Het prieel der gheestelicker melodiie
(1617)–Anoniem Het prieel der gheestelicker melodiie– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
MIjn herte wilt nu vluchten
Van all’ ydel gheruchten,
Dient Godt den Heere groot:
Want waer ghy soeckt ghenuchten,
Gheen blijschap sonder suchten,
In deser werelts schoot,
Want, etc.
Wellusten kan niet baten,
T’gheselschap moet ghy laten,
Als ghy sult steruen ras:
Wel kouten en wel praten,
En treden lancks der straten,
En komt dan niet te pas.
Wel, etc.
Rijckdom en houdt gheen stede,
Schoonheydt vergaet oock mede,
In alsoo korten tijdt:
De doodt vol bitterhede
Iaeght ons, ten baet gheen bede,
Niemant en heeft respijt.
De doot, etc.
Ghy herten ionck van iaren,
Ick weet het sal v varen
Deruen de wereldt soet:
Nochtans, sonder beswaren,
Doet deucht, hoort mijn verklaren,
Keert v tot Iesum goet.
Nochtans, etc.
| |
[pagina 131]
| |
Aenmerckt hoe sy failleren,
Die bauwen, en sonderen
Op ‘swerelts ydel schijn:
Van all’ die triompheren,
En lustich banckqueteren,
Welck sal het eynde zijn?
Van, etc.
Och lacen en och-ermen,
Eer lanck sullen sy kermen,
Als komt den laetsten dach:
Wilt Godt dan niet ontfermen,
Sy moeten alle swermen
Naer d’helle met gheklach.
Wilt, etc.
|
|