse handschrift die afweken van Codex Fuldensis. Om voldoende variatie in de selectie aan te brengen, heeft deze op twee manieren plaatsgevonden. In eerste instantie hebben wij ons gericht op die tekstelementen die zich in het handschrift optisch, grafisch of inhoudelijk onderscheiden van de hoofdtekst. De verschillende onderdelen van de tekst die hierbij naar voren kwamen, zijn door ons vergeleken met de Glossa Ordinaria. Omdat deze vergelijking De Bruins hypothese leek te bevestigen, hebben wij vervolgens ook een aantal van de tekstgedeelten die in de literatuur als Diatessaron-lezingen waren geïdentificeerd, geconfronteerd met de Glossa Ordinaria. Tenslotte hebben wij opnieuw de vraag gesteld welk type (Latijnse) harmonie ten grondslag kan hebben gelegen aan het Luikse Leven van Jezus. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het handschriftGa naar voetnoot13De tekst in het handschrift opent met een proloog. Hierin is onder meer te lezen: Om ene andre sake es dit werc [als redactor/vertaler?] oc swar dat ic ondersta, want in vele staden es de text van der ewangelien also donker dat men den sin van den warden min can begripen noch wale verstanen sonder glose ende expositien. Dar omme arbeitten wilen de heilegen Augustinus, Jheronimus, Gregorius, Beda ende vele andre goeder liede om de ewangelie cler te makene, ende makdender af grote bueke ende grote ghescreften die vele meerre sijn dan de text van der ewangelien alte male. Ende hir omme, alsic te din steden come, so salie ochte met glosen ochte met expositien die donkerheit verderen, so ic best ende cortelecst mach. Want kirdic [vertaalde ik] de blote wart also in didsche alse si in den texte gescreuen sijn, so bleue dit werc alte donker in uele steden...Ga naar voetnoot14 De auteur van de proloog heeft, naar eigen zeggen, niet alleen zijn bron(nen) vertaald, maar ook verklarende toevoegingen (glosen ende expositien) opgenomen onder verwijzing naar de middeleeuwse commentaartraditie. Of dit werkelijk door de auteur van het Luikse Leven van Jezus (alleen) is uitgevoerd en, zo ja, met behulp van welke bronnen, valt niet met zekerheid vast te stellen.Ga naar voetnoot15 Wel zijn in de tekst plaatsen aan te wijzen waar expliciet verwezen wordt naar de mogelijke herkomst van deze toevoegingen. Zo is in de tekst bijvoorbeeld als toevoeging bij Mat. 16:28 opgenomen: In sinen rike segt de glose dats in dire clerheit die hi sal hebben na den dage des ordeels ochte in sinen rike comen, dats sine mirakeleke werke toegen in de heilge kerke. Van dire clerheit dar ne some sine yongren in sagen al in desen live spreken die ewangelisten aldus.Ga naar voetnoot16 Inderdaad biedt de glose, dat wil in dit geval zeggen de Glossa Ordinaria (GO) bij dit bijbelvers de betreffende informatie.Ga naar voetnoot17 Bij in regno suo leest GO il (interlineair): In ea claritate in qua erit peracto iudicio, quod completum est in transfiguratione, de qua statim agit Evangelista en GO marg (marginaal): In regno. In regno beatitudinis aeternae vel ostendendo suam potestatem in praesenti ecclesia. De tekst in het Luikse handschrift blijkt een vertaalde combinatie van de beide glossen te geven. De vertaling is vrijwel letterlijk en geeft geen aanleiding een eventuele andere externe bron te veronderstellen.Ga naar voetnoot18 Wie de betreffende plaats in het handschrift opslaat, wordt meteen geconfronteerd met een ander fenomeen in het handschrift. Het gedeelte met de verklarende glose is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de tekst met rode pen aangestreept en in de marge van het handschrift met rode pen als Exp‹ositio› gemarkeerd.Ga naar voetnoot19 Ook op andere plaatsen zijn nog, deels verschillende markeringen in de kantlijn aangebracht. Aan de markeringen is in het bestaande onderzoek naar het Luikse Leven van Jezus weinig aandacht gegeven.Ga naar voetnoot20 Uit de inleiding op zijn editie van het Luikse Leven van Jezus uit 1970 valt op te maken dat De Bruin veronderstelde dat de markeringen gedeeltelijk waren aangebracht door de kopiist die ook de harmonietekst had vervaardigd en gedeeltelijk door latere middeleeuwse gebruikers.Ga naar voetnoot21 Zo was de marginale toevoeging Expositio volgens hem deels afkomstig van een latere hand, die de lezer opmerkzaam wilde maken op glossen die in het Leven van Jezus aan de canonieke bijbeltekst waren toegevoegd.Ga naar voetnoot22 Deze markeringen zouden ons dus op het spoor kunnen zetten van de door De Bruin veronderstelde (middeleeuwse) toevoegingen in de tekst. Om die reden, vormden zij, ons inziens, een belangrijke entree tot het onderzoek naar de middeleeuwse bronnen van het Luikse Leven van Jezus. Bestudering van een film van het handschrift bracht ons tot de conclusie dat er niet alleen verschillende markeringen in de marge stonden, maar dat deze bovendien leken te zijn aangebracht door drie verschillende handen, door ons hierna aangeduid als X, Y en Z.Ga naar voetnoot23 In het kader van onze vraagstelling hebben wij geen verder onderzoek gedaan naar de achtergrond van deze verschillende handen, noch naar de mogelijke relatie (of identificatie) met de handen die hoofdtekst (hand A), inhoudsopgave (hand B) en leesrooster (hand C) vervaardigden.Ga naar voetnoot24 Het gaat ons immers alleen om de vraag naar de herkomst van hetgeen door vroegere lezers of gebruikers van de tekst als uitbreiding op de tekst geïdentificeerd en gemarkeerd was. In totaal zes markeringen zijn afkomstig van hand X. In twee gevallen is interlineair de markering addicio glose gegeven en in vier gevallen Exp‹ositio› of Expos‹itio›, waarvan eenmaal interlineair en driemaal marginaal. De markering addicio glose verwijst naar een in de tekst niet nader aangeduid gedeelte, dat in beide gevallen een vrijwel letterlijke vertaling van (een deel van) de betreffende glosse uit GO op het bijbelvers biedt. In Mat. 12:5 leest het Luikse handschrift: ...in din dat si dat quic doeden dat men offert. ende de kinder besniden.Ga naar voetnoot25 De Glossa ordinaria heeft hier in de marge: Dum tauros caedunt, pueros circumcidunt, et dum unam legem servant, sabbatum destruunt. In Mat. 12:16 heeft Luik: ende sprac aldus in den persoen des vaderGa naar voetnoot26 en GO il heeft: In persona patris de filio. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In geval van het eerste voorbeeld stelt Plooij dat het tekstgedeelte teruggaat op een traditie uit de oude kerk en hij voert diverse oudere bronnen ten tonele, die evenwel geen van alle een tekst bieden die zo dicht aansluit bij de Luikse tekst als de Glossa Ordinaria.Ga naar voetnoot27 In geval van het tweede voorbeeld stelt Plooij: ‘The formula used is extremely important, for it is the standing formula in the early testimony literature (...) In Mt. xii. 17 the addition is asterisked by the scribe of L as being an “addicio glose”. It belongs, beyond doubt, to the primitive form of the Latin Diatessaron, and accordingly this is one of the passages where the glosses even when marked by the scribe as an “addicio” belong to the original form of the text’.Ga naar voetnoot28 De mogelijkheid dat deze veronderstelde oude traditie via de Glossa Ordinaria in het Luikse handschrift is gekomen, laat Plooij hier ten onrechte buiten beschouwing. In dit geval is echter, naar onze mening, het teruggrijpen op een Oudlatijns Diatessaron volstrekt overbodig. Ook de markering Exp‹ositio› of Expos‹itio› verwijst steeds naar een tekstgedeelte dat, in vertaling, zeer nauw aansluit bij de Glossa Ordinaria of zelfs een letterlijke vertaling biedt. In Mat. 5:21 heeft het Luikse handschrift bijvoorbeeld: ende die te sinen evenkersten segt racha dat een teeken es van onwerden.Ga naar voetnoot29 De Glossa Ordinaria heeft hier: Qui [GO il: Qui de motu prorumpit in vocem indignationis] autem dixerit fratri suo racha [GO il: Interiectio indignationem exprimens. Hand Y heeft in totaal 21 markeringen in het handschrift aangebracht. Deze markeringen, die alle in de marge staan, vallen uiteen in drie groepen: addicio (twee), expositio (zestien) en continuatio (drie). De beide tekstgedeelten die met addicio zijn gemarkeerd, bieden toelichtende informatie op de lopende tekst. In één geval was het mogelijk de herkomst te achterhalen, wederom in de Glossa Ordinaria. De andere toelichting (bij Luk. 4:30) was reeds door De Bruin geïdentificeerd onder verwijzing naar de Rijmbijbel, de Glossa Ordinaria, de Historia Scholastica van Petrus Comestor en de Spieghel Historiael van Jacob van Maerlant.Ga naar voetnoot30 De deels uitgebreide tekstgedeelten die als expositio zijn gemarkeerd, bevatten verklarende en toelichtende informatie. Deze gedeelten openen vaak met een formulering zoals: Dit es...; of: Dese wart sijn also te verstane dat...; of: Dits also vele te seggene alse... Enkele van deze tekstgedeelten vermelden expliciet op dit wart segt de glose...Vrijwel steeds (13 van de 16) bieden deze gedeelten een tekst die in vertaling zeer nauw aansluit bij de Glossa Ordinaria en in een enkel geval bij een andere middeleeuwse commentaar, zoals van Petrus Comestor.Ga naar voetnoot31 De tekstgedeelten die met de markering continuatio zijn aangeduid, staan alle in het gedeelte dat de kinderjaren van Jezus beschrijft. Het gaat daarbij steeds om samenvattende teksten, die tevens overgangen van één evangeliebron naar de andere markeren. Na Luk. 1:80 geeft het Luikse handschrift bijvoorbeeld: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu late wi hir van sente Yanne ende seggen voert van der geborten onss heren Jhesu Christi. Sente Matheus hi bescryft in den beginne van sire ewangelien onss heren geslegte van Abrahams tide hir af tote Josephe die onser vrowen brudegoem was ende segt aldus...[Mat. i:iv].Ga naar voetnoot32 Uiteraard laten zich voor dergelijke tekstpassages meestal geen nadere bronnen aanwijzen. Soortgelijke formuleringen die een overgang naar een nieuw verhaalelement aangeven, zijn talrijk, maar zijn in het algemeen in het handschrift niet aangeduid. De zeven interlineaire markeringen die aan hand Z toe te schrijven zijn, vermelden zonder uitzondering glosa. De betreffende gedeelten zijn meest korte toelichtingen op de tekst. Zes van de zeven glosen geven een tekst die direct aansluit bij één van de middeleeuwse commentaren (met name de Glossa Ordinaria), de resterende glose geeft simpelweg de parallele lezing uit een ander evangelie. In vrijwel alle gevallen bleek dat de markeringen plaatsen in de tekst aanwezen waar de hoofdtekst niet slechts een vertaling bood van de betreffende bijbeltekst, maar op deze plaatsen was ook ander materiaal in de lopende tekst opgenomen. Het is duidelijk geworden dat bijna alle toevoegingen vertalingen waren van elementen uit de bestaande commentaartraditie, zoals die met name in de Glossa Ordinaria is opgeslagen. Behalve de bovengenoemde gemarkeerde toevoegingen zijn er ook elementen aan te wijzen, die buiten de hoofdtekst om, interlineair of marginaal, in het handschrift zijn opgenomen.Ga naar voetnoot33 Er zijn in totaal 41 marginale of interlineaire Latijnse toevoegingen. In de meeste gevallen betrof het simpelweg de Latijnse Vulgaattekst van het bijbelgedeelte dat in het handschrift aan de orde was. Daarnaast zijn er ongeveer 160 korte en uitgebreide toevoegingen in het Nederlands. Een klein deel van de toevoegingen gaf de tekst van het parallelle gedeelte uit een ander evangelie (15%).Ga naar voetnoot34 Overwegend boden deze toevoegingen een vertaling van het commentaar uit de Glossa Ordinaria dat betrekking had op het betreffende bijbelgedeelte (ongeveer 75%). Ter illustratie is hierna de tekst van hoofdstuk 94 uit het Luikse handschrift gegeven, waarbij de interlineaire toevoegingen uit het handschrift tussen [] zijn gegeven (zie afb. 3): Doe Jhesus dese gelikenesse ontbonden hadde so vertrac hi noch din volke ene andre, ende sprac aldus: also es hemelrike [de heilege kerke] alse ochte en mensche [des mensche sone] worpe en saet [dat Gods wart] op syn lant [in der menschheit herten] ende darna sliepe [in der slape van der doot]. Ende stonde op be nachte ende be dage [in den tide des levens] ende dar binnen dat saet wisse al die vvile dat deghene elre omme peinsde. Want dat corenlant daert saet op ghesayt es dat brengt dat saet ut. Tirsten siet men dat crut [de vrese Gods], dar na die aer [gewarege berowenesse], ende dar na dat goede koren [karitate]. Ende alse dat coren ripe es so doet hyt met sikkelen [in den dage des ordeels] ave sniden, want de tyt van den ogstene dan toe comen es.Ga naar voetnoot35 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3. Luik, Universiteitsbibliotheek 437, f. 29v: Tekst met interlineaire glossen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De interlineaire toevoegingen blijken alle vrijwel letterlijke vertalingen te zijn van de interlineaire aantekeningen in de Glossa Ordinaria: Sic est regnum Dei [Ecclesia], quemadmodum si homo [Filius hominis] iaciat sementem [Verbum] in terram [Corda], et dormiat [Moriatur]: et exurgat nocte [Adversis] et die [Prosperis], et semen germinat et increscat [In opere] dum nescit [Nescire facit] ille. Ultro enim [Quia in arbitrio hominis est] terra fructificat, primum herbam [Timorem], deinde spicam [Poenitentiam lachrymosam], deinde plenum frumentum [Charitatem] in spica. Et cum ex se produxerit fructus, statim mittit falcem [Mortem vel iudicium], quoniam adest messis [Finis saeculi]. Een ander voorbeeld betreft de toevoeging op Mat. 2:11 die in de marge van het handschrift, onder de hoofdtekst, is geschreven (zie afb. 4.): Gout omme dat hi coninc was, wiroc omme dat hi got was, mirre omme dat hi sterflec mensche was.Ga naar voetnoot36 Ook deze toevoeging blijkt haar oorsprong te hebben in de interlineaire aantekeningen in de Glossa Ordinaria: aurum [Regi], thus [deo] et mirram [Mortali]. De boven aangehaalde voorbeelden laten iets zien van de toevoegingen die deels in de lopende tekst, deels interlineair of in de marge van het Luikse handschrift terecht zijn gekomen. Duidelijk is geworden dat de meeste toevoegingen onmiddelijk als zodanig herkenbaar zijn, door plaats (interlineair of marginaal) of formulering in de tekst (...segt de glose, enz.). Een deel van de toevoegingen is evenwel niet meteen als zodanig te herkennen. Van de toevoegingen die zonder nadere aanduiding in de lopende tekst waren opgenomen, zijn echter meerdere door vroegere lezers of gebruikers (handen X, Y en Z) als uitbreiding op de tekst geïdentificeerd en gemarkeerd. Het is gebleken dat al deze aanvullingen op de tekst vrijwel zonder uitzondering een parallel vonden in de Glossa Ordinaria. Op dit punt aangekomen lijkt de hypothese van De Bruin aan geldigheid gewonnen te hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zogenaamde Diatessaron-lezingenNu is het moment gekomen om te onderzoeken of Plooijs veronderstelling juist was dat in de zogenaamde Diatessaron-lezingen invloed zichtbaar werd, via een Oudlatijnse harmonie, van een andere bron van het Luikse Leven van Jezus dan de middeleeuwse commentaartraditie. De eenvoudigste manier om een antwoord op deze vraag te vinden, was om lezingen die als Diatessaron-lezingen waren aangemerkt en waren toegeschreven aan een (hypothetische!) Oudlatijnse harmonie te confronteren met de middeleeuwse commentaar-traditie. Indien voor deze Diatessaron-lezingen eveneens een parallel zou zijn aan te wijzen in deze middeleeuwse bronnen, zou de veronderstelde relatie met een Oudlatijnse harmonie niet voor de hand liggen en, naar onze mening, moeilijk te handhaven zijn.Ga naar voetnoot37 Het was binnen het kader van deze bijdrage niet mogelijk om alle teksten die als Diatessaron-lezingen waren aangemerkt, te bespreken. Wij hebben ons daarom beperkt tot twee (van de drie) lijsten tekstlezingen, die in hoofdstuk drie zijn gegeven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4. Luik, Universiteitsbibliotheek 437, f. 6v: Tekst met glossen in de ondermarge.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van A Primitive Text of the Diatessaron van Plooij uit 1923. Deze lezingen beschouwde hij als belangrijk bewijs voor zijn hypothese van de Oudlatijnse bron van het Luikse Leven van Jezus. De eerste lijst geeft elf lezingen, die ‘the close relation between the Liege text and the Old Latin Gospels’ moesten onderbouwen.Ga naar voetnoot38 De tweede lijst omvat lezingen uit het Luikse Leven van Jezus waarvoor Plooij weliswaar geen Oudlatijnse parallel kende, maar wel een Syrische en die daarom als Diatessaron-lezingen konden worden beschouwd. De eerste lijst gaf lezingen die de nauwe relatie tussen het Luikse Leven van Jezus en de Oudlatijnse evangeliëntekst konden aantonen. Om als bewijs te kunnen gelden voor de door Plooij veronderstelde Oudlatijnse achtergrond, zouden deze lezingen, ons inziens, in ieder geval niet in de gangbare, (gevulgariseerde) Latijnse evangeliënharmonie (Codex Fuldensis) mogen voorkomen. Drie van de elf lezingen waren echter eveneens aanwezig in Codex Fuldensis.Ga naar voetnoot39 Van de overige acht lezingen betrof één (Mat. 1:16) een omissie (en dus geen positieve getuige van verwantschap) en één een vertaalvariant.Ga naar voetnoot40 Daarmee bleven zes over van de lezingen, waarvoor Plooij een andere Latijnse brontekst aannam dan Codex Fuldensis.Vergelijking van deze zes lezingen met de Biblia Latina cum Glossa Ordinaria leverde het volgende resultaat (zie tabel 1). Twee van de zes lezingen (b en c) hadden een parallel in de gebruikte Vulgaattekst en twee (a en e) in de bijbehorende Glossa Ordinaria. Voor de door Plooij aangebrachte lezingen d) en f) kon geen directe parallel worden gevonden. Plooij vermeldde echter niet dat de lezing Ihesum in d) eveneens vermeld is in de parallelle tekst in het evangelie van Lukas (tegen dominum in Codex Fuldensis). Als andere mogelijke bron van het Luikse Leven van Jezus heeft De Bruin gewezen op handschriften, waarin naast de gangbare Latijnse harmonietekst (type Codex Fuldensis) tevens een glossenapparaat (meestal gebaseerd op de Glossa Ordinaria) was opgenomen.Ga naar voetnoot41 Vanwege de combinatie van tekst en glossen zijn deze handschriften interessant als een potentiële bron van het Luikse Leven van Jezus. Ter illustratie wees De Bruin op het handschrift Reims, Bibl. Mun. 0046 (=R 46).Ga naar voetnoot42 Dit handschrift, uit het midden van de 9e eeuw, biedt een tekst in de redactie van Codex Fuldensis. Pas later, in de 12e/13e eeuw, is de harmonietekst voorzien van marginale en interlineaire glossen. Deze glossen zijn gebaseerd op middeleeuwse exegetische tradities die vaak een parallel hebben in de Glossa Ordinaria en bieden dikwijls ook parallelle teksten uit de andere evangeliën.Ga naar voetnoot43 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5. Leipzig, Universitätsbibliothek 193, f. 13v: Latijnse evangeliënharmonie met glossen.
Er zijn ook andere handschriften, met name uit de 13e eeuw, die zo ingericht zijn dat ze reeds bij de vervaardiging voorzien konden worden van interlineaire en marginale glossen. Een voorbeeld van een dergelijk handschrift is Leipzig, Universitätsbibliothek 193 (=L 193).Ga naar voetnoot44 Ook dit handschrift geeft een harmonietekst in de redactie van Codex Fuldensis. De glossen bij de tekst zijn overwegend van hetzelfde type als in het handschrift uit Reims en bieden middeleeuwse exegetische tradities (vooral Glossa Ordinaria) en parallelle teksten uit andere evangeliën. Dat deze geglosseerde harmonie-handschriften inderdaad niet onderschat mogen worden als mogelijke bron, kan reeds worden geïllustreerd door vergelijking van de boven reeds onderzochte zes tekstvoorbeelden met de tekst en de bijbehorende glossen uit de handschriften uit Leipzig 193 en Reims (zie tabel 1). De aangehaalde voorbeelden illustreren duidelijk het belang van de Latijnse geglosseerde harmonieteksten in het onderzoek naar de bronnen van het Luikse Leven van Jezus. Voor de twee lezingen uit het Luikse handschrift (d en f) waarvoor in de door ons geraadpleegde versie van de Glossa Ordinaria geen parallel kon worden gevonden, kan nu wel een voorbeeld worden aangewezen. Zo kwam een lezing (d) overeen met een lezing in het handschrift L 193, dat bovendien de lezing Jhesum in plaats van dominum had. Een andere lezing (f) had een parallel in het handschrift R 46, waarin tevens de vocatief o ihesu met het tote hem uit het Luikse handschrift correspondeerde. De aangehaalde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tekst en glossen uit de beide Latijnse harmonieën illustreren op overtuigende wijze de mogelijke achtergrond van de betreffende lezingen uit het Luikse handschrift. Duidelijk is geworden dat alle door Plooij naar voren gebrachte, zogenaamde Oudlatijnse, lezingen overeenkwamen met lezingen in de gangbare, middeleeuwse geglosseerde evangeliën- en harmonieteksten. Deze teksten bevatten geen van alle dezelfde glossen; zowel in aantal als in inhoud zijn er verschillen, zij het niet altijd even groot.Ga naar voetnoot45 Het is dan ook te verwachten dat andere geglosseerde Latijnse harmonie-handschriften een andere verzameling van glossen zullen presenteren, zowel getalsmatig als inhoudelijk. Nu het beeld omtrent de mogelijk bronnen van het Luikse Leven van Jezus, naar ons idee, scherper was geworden, moest de volgende stap zijn om de lezingen van Plooij uit de tweede lijst te confronteren met de geglosseerde, Latijnse harmonietraditie. Deze lijst bevat lezingen uit het Luikse Leven van Jezus die, volgens Plooij, slechts een parallel hadden in de commentaar op het Diatessaron van de Syrische kerkvader Ephraem (306-377). Omdat geen handschrift van het Diatessaron bekend is, wordt Ephraems commentaar als de belangrijkste bron voor Tatianus' tekst beschouwd. Een lezing die alleen in het Luikse Leven van Jezus en Ephraems commentaar voorkwam, zou een sterke getuige kunnen zijn van een (indirecte) gemeenschappelijke Syrische oorsprong (het Diatessaron zelf?). Deze lijst geeft zeven lezingen, waaraan nog drie lezingen zijn toegevoegd die niet alleen in Ephraems commentaar voorkwamen, maar ook in andere (Syrische of Arabische) teksten, waaronder het Arabische Diatessaron. Van deze in totaal tien lezingen zijn er twee die, naar onze mening, niet in aanmerking kwamen om een andere achtergrond dan Codex Fuldensis te veronderstellen en één die ons te vaag leek.Ga naar voetnoot46 De resterende zeven lezingen zijn door ons vergeleken met het handschrift Leipzig 193 (zie tabel 2). Vijf van de zeven lezingen uit het Luikse handschrift (g t/m l) correspondeerden met een glosse in het handschrift Leipzig 193. Voor een andere lezing (n) kon een parallel in de Biblia Latina cum Glossa Ordinaria worden aangewezen.Ga naar voetnoot47 Slechts voor een lezing (m) kon geen corresponderende passage in de door ons gebruikte teksten worden gevonden. Opnieuw waren we in staat om een toevoeging uit het Luikse handschrift te verklaren, die Plooij niet had genoemd (zie k): de Gheest onss Heren). Uiteraard ging het in de hierboven behandelde lezingen om een steekproef. Deze omvatte echter de door Plooij als meest significant aangeduide voorbeelden van de veronderstelde directe relatie tussen het Luikse Leven van Jezus en Tatianus' Diatessaron (via een Oudlatijnse harmonie) en kon om die reden als representatief beschouwd worden. Opvallend was dat ook de tekstvoorbeelden, waarmee Plooij een unieke relatie had gelegd tussen het Luikse handschrift en Ephraems commentaar op het Diatessaron | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 6. Leipzig, Universitätsbibliothek 193, f. 27v.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- op één, onbelangrijk voorbeeld na - correspondeerden met lezingen in de door De Bruin genoemde bronnen (Glossa Ordinaria en geglosseerde, Latijnse evangeliënharmonieën). Daarmee leek De Bruins hypothese aangaande de Medieval Sources of the (dutch) St. Troud Vita Christi geheel bevestigd te worden, ook met betrekking tot de hier gepresenteerde, zogenaamde Diatessaron-lezingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TenslotteOpvallend in het gepresenteerde materiaal was het grote aantal overeenstemmingen tussen lezingen uit het Luikse handschrift en het handschrift Leipzig 193. Afsluitend willen wij daarom nog door enkele voorbeelden illustreren welke belangrijke rol dit Latijnse handschrift kan hebben voor een beter begrip van de achtergrond van de tekst van het Luikse Leven van Jezus. In Mat. 4:1 heeft het Luikse handschrift: Alse Ihesus gedoeptt was, so wart hi gheleiddt van den Heilegen Gheest in der wustinen. De Latijnse harmonie in L 193 geeft: tune [il.: statim post baptismum] ihesus ductus est in desertum a spiritu [il.: sancto](zie afb. 6). De twee elementen Alse gedoeptt was en Heilegen komen niet in de gangbare Latijnse harmonietekst (type Codex Fuldensis) voor en evenmin in de lopende tekst van het handschrift Leipzig 193. Beide elementen corresponderen echter wel precies met de aan de harmonietekst toegevoegde interlineaire glossen in de Latijnse harmonie in L 193.Ga naar voetnoot48 Het tweede voorbeeld betreft Luk. 1:66, waar het Luikse handschrift leest: want de Gods gracie was in hem. Het handschrift Leipzig 193 geeft hier: et enim manus [il.: gratia] domini erat cum illo (zie afb. 5). Plooij vermoedde op dit punt ofwel invloed van Luk. 2:44 (sic!, bedoeld is waarschijnlijk Luk. 2:40) ofwel een verschrijving in het Grieks! (namelijk Хείρ [manus] in plaats van Хάρίσ [gratia]).Ga naar voetnoot49 Consultatie van de Latijnse harmonie Leipzig 193 zou een dergelijke speculatie overbodig hebben gemaakt. Hierboven is er reeds op gewezen dat een deel van de glossen in handschrift Leipzig 193 parallelle tekstgedeelten uit andere evangeliën bood. In Mat. 3:11 bijvoorbeeld heeft het handschrift Leipzig 193: qui autem post me uenturus est fortior me est cuius non sum dignus calciamenta portare [il.: M‹a›R ‹cus› procumbens soluere calciamentorum eius cor‹r›igiam]. De geharmoniseerde tekst van Leipzig 193, die hier identiek is met die van Codex Fuldensis, biedt de Vulgaattekst van Mat. 3:11. De enige belangrijke synoptische variant bevindt zich in Mk. 1:7 (vgl. Joh. 1:27) en is interlineair aan de tekst toegevoegd onder vermelding van het evangelie (MR). De vertaler of redacteur van een dergelijke tekst kan bij het componeren naar believen gebruik maken van de verschillende synoptische variante lezingen. Iets dergelijks kan precies het geval geweest zijn bij de tekst van Mat. 3:11 (Mk. 1:7), waar het Luikse handschrift een combinatie van de tekst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de beide parallele tekstgedeelten geeft: Mar die na mi comen sal, hi es starker dan ic ben, ende in ben nit werdech hen tontbindene den rieme van sinen schoe.Ga naar voetnoot50 Een ander voorbeeld komt uit het verhaal over ‘het penningske van de weduwe’ (Mk. 12:41-44 en Luk. 21:1-4). In 1977 onderzocht Van den Broek de achtergrond van deze tekst in Codex Fuldensis en in enkele Nederlandse evangeliënharmonieën, waaronder het Luikse Leven van Jezus.Ga naar voetnoot51 Hij kwam tot de conclusie dat Codex Fuldensis de tekst van Lukas gaf (met een kleine toevoeging uit Markus) en dat het Luikse handschrift omgekeerd de tekst van Markus bood (met een kleine toevoeging uit Lukas). Volgens hem was de andere harmoniserende bewerking van de tekst in het Luikse handschrift ten opzichte van Codex Fuldensis een bewijs van de zelfstandigheid van het Luikse Leven van Jezus ten opzichte van die Latijnse voorganger. Het handschrift Leipzig 193 geeft de tekst van Codex Fuldensis, maar in de kantlijn echter ook de parallelle Markustekst. Een vertaler/bewerker zou aan de hand hiervan gemakkelijk een eigen tekstcompositie kunnen maken, zonder de parallelle teksten te hoeven naslaan. Precies deze laatste voorbeelden laten zien dat ook de toegevoegde parallelle evangeliënteksten in de geglosseerde Latijnse harmonieën een belangrijke rol kunnen vervullen in het onderzoek naar de bronnen van het Luikse Leven van Jezus. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvatting1. In deze bijdrage stond De Bruins opvatting aangaande de middeleeuwse bronnen van het Luikse Leven van Jezus centraal. Zijn hypothese ging in tegen de invloedrijke these van Plooij dat de tekst van het Luikse handschrift terug zou gaan op een (ongevulgatiseerde) Oudlatijnse evangeliënharmonie. In de tekst van het Luikse Leven van Jezus zou een laag aan te wijzen zijn, waarin nog duidelijk authentieke sporen uit deze bron aanwezig waren. Bewijs voor een dergelijke laag van tekstmateriaal hebben wij tot nu toe echter niet kunnen vinden. Vanuit verschillende invalshoeken is getracht zicht te krijgen op de achtergronden van de toevoegingen ten opzichte van Codex Fuldensis in de tekst van het Luikse Leven van Jezus. Allereerst is gekeken naar het materiaal dat in de lopende tekst van het Luikse handschrift was ingevoegd. Soms was een toevoeging zowel in de tekst als in de kantlijn aangeduid. Vervolgens kwam het materiaal aan bod dat (door vroegere lezers?) interlineair of marginaal aan de tekst in het handschrift was toegevoegd. Tenslotte is een deel van het materiaal onderzocht dat door onderzoekers van het Luikse Leven van Jezus als Diatessaron-lezingen was aangemerkt. Als mogelijke bron voor vrijwel alle tekstpassages uit elk van de onderscheiden materiaalgroepen kon verwezen worden naar de middeleeuwse exegetische traditie of naar parallelle evangeliënteksten. 2. In dit verband is De Bruins verwijzing naar geglosseerde Latijnse harmonieën buitengewoon relevant gebleken. Dit type handschriften verenigt de drie in ons onderzoek aangewezen elementen die in hoofdzaak de tekst van het Luikse Leven van Jezus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben bepaald. Allereerst boden deze handschriften een Latijnse evangeliënharmonie die in de volgorde van het verhaal met dat in het Luikse handschrift overeenkwam (type Codex Fuldensis). In de tweede plaats bevatten deze een omvangrijk apparaat met middeleeuws exegetisch commentaar. Tenslotte gaven ze ook een uitvoerig synoptisch apparaat, waardoor eenvoudig combinaties van verschillende evangelielezingen konden ontstaan. 3. Alhoewel reeds in het handschrift Leipzig 193 voor een groot aantal van de zogenaamde Diatessaron-lezingen uit het Luikse Leven van Jezus een parallel kon worden gevonden, zijn we niet in staat gebleken één specifiek Latijns handschrift als direkte ‘Vorlage’ aan te wijzen. Nieuw onderzoek zal slechts ten dele in deze lacune kunnen voorzien.Ga naar voetnoot52 Wij hebben twee geglosseerde harmonie-handschriften in ons onderzoek betrokken. Uit catalogi zijn nog eens minstens zes van dergelijke harmonieën bekend. Hoe groot echter het aantal van verloren gegane handschriften is, zal niemand met zekerheid kunnen zeggen. Bovendien is het de vraag of de tekst niet zo complex is van samenstelling, dat, alhoewel het type bron van het Luikse Leven van Jezus duidelijk is geworden, het vrijwel uitgesloten is dat een handschrift kan worden aangewezen als enige legger.
Om drie redenen kan geconcludeerd worden dat De Bruin terecht gewezen heeft op de middeleeuwse geglosseerde Latijnse harmonietraditie als mogelijke bron van het Luikse Leven van Jezus. In de eerste plaats omdat dit type tekst voldoet aan de drie kenmerken van de eventuele bron(nen), die in dit onderzoek als relevant naar voren zijn gekomen: a) een Latijnse harmonie met b) een apparaat van (exegetische) glossen en c) een synoptisch apparaat. In de tweede plaats omdat dit type harmonieën in tijd en ruimte dicht bij het Luikse Leven van Jezus staat. Tenslotte omdat het gaat om een aanwijsbare teksttraditie op basis van Codex Fuldensis, waarvan meer handschriften zijn overgeleverd in plaats van een hypothetische Oudlatijnse harmonie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryIn the early 1920s D. Plooij developed an influential hypothesis concerning the sources of the Liège Leven van Jezus. He held that the Dutch text had been translated from an Old-Latin Harmony, in its turn translated directly from a Syriac text unaffected by the standard medieval Vulgate-type harmony (Codex Fuldensis), and thus ultimately reaching back to the primitive Diatessaron of Tatian. Plooij's hypothesis was challenged by C.C. de Bruin, who pointed to medieval exegetical sources for the Dutch text; unfortunately he never did publish a study to support his view. The present article is intended to fill that gap by confronting the Dutch text with the medieval Biblia cum Glossa Ordinaria. Two types of evidence are examined more closely: (a) elements from the Dutch text that are already in the Liège manuscript identified as belonging to | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exegetical sources, and (b) elements from the Dutch text identified by Plooij explicitly as primitive Old-Latin/Diatessaron readings. For both groups of textual elements the Glossa Ordinaria has proven to be the most important source, thus fully vindicating De Bruin's view. A stratum of primitive Old Latin/Diatessaron readings could not be identified. Moreover, the subgroup of glossed Harmony manuscripts, e.g. Leipzig, Universitätsbibliothek 193, is shown to be the closest common denominator for most of the textual peculiarities examined in this article, thus clearly linking the Liège Leven van Jezus to the broad stream of Vulgate Gospel Harmonies. Adres van de auteurs: A.A. den Hollander M.H. Trompstraat 27 ii nl-1056 hw Amsterdam U. Schmidt Kahlerstrasse 203 b d-33330 Gütersloh Duitsland | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 2
|
|