Het prieel der gheestelicker melodiie(1617)–Anoniem Het prieel der gheestelicker melodiie– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] ☞ Een ander, op de wijse: Het stont een moeder reene. O Godt ick moet v klaghen, Belijden mijn misdaet. Ick stont in v behaghen, Nu ben ick desolaet: Ick en ghevoel gheen baet, Ick treure nacht en dach, D’welck ick mijn leuen quaet met reden wijten mach. Ick, etc. Nochtans wil ick bedincken Dat ghy my liefde draecht, Mijn droefheyt sal ontsincken, Ick heb my wel bevraecht: Al schijn’ ick nu veriaecht, Door mijne sonden groot: Ghy sult alst v behaecht My helpen uyt den noot. Al, etc. Ick wil my gaen bekeeren, Al ben ick ionck en groen, Tot v o Heer’ der Heeren, En penitenci’ doen: En my voorts draghen koen, In alle lijden stout, Om daer mee te voldoen V goetheyt menichfout. En, etc. Met tranen sal ick wasschen Mijn bedde alle nacht, Eer dat my komt verrasschen [pagina 138] [p. 138] De doot met haerder macht: Op dat ick wel bedacht Mach biechten soo’t betaemt: Den vijandt die nu lacht, Sal dan wel zijn beschaemt. Op, etc. O Heere Godt verheuen, Tot v neem ick de vlucht, Mijn sonden wilt vergheuen, Waerom mijn siele ducht: Mijn herte met gherucht, Benaut, in swaer ghepijn, Tot u dickwils versucht: Wilt mijns ghenadich zijn. Mijn, etc. Vorige Volgende