Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]Ad sanguinis effusionem
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||
ren als iets natuurlijks en dus per definitie als ahistorisch beschouwd te zijn, is het lichaam immers recentelijk een belangrijk historisch onderwerp geworden. Het lichaam wordt nu gezien als de ontmoetingsplaats bij uitstek tussen het individu en de maatschappij en het vormt een onderzoeksthema dat in het bijzonder door historici/ae die zich met vrouwengeschiedenis bezighouden, behandeld wordt vanuit genderperspectief.Ga naar voetnoot5 In haar beginfase heeft de middeleeuwse vrouwengeschiedenis vooral aandacht besteed aan politiek en/of literair belangrijke vrouwen. Nu wordt er echter ook uitvoerig onderzoek verricht niet alleen naar de levenswijze, de gedachten, de emoties van doorsnee vrouwen maar ook naar vrouwelijke vormen van macht, naar de manieren waarop vrouwen probeerden en er soms ook in slaagden om hun eigen leven te bepalen binnen de beperkingen van een patriarchaal georganiseerde maatschappij.Ga naar voetnoot6 In het kader hiervan zijn het vooral de studies van Caroline Walker Bynum die aangetoond hebben hoe centraal het lichaam was in de religiositeit van laatmiddeleeuwse vrouwen en wat voor een belangrijke rol het speelde bij hun zelfbepaling. Voor de publicatie van Holy Feast and Holy Fast en Fragmentation and Redemption was de gangbare visie immers dat mannelijke en zelfs vrouwelijke auteurs van de centrale en late Middeleeuwen een dualistische visie hadden op de relatie tussen het lichaam en de ziel/geest en dat ze het inferieure lichaam identificeerden met de vrouw en de superieure ziel/geest met de man. De vrouw was het symbool van passiviteit en zwakheid, van vleselijkheid, van seksualiteit en begeerte, de man van al het positieve dat daaraan tegenovergesteld is.Ga naar voetnoot7 Bynum ontkent niet dat die visie voorkomt bij verschillende auteurs (m/v) maar heeft ze in de loop van de jaren wel in belangrijke mate genuanceerd. Ze heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat het lichaam en de lichamelijkheid een nieuwe, positievere betekenis krijgen in de laatmiddeleeuwse religie, vooral in de context van de verering van Christus' lichaam in de eucharistie en in die van de fascinatie voor de lichamelijkheid van de lijdende Christus. Ze heeft ook aangetoond dat het ‘vlees’ beschouwd wordt als een instrument tot redding en het lichaam als een plaats van verlossing.Ga naar voetnoot8 Het was echter in het bijzonder de spiritualiteit van de laatmiddeleeuwse religieuze vrouwen die - o.i.v. socio-culturele en psychologische redenen - veel ‘somatischer’ was dan die van de toenmalige mannen. Bij vrouwen speelde lichamelijkheid immers een zeer belangrijke rol zowel in hun daadwerkelijke relatie met God als op het niveau van de beeldspraak in hun geschriften. De lichame- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||
lijke (psychosomatische en paramystieke) verschijnselen en de erotische, sensuele gevoelens die vrouwen ondergingen en beschreven tengevolge van intense mystieke ervaringen zijn een welbekend gegeven.Ga naar voetnoot9 Hun lichaam was echter niet alleen een plaats van genot maar ook van extreme ascese (in het bijzonder op het vlak van het vasten) en zelfs van expliciete zelfpijniging en -verwonding. Bynum beschouwt die praktijken terecht niet als exclusief vrouwelijk,Ga naar voetnoot10 maar ze wijst wel op het feit dat het streven naar pijn belangrijker was voor vrouwen dan voor mannen. Bovendien meent ze dat vrouwen hun lichaam - ondanks het feit dat het inferieur bleef aan de ziel - niet folterden omdat ze het verachtten vanuit een dualistische ingesteldheid of omdat ze een misogyne houding geïnternaliseerd hadden. Volgens haar exploiteerden vrouwen hun lichaam veeleer als een toegangsweg tot het goddelijke en als een middel om (spirituele) macht en autoriteit te verwerven (‘empowerment’)Ga naar voetnoot11 omdat ze het beschouwden als symbool van de menselijkheid van Christus en van beide seksen.Ga naar voetnoot12 Als we ons baseren op de studies van Bynum - en van diegenen die haar ideeën hebben overgenomen en toegepast op welbepaalde auteursGa naar voetnoot13 - lijkt zelfpijniging en -verwonding dus qua frequentie en intensiteit een typisch vrouwelijk fenomeen. Recent zijn er echter nuances aangebracht aan de visie dat lichamelijkheid en lijden centraal staan in de spiritualiteit van middeleeuwse vrouwen, in het bijzonder door Amy Hollywood.Ga naar voetnoot14 Zij wijst erop dat lichamelijke metaforen inderdaad belangrijk zijn in mystieke teksten van dertiende-eeuwse vrouwelijke auteurs. Extreme ascese en paramystieke lichamelijke fenomenen echter worden enkel beschreven in de toenmalige levens van vrouwelijke heiligen die de gangbare mannelijke visie op vrouwen weerspiegelen, ook als zij - uitzonderlijk - door vrouwen geschreven zijn. In de context van de vervolging van de begijnen in de veertiende eeuw komen deze themata ook aan bod in orthodoxe, mystieke teksten van vrouwen. Dan bestaat er volgens Hollywood ook een heterodoxe tendens - vertegenwoordigd door Marguerite Porete - die de (genderspecifieke) rol van het lijden verwerpt of het tenminste als een lager stadium in het | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||
proces van vereniging met God beschouwt.Ga naar voetnoot15 Ritamary Bradley van haar kant heeft aangetoond dat er geen sprake is van heftige penitentiële praktijken in Beatrijs' Van seven manieren van Heilige Minne hoewel dit thema, als onderdeel van de weergave van cisterciënzer idealen, prominent is in haar door een anonieme clericus geschreven vita.Ga naar voetnoot16 Deze verschillende benadering is niet noodzakelijk gebonden aan de sekse van de auteurs maar veeleer aan de kenmerken van de respectieve genres die zij beoefenen:Ga naar voetnoot17 terwijl hagiografen (m/v) externe bewijzen van iemands heiligheid geven en daarom de nadruk leggen op de zichtbare tekens, de fysieke uiterlijke verschijnselen van perfectie en uitverkiezing,Ga naar voetnoot18 spreken de mysticae zelf over innerlijke processen en benadrukken ze de uiteindelijk onzichtbare beloningen. Zelfkastijding is trouwens ook bij een auteur als Marguerite Porete als onderdeel van het voorbereidend stadium aanwezig.Ga naar voetnoot19 De bedoeling van dit artikel is om de resultaten van Bynums studies, die een ruime tijdsspanne en een grote regio beslaan en hoofdzakelijk aandacht besteden aan teksten van en over vrouwen, te toetsen aan een corpus van teksten over mannelijke én vrouwelijke heiligenGa naar voetnoot20 uit een beperkte regio en periode. Concreet is het in de eerste plaats de bedoeling na te gaan of zelfpijniging en -verwonding niet alleen seksegebonden zijn qua frequentie en intensiteit maar ook qua vormen en motivaties. Daarnaast wil ik ook te weten komen of dit gedrag voor mannen een bron van macht of een ‘technologie de soi’Ga naar voetnoot21 kan zijn en, zo ja, in welke omstandigheden. Tot slot wil ik ook aandacht besteden aan de visie op het lichaam die aan de basis ligt van zelfpijniging en -verwonding. De 33 heiligenlevens (17 van vrouwen, 16 van mannen)Ga naar voetnoot22 die ik doorgenomen heb, zijn afkomstig uit de twaalfde- en dertiende-eeuwse Nederlanden; zij beschrijven personen die zelf ook in die periode en streken leefden. Het leeuwendeel van de teksten is afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden en een groot aantal daarvan is gewijd aan semi-religieuze vrouwen zoals begijnen en reclusen of aan cisterciënzer religieuzen (m/v) die in de diocese van Luik leefden. In die streek vond de begijnenbeweging immers precies in deze periode haar oorsprong en waren er verschillende belangrijke cisterciënzer kloosters (bijvoorbeeld Villers) die nauwe banden onderhielden met de bloeiende begijnengemeenschappen.Ga naar voetnoot23 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||
Wanneer men hagiografische teksten gebruikt als historische bron, moet men er zich van bewust zijn dat zij ons informeren over heiligheidsidealen en dus over de visie van de hagiograaf, maar daarom niet noodzakelijk over de effectieve daden en gedachten van de heiligen zelf.Ga naar voetnoot24 De vitae die voor dit artikel gebruikt zijn, zijn echter vaak kort na de dood van de heilige opgesteld door mannelijke, religieuze auteurs (benedictijnen, dominicanen, cisterciënzers, premonstratenzers...) die de persoon in kwestie persoonlijk gekend hebben of nog over de getuigenissen van ooggetuigen konden beschikken. In het geval van de dertiende-eeuwse vrouwelijke heiligen waren zij vaak hun biechtvaders of spirituele raadgevers.Ga naar voetnoot25 Dit soort quasi-comtemporaine heiligenlevens - of misschien beter spirituele biografieën - hebben het voordeel dat ze minder conventioneel en stereotiep zijn dan teksten die over heiligen uit een verder verleden handelen. Aangezien ik voor dit artikel enkel gewerkt heb met teksten van de hand van mannelijke auteurs, kan ik enkel hun visie weergeven. Ik ga er evenwel van uit dat de auteurs, hoewel zij om velerlei redenen bepaalde zaken kunnen overbelichten,Ga naar voetnoot26 toch een realistisch beeld schetsen van de personen die zij beschrijven en mogelijk zelfs van hun drijfveren. De auteur moet zijn publiek er immers niet alleen van overtuigen dat de figuur waarover hij het heeft een heilige is maar hij moet ook bewijzen dat hij zelf de waarheid spreekt. Daarom is wat de hagiograaf beschrijft doorgaans zo niet authentiek, dan toch in elk geval waarschijnlijk.Ga naar voetnoot27 Het corpus bevat ook één quasi-autobiografische vita, met name de levensbeschrijving van Beatrijs van Nazareth die gebaseerd zou zijn op de verloren gegane memoires van de heilige.Ga naar voetnoot28 Voor ik wat nadere uitleg geef over de periode waarop dit artikel focust, lijkt het me aangewezen even in te gaan op de culturele dimensie van ‘het zichzelf opzettelijk pijnigen, verwonden en verminken’. Hoewel er in onze samenleving ook (sub)cultureel aanvaarde vormen van zelfpijniging en -verwonding bestaan (tatoeëringen, piercing, SM-praktijken), wordt dergelijk gedrag doorgaans als pathologisch beschouwd. De klinische Engelse term die ervoor gangbaar is, is ‘deliberate self-harm syndrome‘;Ga naar voetnoot29 in het Nederlands spreekt men gewoonlijk van automutilatie.Ga naar voetnoot30 Dit syndroom kan voor- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||
komen in het kader van verschillende mentale stoornissen en neemt vaak de vorm aan van zichzelf snijden, verbranden of slaan. Het is een - naar het lijkt overwegend vrouwelijk - gedrag dat meestal gemotiveerd wordt door pogingen om controle te krijgen over beangstigende gedachten, emoties of externe omstandigheden. Vaak is er ook sprake van gevoelens van schuld of verwarring in verband met seksualiteit of seksuele identiteit.Ga naar voetnoot31 Psychiaters stellen dat mensen die aan automutilatie doen hun lichaam gebruiken als een podium waarop ze een persoonlijk drama opvoeren en dat ze in het bijzonder hun huid beschouwen als drager van een permanente boodschap.Ga naar voetnoot32 Ook in de Middeleeuwen kon automutilatie als ‘deviant’ beschouwd worden, of meer bepaald als teken van geestesziekte of demonische bezetenheid, bijvoorbeeld in gevallen van autocastratie of wanneer lekenmannen zichzelf stigmatiseerden of aan een kruis nagelden omdat ze dachten dat ze Christus waren.Ga naar voetnoot33 Onder de noemer zelfkastijding waren echter veel vormen van zelfpijniging en -verwonding sinds de christelijke late Oudheid cultureel geaccepteerd als onderdeel van de een - tijdelijke of permanente - penitentiaire en/of ascetische levenswijze. Ascese, ook wanneer ze niet als boete werd beoefend, kende immers van meet af aan een passieve en een actieve vorm, d.w.z. dat het accent respectievelijk gelegd werd op het beheersen of op het pijnigen van het lichaam. In het eerste geval wordt bijvoorbeeld - zoals in de meeste vomen van kloosterleven gangbaar is - heel frequent gebeden, gevast en aan nachtwaken gedaan en legt men zichzelf beperkingen op op het vlak van comfort; in het tweede geval gaat men bijvoorbeeld een cilicium (een ruw haren boetekleed) of een harnas op de naakte huid dragen, zichzelf insnoeren met ketens of touwen of zich geselen. Dergelijke praktijken werden o.a. beoefend door de vroegmiddeleeuwse Ierse monniken, door heremieten en lekenpenitenten.Ga naar voetnoot34 Alle vormen van zelfpijniging kunnen de indruk wekken dat ze geïnspireerd zijn door ketters, ontologisch dualisme i.p.v. door orthodox, moreel of praktisch dualisme: ze lijken het lichaam immers veeleer als een vijand te beschouwen die moet verslagen worden dan als een (potentiële) partner van de geest.Ga naar voetnoot35 Om elke verdenking van heterodoxie te vermij- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||
den heeft de Kerk op dit vlak dan ook altijd voor gematigdheid (discretio) gepleit.Ga naar voetnoot36 Christenen lijken van meet af aan drie belangrijke motiveringen gekend te hebben voor zelfpijniging en -verwonding, namelijk het uitboeten van zonden, het uitdrukken van devotie en het vermijden van zondige verlokkingen. In de Middeleeuwen vindt men dezelfde motiveringen terug, zij het dat zij soms anders geformuleerd worden en aanvullende dimensies krijgen: de devotie voor Christus bijvoorbeeld wordt in de twaalfde eeuw imitatio Christi, het streven naar conformiteit en identificatie met de lijdende mens Christus.Ga naar voetnoot37 Naast het uitboeten van persoonlijke fouten wordt ook de boetedoening voor de zonden van anderen een belangrijke motivatie omdat men er door het voorbeeld van Christus overtuigd is dat een persoon met zijn lijden de zonden van een ander kan goedmaken.Ga naar voetnoot38 Wat nu de onderzochte periode betreft:Ga naar voetnoot39 de twaalfde en dertiende eeuw, de tijdsspanne waaruit het bestudeerde materiaal afkomstig is, zijn om een aantal specifieke redenen belangrijk voor het onderwerp van dit artikel.Ga naar voetnoot40 Volgens Jo Ann McNamara gingen vrouwen in de twaalfde eeuw immers op zoek naar nieuwe vormen van liefdadigheid omdat ze hun vroegere publieke macht waren kwijtgeraakt, en meer concreet hun mogelijkheden om materiële schenkingen te doen. Zij stelt dat vrouwen hun behoeftes om te ‘geven’ oorspronkelijk vervulden door allerlei soorten van direct dienstbetoon aan de armen en later, in de dertiende eeuw, toen ze in hun bewegingsvrijheid beperkt werden, door spirituele liefdadigheid in de vorm van gebeden, lijden en passieve en actieve verstervingen.Ga naar voetnoot41 Ook de houding t.o.v. pijn wijzigt zich precies in de twaalfde-dertiende eeuw. Esther Cohen heeft - zonder weliswaar expliciet aandacht te besteden aan gender - immers | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||
aangetoond hoe pijn dan van een nefast gevolg van de zondeval dat zo veel mogelijk vermeden moest worden of - in het bijzonder door adellijke mannen - met sereniteit gedragen, evolueert naar een heilsmiddel en een nuttig instrument om waarheid en kennis te verwerven. Deze evolutie vindt niet alleen plaats in het kader van de religie maar ook in dat van de rechtspraak en van de geneeskunde.Ga naar voetnoot42
Na deze uitvoerige contextualisering, wordt het hoog tijd om de teksten zelf aan het woord te laten. De gangbare, disciplinerende types van verstervingen: bidden, nachtwaken en vasten worden vaak in een opsomming vermeld (zie bijvoorbeeld v. Margaritae cc16-17 (163-164)). Maar ook zelfgeseling en het dragen van harige boetehemden zijn gebruikelijk genoeg om aan die reeks toegevoegd te worden: dat zijn allemaal pijnlijke maar vrome inspanningen (pii labores v. Ivettae c3 (864)).Ga naar voetnoot43 Deze en gelijkaardige vormen van zelfkwelling bijvoorbeeld door blootvoets te lopen, door zich in te snoeren met touwen of kettingen of door slapen pijnlijk te maken, worden zowel in de levens van mannelijke als van vrouwelijke heiligen beschreven.Ga naar voetnoot44 De algemene bedoeling van de kastijding van het lichaam omschrijven de auteurs - vaak met een echo van de woorden van Paulus (1 Cor. 9, 27: castigo corpus meum et in servitutem redigo) - als de totale onderwerping van het lichaam aan de ziel of geest en het sterker maken van de laatst vermelde.Ga naar voetnoot45 De heilige wil zijn/haar lichaam vermoeien (atterere v. Iulianae c6 (445), fatigare v. Ivettae c3 (864)), straffen (mactare v. Beatricis c31 (30)), temmen (domare v. Idae Lo c3 (158)), onderwerpen (subiugare (v. Aiberti c5 (675)), tot slaaf maken (in servitutem redigere (v. Arnulfi lb 1 c26 (563))....Ga naar voetnoot46 Zelfkastijding wordt ook gezien als een middel om zichzelf te beschermen tegen de wereld en zijn verleidingen. Dit gedachtengoed komt algemeen aan bod in de dertiende-eeuwse vita van Ida van Leuven, wanneer de hagiograaf zegt dat de jonge Ida ervoor zorgde, door veel te bidden en haar lichaam te geselen, dat zij zelf niet bedrogen werd door de wereld.Ga naar voetnoot47 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||
In de vorm van impulsieve, eenmalige automutilatie wordt zelfverwonding zeer concreet toegespitst op het bewaren van maagdelijkheid in de twaalfde-eeuwse levensbeschrijving van Oda. Zij snijdt immers haar neus af wanneer haar ouders haar willen verplichten te trouwen. Volgens haar biograaf, de premonstratenzer Philippe de Harvengt, is Oda is overgegaan tot deze zelfverminking uit liefde voor Christus. Door zich op deze manier te verminken, maakt Oda zich immers onaantrekkelijk en ongeschikt voor het huwelijk en kan ze maagd blijven.Ga naar voetnoot48 De auteur laat de heilige ook zeggen dat ze op haar gezicht een teken (signum) wil aanbrengen dat duidelijk maakt dat ze alleen Christus als minnaar wil. Hij beschouwt haar gedrag als een strijd tegen het vleesGa naar voetnoot49 en een vorm van martelaarschapGa naar voetnoot50 en vergelijkt het met de vrijwillige castratie omwille van het Rijk der hemelen, vermeld in Matt. 19, 12.Ga naar voetnoot51 De manier waarop Oda de symboolwaarde van haar verminkte lichaam exploiteert, is evenwel uitzonderlijk in de teksten die we tot nu toe bestudeerd hebben. Het doel van de zelfverwonding is immers doorgaans het opwekken van pijn, eventueel het laten vloeien van bloed maar niet het onherstelbaar verminken van het lichaam. Het verband tussen zelfverwonding, vurige liefde voor Christus en vrijwillig martelaarschap wordt wel gelegd in andere teksten uit het corpus, zowel in verband met mannelijke als in verband met vrouwelijke heiligen. Zij willen hun liefde bewijzenGa naar voetnoot52 door zichzelf te pijnigen en op die manier een vrijwillige martelaar/ares te worden of een levend offer.Ga naar voetnoot53 Zo zegt Jacques de Vitry van de begijn Marie d'Oignies, in de vita die | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||
door hem werd geschreven om de begijnenbeweging te legitimeren en om tegelijkertijd aan semi-religieuze vrouwen een orthodox heiligheidsmodel te bieden,Ga naar voetnoot54 dat zij ‘zichzelf in een langdurig martelaarschap aan God en de heilige Maagd offerde door zich bij elke kniebuiging met de zweep te slaan’.Ga naar voetnoot55 Voor de lekenbroeder Arnulfus van Villers - die vrijgesteld is van handenarbeidGa naar voetnoot56 om zich volledig aan bidden en zelfgeseling te wijden (v. Arnulfi lb1 c28 (563-564)) - vormt zijn liefde voor Christus de bron van zijn moed om zichzelf op de meest onvoorstelbare manieren te pijnigen.Ga naar voetnoot57 Wanneer Marie d'Oignies met een mes stukken uit haar lichaam heeft gesneden om het te straffen omdat het na een zware ziekte genoten heeft van een beetje vlees en wijn, kan zij precies door haar liefde voor Christus de pijn toch overstijgen.Ga naar voetnoot58 In de levensbeschrijving van Arnulfus en in die van de twaalfde-eeuwse reclusus AibertusGa naar voetnoot59 wordt de idee van vrijwillig martelaarschap verbonden met de pogingen om de vleselijke ondeugden uit te schakelen. De heiligen worden in deze context respectievelijk moordenaar en vervolger genoemd.Ga naar voetnoot60 Van Arnulfus wordt zelfs gezegd dat hij de martelaren overtreft precies omdat de folteringen die hij ondergaat door zijn eigen handen veroorzaakt zijn.Ga naar voetnoot61 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||
Zelfveroorzaakte pijn wordt in deze context in het bijzonder ook gezien als een middel om seksuele begeerte te overwinnen. Johannes, de vrome zoon van de dertiende-eeuwse begijn Odilia van Luik, duwt als kind zijn nagels zo hard als mogelijk in zijn lichaam om door middel van pijn de erotische kriebels te onderdrukken die hij krijgt door naar obscene verhaaltjes te luisteren.Ga naar voetnoot62 Marie d'Oignies, die tegen haar zin uitgehuwelijkt is, werkt en bidt 's nachts om haar lichaam te kastijden. Door zich onder haar hemd in te snoeren met een ruw touw oefent ze, volgens haar biograaf Jacques de Vitry, in het geheim de macht uit over haar eigen lichaam die ze openlijk niet heeft.Ga naar voetnoot63 Jacques de Vitry beschouwt Marie's extreme zelfkastijding als een goddelijke gratieGa naar voetnoot64 en vindt niet dat haar voorbeeld door gewone stervelingen moet nagevolgd worden.Ga naar voetnoot65 Hij zegt dat God er niet van houdt dat mensen offeren wat ze gestolen hebben van een arme (cf. Is. 3, 14) en dat men daarom het arme vlees niet mag onthouden wat het nodig heeft.Ga naar voetnoot66 Gematigde zelfkastijding beschouwt hij echter wel als een adequaat middel om ondeugden te onderdrukken.Ga naar voetnoot67 Jacques vertelt immers dat Maria haar lichaam blijft pijnigen nadat ze haar man ertoe overgehaald heeft een Jozefshuwelijk te leiden (lb 1 cc 23-37 (641-646)).Ga naar voetnoot68 Uiteindelijk is haar lichaam totaal onderworpen aan haar geest en zo uitgedroogd dat ze totaal geen seksuele gevoelens meer heeft.Ga naar voetnoot69 Ook de idee dat men zichzelf fysiek moet pijnigen om echte of vermeende fouten uit te boeten wordt in verschillende teksten verwoord en soms verbonden met de idee van anticipatie van de straf in het vagevuur waarover ik het straks nog zal hebben.Ga naar voetnoot70 Ik haalde al Jacques de Vitry's verslag over Marie d'Oignies’ zelfbestraffing aan. Ook de biograaf van Ida van Leuven vermeldt dat de heilige haar lichaam slaat met doornige takken omdat ze het in al zijn onderdelen wil bestraffen voor de zonden die het in het verleden bedreven heeft. Haar bloed fungeert hierbij als zoenoffer,Ga naar voetnoot71 haar lichaam als altaar.Ga naar voetnoot72 In het geval van de lekenpenitent Bernardus, die als pelgrim bloots- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||
voets (c9 (675)) rondzwerft beladen met 7 kettingen (c7 (675)) en een harnas waaronder hij een haren boetekleed draagt (en (677)),Ga naar voetnoot73 is de biograaf niet zeker of hij werkelijk een misdaad begaan heeft - in de boetebrief die hij meedraagt staat enkel vermeld dat hij boete doet voor zijn huiveringwekkende zonden - of zichzelf zoals veel andere heiligen door al te grote scrupules buitensporig straft omdat hij alles wat met de wereld te maken heeft als huiveringwekkend beschouwt.Ga naar voetnoot74 Omdat heiligen van oudsher gezien worden als navolgers van Christus, is de idee van imitatio Christi impliciet aanwezig in de levens van alle heiligen ongeacht hun sekse.Ga naar voetnoot75 In een aantal dertiende-eeuwse teksten wordt die idee echter ook expliciet vermeld in verband met Christus' lijden. Margarita van Ieper droeg volgens haar biograaf netels en stekels van vlasbladeren op haar borstGa naar voetnoot76 en geselde zichzelf al als kind tot bloedens toe met hulst en doornige takken ter herinnering aan Christus' wonden.Ga naar voetnoot77 De cisterciënzer non Ida van Leuven, die de stigmata ontvangt na een periode van intense zelfgeseling, heet ‘toegewijd navolgster van en deelgenote in de passie’ (v. Idae Lo c14 (162) passionis aemulatrix et socia). Arnulfus vanVillers wordt omwille van zijn heftige zelfgeseling een ware volgeling genoemd van de Heer en Meester die Zijn heilig vlees aanbood om uiteengereten te worden door zweepslagen.Ga naar voetnoot78 Hij heeft volgens zijn biograaf bij zijn extreme en vergezochte zelfkastijding - één van zijn specialiteiten was egelvellen dragen onder zijn boetekleed (cc20-21 (564)) - steeds Christus' lijden, zijn eigen zonden, het laatste oordeel en de straffen van de hel voor ogen. Ga naar voetnoot79 In de zo net geciteerde | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||
passages uit de vitae van Ida van Leuven en van Marie d'Oignies vindt men een analoge band tussen ascese, penitentie en imitatieGa naar voetnoot80 en ook in de vita van Margarita (c16 (162-163)) staat de ascese van de heilige, wanneer ze een dominicaanse tertiaria geworden is, volgens haar biograaf in het teken van boetedoening. Tot nu toe kwamen enkel de persoonlijke motieven aan bod om zichzelf te pijnigen en te verwonden. Zelfkastijding heeft echter ook een belangrijke altruïstische dimensie die ik al aanhaalde toen ik het over de artikels van Jo Ann McNamara had: naar het voorbeeld van Christus is vrijwillig lijden immers een probaat middel om anderen te helpen.Ga naar voetnoot81 De heilige Iuliana bijvoorbeeld heeft volgens haar biograaf zoveel medelijden dat ze andermans lijden naar God brengt alsof het van haar zelf is. Hij voegt eraan toe dat Iuliana niet met lege handen voor het aangezicht van de Heer verschijnt maar dat ze zelf haar tenger lichaam zonder medelijden met harde zweepslagen kwetst om het goddelijk gemoed vlugger over te halen tot het betonen van barmhartigheid.Ga naar voetnoot82 Bij een aantal heiligen, bijvoorbeeld Elizabeth van Spalbeek (c26 (377)) en Liutgardis van Aywières (lb 2 c9 (167), c11 (168)), is hun zelfpijniging er in het bijzonder op gericht om voor levenden vergiffenis van zonden af te smeken en om doden uit het vagevuur te bevrijden.Ga naar voetnoot83 Le Goff noemt Liutgardis in deze context ‘une sainte du purgatoire’Ga naar voetnoot84 maar in het door ons bestudeerde corpus worden in het bijzonder Arnulfus van Villers en Christina van St.-Trond voorgesteld als ‘heiligen van het vagevuur’ en meer specifiek als voorbeelden van boetedoening. Christina vormt het meest uitzonderlijke geval: na schijnbaar overleden geweest te zijn, wordt ze terug levend tijdens haar begrafenismis. Ze vertelt dat God haar onsterfelijke ziel het vagevuur, de hemel en de hel heeft laten zien en haar daarna heeft laten kiezen tussen bij Hem blijven of terugkeren naar het sterfelijke lichaam. In het laatste geval zal Christina door middel van haar eigen lijden (poenae) zielen uit het vagevuur moeten redden en door het voorbeeld van haar leven vol zelfbestraffing mensen tot God bekeren en doen ophouden met zondigen. Christina voegt eraan toe dat ze op bevel van God onbegrijpelijke dingen zal doen (v. Christinae cc5-8 (651-652)). Ze springt bijvoorbeeld in brandende ovens en in ketels met kokend water en ligt uren in ijskoud water (cc11-12 (652)). Hoewel ze onkwetsbaar geworden is, moet ze hierbij ongelooflijke pijnen verdragen (c23 (654)). Haar omgeving denkt herhaaldelijk dat ze bezeten is (putantes eam plenam daemonibus) en probeert haar verschillende malen op te sluiten, voor ze overtuigd is van haar goddelijke uitverkiezing en missie (c17 (653), c19 (654)).Ga naar voetnoot85 Soms speelt Christina een actieve pastorale rol: ze staat stervenden bij en | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||
spoort ze er toe aan om te biechten of ze vertelt mensen over het vagevuur (cc27-28 (655)). Volgens haar biograaf, de dominicaan Thomas van Cantimpré, geldt de boodschap die Christina meer dan wie ooit tevoren uiteenzette en door haar levenswijze illustreerde ook voor de lezers van haar levensbeschrijving namelijk dat zij, om het vagevuur te vermijden, hier op aarde al moeten boete doen en altijd moeten voorbereid zijn op hun dood.Ga naar voetnoot86 Robert Sweetman meent dat de nadruk die gelegd wordt op de didactische dimensie van Christina's lijden er zou kunnen op wijzen dat de zelffoltering van vrouwen in deze periode deel uitmaakte van een bewust vrouwelijk apostolaatsproject. Vrouwen mogen immers officieel niet preken maar de levenswijze van vrouwen zoals Christina vormt een levende preek over het vagevuur en over boetedoening.Ga naar voetnoot87 Ik kom zo dadelijk nog op deze visie terug. De idee van stichten zonder woorden wordt nog explicieter uitgewerkt in de unieke levensbeschrijving van de mystica Elizabeth van Spalbeek. Voor haar biograaf, de Cisterciënzer abt Philippe van Clairvaux, zorgt het feit dat zij net zoals Franciscus de stigmata ontving ervoor dat elk van beide seksen nu een levende getuigenis heeft van de betekenis van Christus' kruisdood. Op haar lichaam kunnen ongeletterden immers ‘lezen’ over de heilsgeschiedenis zoals geletterden dit in geschreven documenten doen.Ga naar voetnoot88 Het lichaam als een tekst of een boek beschouwen waar God kan op schrijven is niet ongewoon in deze periode.Ga naar voetnoot89 In de twaalfde-eeuwse rechtspraak vond men trouwens een analoge visie: het lichaam werd daar beschouwd als een geschrift waarop het bewijs van schuld of onschuld geschreven stond en dit bewijs moest door een godsgericht gereveleerd worden.Ga naar voetnoot90 Elizabeth's lichaam brengt echter met de hulp van God ook een schouwspel voort om naar te kijken en muziek om naar te luisteren.Ga naar voetnoot91 Philippe beschrijft uitvoerig wat | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||
hij met eigen ogen gezien heeft:Ga naar voetnoot92 Elizabeth maakt door met haar vlakke handen op haar wangen te slaan eerst van haar lichaam een instrument dat de muziek voortbrengt die tijdens de nachtwaken aan de lezing uit de Bijbel vooraf gaat. Daarna mishandelt ze haar lichaam om het passieverhaal uit te beelden, terwijl ze niet alleen de rol van Christus en die van zijn folteraars speelt (v. Elisabeth cc4-5 (364-366), cc8-10 (368-369)) maar ook bijvoorbeeld die van Maria en Johannes bij het kruis (c14 (371)).Ga naar voetnoot93 Omdat Elizabeth in extase is tijdens deze vrome opvoering voelt ze op dat moment niets, de pijn komt pas achteraf wanneer ze haar persoonlijk medeleven met Christus' lijden uitdrukt (v. Elisabeth c6 (366-367)).Ga naar voetnoot94 Volgens Philippe van Clairvaux toont Elizabeth's lichaam de strijd van haar vlees, haar gelukzalige gelaat weerspiegelt de vreugde van haar ziel die reeds van de hemelse vreugde proeft en verwijst naar de uiteindelijke overwinning van Christus op het kwade.Ga naar voetnoot95 In het slotkapittel van zijn werk wijst de auteur nogmaals op de didactische draagwijdte van Elizabeth's gedrag: ze geeft niet alleen gestalte aan de gekruisigde Christus maar ook aan het mystieke lichaam van Christus, de Kerk. Hij zegt dat haar ‘optredens’ de mensen zouden moeten inspireren tot het geloof, de liefde en de devotie waarvan zij het levendige en duidelijke bewijs vormen.Ga naar voetnoot96 De term exponere komt ook in een ander kapittel voorGa naar voetnoot97 en wordt daar door Walter Simons als ‘verklaren’ vertaald. Simons interpreteert de passage dan ook als zou Elizabeth het evangelie verklaren met haar lichaam zoals de priester dit doet in zijn preek. Hij stelt dat de auteur preken en schrijven als mannelijke prerogatieven beschouwt en dat hij communicatie door uitbeelding geschikt vindt voor vrouwen omwille van hun band met materie en lichamelijkheid.Ga naar voetnoot98 Hoewel het niet uitgesloten is dat deze ideeën in het hoofd van de middeleeuwse auteur leven, worden zij zeker niet expliciet verwoord. Net zoals Sweetman in het geval van Christina, gaat Simons ervan uit dat vrouwen enkel met hun lichaam anderen mogen stichten. Beide auteurs gaan er echter aan voorbij dat vrouwen, hoewel zij inderdaad niet in het publiek mogen preken, wel anderen met woorden mogen aansporen.Ga naar voetnoot99 Christina (cc 27-28 (655)) en Eli- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||
zabeth (c27 (377)) doen dit volgens hun hagiografen trouwens ook en sporen mensen meer bepaald aan tot biecht en boetedoening. Deze nuancering neemt niet weg dat de manier waarop God gebruik maakt van het lichaam van de ongeletterde Elizabeth in overeenstemming is met de manier waarop vrouwelijke auteurs zeggen als spreekbuis van God te fungeren en dat dit thema ‘genderspecifiek’ is omdat het niet aangetroffen wordt in de levens van mannelijke heiligen. Ik vind echter niet dat de bewijzen doorslaggevend genoeg zijn om te stellen dat ‘lichaamstaal’ voor en door vrouwen specifiek als alternatief voor preken wordt beschouwd. Het typisch vrouwelijk karakter van de didactische dimensie van zelffoltering wordt immers ook genuanceerd door het feit dat ook het vrijwillig lijden van mannen in de context van boetedoening een pedagogische dimensie kan hebben. Zo stelt de auteur van de v. Gerlaci bijvoorbeeld dat Gerlacus,Ga naar voetnoot100 na het losbandige leven dat hij als ridder met instemming van God geleid heeft, een levend voorbeeld geworden is van ware boetedoening en tegelijkertijd van de eindeloze barmhartigheid van God.Ga naar voetnoot101 Het is echter opnieuw de biograaf van Arnulfus die deze thematiek het meest expliciet uitwerkt. De extreme zelfkastijding van Arnulfus beschouwt hij, net als Thomas in het geval van Christina, als een speciale gratie aangezien Arnulfus' wonden de volgende dag altijd genezen zijn (lb1 c15 (561), c38 (565)). Het feit dat het gedrag van de heilige expliciet verbonden is met de idee van anticipatie van de straf in het vagevuur blijkt uit de volgende anecdote: wanneer een monnik aan Nicolaus, een broeder-stalhouder, vraagt waar Arnulfus is, antwoordt de lekenbroeder dat Arnulfus in het vagevuur is. Wanneer de monnik hem om verdere uitleg vraagt, zegt de stalhouder dat Arnulfus zijn lichaam aan het kwellen is met de zweepslagen van het vagevuur.Ga naar voetnoot102 Net zoals Christina heeft Arnulfus hierbij niet alleen zijn eigen redding op het oog: hij geselt zichzelf ook heftig om overleden kloosterlingen te helpen (lb 2 cc12-13 (568)). De biograaf alludeert expliciet op de didactische draagwijdte van Arnulfus' gedrag: hij wijst er zijn publiek op dat de levenswijze van Arnulfus hen als in een heldere spiegel toont hoe weinig zij voor Christus willen lijden. Hoewel de extreme ascese van heiligen nooit gezien wordt als een voorbeeld dat door de meerderheid moet nagevolgd worden,Ga naar voetnoot103 daagt hij zijn (religieuze) lezers als het ware uit om Arnulfus te evenaren.Ga naar voetnoot104 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||
Ik zou mijn bevindingen hier willen samenvatten en een aantal eindbeschouwingen formuleren. In het materiaal dat ik tot nu toe onderzocht heb, wordt heiligheid nog niet zoals in de veertiende eeuw geïdentificeerd met lijdenGa naar voetnoot105 en zijn extreem ascetische heiligen niet in de meerderheid, zeker niet in de twaalfde eeuw.Ga naar voetnoot106 Zelfveroorzaakte pijn is echter erg belangrijk in het leven van de bestudeerde heiligen, ze zijn er in alle omstandigheden vatbaar voor, ook al zijn verwonding en pijn soms van elkaar los gemaakt.Ga naar voetnoot107 Het feit dat men zijn/haar lichaam gepijnigd, verwond en/of verminkt heeft, is al in de twaalfde-eeuwse teksten een belangrijk onderdeel van de (weg naar) heiligheid voor vrouwen (Oda), maar in het bijzonder ook voor een aantal ongeletterde mannen (Bernardus, Gerlacus, Aibertus) die als eremiet of lekenpenitent hun vroeger zondig leven uitboeten en exponent zijn van de toenmalige sterk penitentieel georiënteerde lekenspiritualiteit. Een combinatie van ascese en wereldvlucht is in deze periode trouwens ook de enige manier om als leek heilig te worden.Ga naar voetnoot108 In dertiende-eeuwse vitae wordt zelfverwonding en -pijniging verhoudingsgewijs meer vermeld in de levens van vrouwen, zonder daarom evenwel het dominerende bestanddeel van hun ascetische levenswijze te zijn.Ga naar voetnoot109 De meeste dertiende-eeuwse figuren leiden een semi-religieus leven (Christina Mirabilis, Elizabeth, Ivetta, Margareta, Maria) of zijn pas op latere leeftijd in het klooster gegaan (Ida van Léau, Ida van Leuven, Arnulfus). Zij kunnen dus door middel van hun automutilatie blijk geven van een grote boetvaardigheid. Hun zelfkastijding kan echter ook, net zoals die van Beatrijs van Nazareth en Iuliana die wel op jonge leeftijd kloosterlinge geworden zijn, gezien worden als onderdeel van de ascetische praeparatio, het verwerven van de noodzakelijke dispositie om mystieke ervaringen te hebben, als God die wil schenken.Ga naar voetnoot110 Zelfpijniging wordt nooit expliciet gezien als een techniek om mystieke ervaringen op te wekken,Ga naar voetnoot111 maar de vele | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||
religieuze (Beatrijs, Ida van Léau, Ida van Leuven) en semi-religieuze vrouwen (Christina Mirabilis, Elizabeth, Ivetta, Margareta, Maria) en de lekenbroeder (Arnulfus) die zichzelf volgens hun dertiende-eeuwse biograaf intens aan pijnlijke ascetische daden onderwerpen, zijn wel diegenen die frequent mystieke ervaringen hebben.Ga naar voetnoot112 Er wordt vaak gezegd - zij het doorgaans over vrouwen - dat mystiek vanaf de elfde eeuw (spirituele) autoriteit ex gratia geeft aan wie geen autoriteit ex officio heeft,Ga naar voetnoot113 en die mystieke autoriteit lijkt nu precies (een fase van zuiverend) lijden te vereisen.Ga naar voetnoot114 Het feit dat zelfkastijding en ziekte soms als onverenigbaar beschouwd worden (bijvoorbeeld v. Arnulfi lb 2 c61 (578)), suggereert dat het eerste een bewust gezocht substituut voor het tweede kan zijn.Ga naar voetnoot115 Het gedrag van Oda en Marie d'Oignies illustreert dat ‘automutilatie’ wel een seksespecieke vorm van ‘empowerment’ kan zijn in de context van het huwelijk omdat vrouwen daar niet kunnen aan ontkomen zonder de toestemming van hun ouders of echtgenoot. Ook het feit dat men zichzelf (onbewust) pijnigt omdat men als instrument van God fungeert, zoals in het geval van Christina en dat van Elizabeth, wordt enkel in de levens van vrouwen beschreven. Buiten deze context lijkt zelfpijniging en -verwonding bij mannen en vrouwen echter door dezelfde ideeën gemotiveerd te zijn. In de twaalfde-eeuwse teksten is zichzelf pijnigen en/of verwonden een gender-neutraal middel om het lichaam te beheersen en de geest te bevrijden, om ondeugden te doden, om seksuele begeerte te vernietigen, om boete te doen, om een levend offer of een martelaar/ares te worden uit liefde voor God/Christus. In de dertiende-eeuwse teksten treft men dezelfde redenen aan, gecombineerd met de dimensie anticipatie of overname van pijn in het vagevuur en met de imitatie van Christus' lijden. Het lichaam lijkt in deze context toch meer als een plaats van boete en penitentie dan van contact en fusie met het goddelijke te worden beschouwd, want ook in het laatste geval speelt doorgaans de idee van het uitboeten van eigen of andermans schuld.Ga naar voetnoot116 Ik vermeldde al in de inleiding dat Bynum stelt dat de (passieve en actieve) extreme ascese van vrouwen niet door een misogyne of dualistische houding t.o.v. hun lichaam werd geïnspireerd maar door een meer positieve visie. Haar ideeën lijken wat het door mij bestudeerde materiaal betreft expliciet bevestigd te worden door de dialoog tussen lichaam en ziel die Christina Mirabilis volgens Thomas van Cantimpré zou verwoord hebben op het einde van haar leven, een tekst die Bynum trouwens ook zelf aanhaalt.Ga naar voetnoot117 Christina noemt haar lichaam immers eerst ‘ellendig en ongelukkig’ (miserum et mise | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||
rabile)Ga naar voetnoot118 en slaat het, maar daarna heeft ze er medelijden meeGa naar voetnoot119, kust het en noemt het ‘mijn meest geliefde’ (o meum dulcissimum). Ze wijst erop dat het lichaam nu een tijd zal mogen rusten om daarna, nadat het alle vergankelijkheid heeft afgelegd, weer met zijn gezel, de ziel verenigd te worden.Ga naar voetnoot120 Ook uit andere teksten blijkt duidelijk dat men ervan uitgaat dat lichaam en ziel samen de ‘persoon’ uitmaken.Ga naar voetnoot121 Deze houding sluit aan bij de algemene tendens in de twaalfde en dertiende-eeuwse theologieGa naar voetnoot122 en is ongetwijfeld positiever dan wanneer men het lichaam als een gevangenis of vijand van de ziel beschouwt. Wat men volgens mij in de passage uit de vita Christinae echter meer moet benadrukken dan Bynum doet, is het feit dat Christina haar lichaam enkel positief bejegent omwille van zijn gehoorzaamheid aan de geest, vooral inzake het verdragen van alle mogelijke (onvrijwillige en zelfveroorzaakte) ontberingen.Ga naar voetnoot123 Er is in deze tekst evenmin als in de andere heiligenlevens sprake van ontologisch dualisme, maar we hebben wel te maken met een sterk moreel dualisme, met het afwijzen van ‘de wereld’ en met een hiërarchische verhouding tussen lichaam en geest.Ga naar voetnoot124 Hoewel het eigen lichaam niet mag gehaat worden, is de algemene teneur toch dat het lichaam (m/v) enkel perfect en geglorifieerd zal zijn in de hemel en dat het hier op aarde moet ‘bewerkt’ worden om het zoveel mogelijk van zijn zondige, menselijke vleselijkheid te bevrijdenGa naar voetnoot125. Het lichaam moet het dunne vliesje of het lichte wolkje worden dat Beatrijs nog als een hinderpaal beschouwt voor de totale en definitieve vereniging met God of, zoals haar biograaf het stelt, voor het eeuwig genieten van het opperste geluk.Ga naar voetnoot126 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||
Wanneer men deze constatering combineert met de eerder gemaakte vaststelling dat een aantal mannen zich op dezelfde manier en om dezelfde redenen pijnigen als vrouwen, lijkt het mij heel aannemelijk dat vrouwen - althans volgens de mannelijke biografen in de tot nu toe bestudeerde periode en regio - dit negatieve type van ‘technologie’ niet gebruikt hebben onder invloed van een welbepaalde houding tegenover hun vrouwelijk lichaam maar om de hoger opgesomde redenen die voor beide seksen opgingen. Het valt niet te ontkennen dat middeleeuwse vrouwen als groep minder mogelijkheden hadden om zichtbaarheid, macht en autoriteit te verwerven dan mannen. Automutilatie speelt echter niet alleen een rol in hun leven maar ook in dat van een specifieke groep mannen, namelijk ongeletterde semi-religieuzen en lekenbroeders. Het blijkt dus een belangrijk middel geweest te zijn om perfect te worden in de ogen van God en zichtbaar in die van de samenleving, en dit geldt ook voor wie niet omwille van sekse maar omwille van status uitgesloten was van het priesterschapGa naar voetnoot127 en dus van de religieuze en intellectuele elite ex officio.Ga naar voetnoot128 | ||||||||||||||||||||||||
Lijst van primaire bronnenGa naar voetnoot129
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||
SummaryBy analysing a corpus of saints' lives from the 12th and 13th century Low Countries, this article argues that ‘self mutilation’ has been viewed as typically female in the context of avoiding marriage and marital sexuality and of serving as an instrument for the divine. Yet, ‘self mutilation’ is used by men as well as women for many other, common reasons and for both it seems to imply a similar morally dualistic attitude towards the sinful, human body. The fact that ‘self mutilation’ also plays a role in the life of men viz. illiterate semi-religious and lay-converts, demonstrates that it is an important element of the road to sanctity for all those who, because of gender or status, do no belong to the intellectual and religious elite.
Adres van de auteur: RUG-centrum voor Genderstudies Rozier 44 b-9000 Gent |
|