| |
| |
| |
“Tikoes” van Henk van Woerden: het Zuid-Afrikaanse landschap als brug tussen heden en verleden
Ewa Dynarowicz
Adam Mickiewicz Universiteit, Poznań, Polen
Samenvatting:
In Tikoes (1996) van Henk van Woerden wordt het proces van de confrontatie met het moeilijke verleden beschreven - een proces dat wordt aangegaan door een remigrant, iemand die door zijn emigratie-ervaring de status van een tussenfiguur - een man tussen twee culturen (de Nederlandse en de Zuid-Afrikaanse) verkrijgt. In dat proces speelt het landschap een belangrijke rol. Het maakt niet alleen de confrontatie met het verleden, maar ook het verwerken van het postapartheidstrauma en de verzoening met zichzelf en met het land mogelijk. Tikoes is een bijzonder ruimtelijke roman: niet alleen het landschap, maar ook het verleden en het geheugen worden hier als ruimtes voorgesteld die men bijna letterlijk bezoekt. De ruimtelijkheid van het zijn is een belangrijk vraagstuk voor de fenomenologische antropologie. Ik wil me hier van de opvattingen van deze wijsgerige stroming bedienen om te analyseren hoe het echte landschap de verzoening met het culturele landschap teweegbrengt.
Henk van Woerden popisuje ve svém románu Tikoes (1996) konfrontaci s bolestnou minulosti -proces, který prodělává re-emigrant, tedy člověk, který se svou zkušenosti s emigraci ocitá v postaveni prostřednika - někoho mezi dvěma kulturami (nizozemskou a jihoafrickou). V tomto procesu hraje důležitou roli krajina - ta mu dává vedle konfrontace s minulosti také možnost vyrovnat se s postapartheidnimi traumaty a smiřit se sám se sebou a se svou zemí. Tikoes je román výjimečný svým prostorovým vnimánim - nejen krajina, ale i minulost a pamět’ jsou zde předkládány jako mista, která se daji téměř doslova navštivit. Prostorovost byti je závažnou otázkou fenomenologické antropologie. Chci zde pomoci myšlenek tohoto filozofického proudu analyzovat, jak skutečná krajina může vést ke smiřeni se s krajinou kulturni.
| |
1. Inleiding: ‘Tussenfiguren’ in de Nederlandse Zuid-Afrikaliteratuur
De geschiedenis van de contacten tussen Zuid-Afrika en de Lage Landen heeft een aparte categorie Nederlandse literatuur tot stand gebracht: de Nederlandse Zuid-Afrikaliteratuur. Ik zou hier willen stellen dat de term ‘tussenfiguur’ (zoals die wordt besproken in Leijnse en Michiel van Kempen 1998), ook bruikbaar kan zijn met betrekking tot Nederlandse, resp. Vlaamse (r)emigranten die in de
| |
| |
periode na de Tweede Wereldoorlog naar Zuid-Afrika zijn gegaan. Deze vormen een aparte groep die in de studie van Leijnse en Van Kempen onbesproken blijft. Literaire werken (vaak sterk autobiografisch gekleurd) die de ervaring van Nederlanders en Vlamingen in Zuid-Afrika onder de apartheid thematiseren, vormen de meest recente case study in het diachronische onderzoek naar het karakter van de contacten tussen deze landen en de representatie daarvan in de Nederlandse literatuur. Ik wil de aandacht vestigen op de specifieke problematiek die met de positie van de middleman tussen het ‘nieuwe’ Zuid- Afrika en de Lage Landen verbonden is: het verwerken van het (post) apartheidstrauma en de confrontatie met het eigen verleden.
| |
2. Remigranten: confrontatie met het eigen verleden in het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika
Bij mijn onderzoek ben ik onder andere bezig met de problematiek van de relatie heden-verleden, geplaatst tegen de achtergrond van de overgangsfase in Zuid-Afrika van apartheid naar democratie. Voor blanke liberaalgezinde intellectuelen was de apartheidsperiode (1948-1994) een tijd van moeilijke morele keuzes; sommigen kozen voor activisme en struggle, anderen, zoals Van Woerden (en zijn verteller Thys), voor emigratie. Voor die emigranten die om politieke of ideologische redenen Zuid-Afrika moesten of wilden verlaten, is het nu weer mogelijk terug te keren of het land te bezoeken. Over de drang om naar Zuid-Afrika terug te keren als gevolg van de speciale band met het land zegt Van Woerden: ‘Het land neemt je in bezit en als je je probeert los te maken, dan lukt het niet meer.’ (Jonckheere 1999: 143)
De overgangsperiode is ook (of zelfs vooral) het punt waarop men een natuurlijke drang voelt of gedwongen wordt om naar zijn verleden te kijken. Men wordt daartoe aangespoord door de in het Zuid-Afrika van de jaren negentig heersende sfeer. Geconfronteerd met de moeilijke kwestie van een dirty past koos het land voor een verzoeningspolitiek (belichaamd door de in 1996 in het leven geroepen Waarheids- en Verzoeningscommissie). Die verzoening moest worden bevorderd door het bekennen van de waarheid over het verleden in de openbare ruimte van de Commissie. In vele gevallen is de confrontatie met het verleden echter een hoogst persoonlijk proces dat in de ruimte van het eigen bewustzijn en geweten plaatsvindt. In Tikoes van Henk van Woerden wordt een confrontatie met het verleden beschreven die zich in de persoonlijke, intieme ruimte van een individuele bewustzijn voltrekt.
De terugkomst naar een land in een overgangsperiode geeft aanleiding tot een dubbel dialectisch moment. Men wordt geconfronteerd met de twee gezichten van het land: het oude, bekende, zoals dat opgeslagen ligt in het geheugen, en het nieuwe, onbekende, verrassende, dat nog ontdekt moet worden. Een remigrant moet zijn nieuwe, (her)opgebouwde (Europese) identiteit
| |
| |
herdefiniëren in relatie tot beide aspecten. Paradoxaal is juist de confrontatie met het oude het moeilijkst. In Tikoes staat dat proces centraal. Het is gebaseerd op het geheugen dat - geprikkeld door de omringende werkelijkheid - wakker wordt geschud zodat verdrongen herinneringen weer opduiken. Ik wil hier analyseren hoe dat proces in de roman van Henk van Woerden wordt beschreven.
In Tikoes beheersen twee dingen het onderbewustzijn van de verteller Thys: het landschap en zijn geliefde, Tikoes, die al gauw met het landschap wordt vereenzelvigd. Hoe het waarnemen van het landschap (en van de vrouwals-landschap) het verwerken van het moeilijke verleden bevordert en de verzoening met het land en met zichzelf teweegbrengt, zal hieronder worden beschreven.
| |
3. Tikoes (1996): terugkeren naar het verleden in een ander
‘Kon je in een persoon afdalen, zoals je een land bezocht dat je in een ver verleden achter had gelaten’. (Van Woerden 1996: 110)
In Tikoes (1996) keert Thys, de zoon van Nederlandse emigranten na twintig jaar afwezigheid naar Zuid-Afrika terug, vergezeld door zijn geliefde, Tikoes. Al gauw wordt het duidelijk dat de verteller niet alleen naar het land, maar ook naar zijn moeilijke verleden terugkeert. De eerste, in cursief geschreven alinea kondigt reeds aan dat het hier om een mental journey gaat. De vliegreis naar Zuid-Afrika wordt beschreven als het vallen in zijn (onder-)bewustzijn. Het doet denken aan een bezoek aan een planetarium: de lezer wordt onder een andere hemel gebracht, niet alleen in fysieke zin maar ook in de tijd. Samen met de twee reizigers landen we op de Kaap waar het heden en het verleden van de verteller samenkomen en waar verschillende tijdruimtes naast elkaar bestaan:
De hemel draait opzij, sterrenbeelden gaan ondersteboven hangen. Het voelt als navigeren met ijsbloemen in het hoofd, killer figuren die achter het netvlies vertakken, zonder dat je er greep op hebt. Buiten de patrijspoort verdubbelen de oceanen. Is dit vliegen of zeilen? In onze dromen wordt een schip van zijn anker geslagen. Het zeildoek klappert, en wij zoeken in het donker tevergeefs naar de poolster of een ander vast punt; constellaties die blijven ontbreken. [...] Het geeft jeuk in de minder vertrouwde delen van het lichaam, en een lichte tinteling in de ledematen, alsof het verschuiven van land tegelijk onverklaarbaar veel tijd is overgeslagen. (Van Woerden 1996: 9)
Thys keert niet eerder naar Zuid-Afrika terug totdat hij Tikoes ontmoet, een jonge Duitse en kleindochter van een emigrante uit het Verre Oosten. Hij besluit het land van zijn jeugd te bezoeken, hoewel hij niet zeker weet waarom hij dat
| |
| |
eigenlijk doet. Het enige wat hem duidelijk is, is dat hij dat zonder Tikoes niet zou doen: ‘Dat ik in mijn eentje naar het zuiden zou gaan was nicht in Frage geweest’; ‘Als hij [zijn vriend] zou vragen wat ik hier kwam doen moest ik het antwoord schuldig blijven, niets dan een vaag voorgevoel en nog vagere voornemens.’ (Van W. 1996: 13, 16) De aanwezigheid van Tikoes dient hem als een pasklaar antwoord op ongemakkelijke vragen die hem zullen worden gesteld. Geleidelijk aan realiseert hij zich echter dat Tikoes in feite veel meer betekent dan een smoes, dat zij de ‘sleutel’ is die de terugkomst en de confrontatie met het verleden mogelijk maakt: ‘Waarom nu pas teruggekeerd, met iemand die je welbeschouwd nauwelijks kende? Misschien juist daarom?’ (Van W. 1996: 19)
Over zijn Zuid-Afrikaanse verleden vertelt hij weinig. Als men Tikoes als het vervolg op Moenie kyk nie (1993), het eerste deel van het ‘Zuid-Afrikaanse drieluik’ van Henk van Woerden, leest, weet men over wat voor verleden het gaat. In Moenie kyk nie heeft de verteller, een elfjarige jongen van Nederlandse afkomst, het over het leven van zijn gezin in Zuid-Afrika onder de apartheid. Hoewel het woord ‘apartheid’ niet eens valt, wordt het duidelijk dat de sociale omstandigheden - het gewelddadige apartheidsregime - een litteken op de psyche van de gevoelige jongen achterlaat. De dubieuze positie waarin hij verkeert, van een bevoorrechte blanke aan de ene kant en een vreemdeling en een wees aan de andere kant, is de bron van een diep genesteld schuldgevoel en ontworteldheid. In Tikoes verwerkt diezelfde jongen, die na twintig jaar afwezigheid naar Zuid-Afrika terugkeert, het schuldgevoel van toen, een trauma dat hem nooit heeft losgelaten. Het wordt duidelijk dat Thys het land had verlaten als protest tegen apartheid. Hij lijdt onder het schuldgevoel dat het regime bij hem als blanke intellectueel teweeg heeft gebracht: ‘In dit land (ja, ook míjn vlag, nu) werd het vergeten altijd al tot een kunst verheven. Je hoefde er geen moeite voor te doen.’ (Van W. 1996: 150) Tegelijkertijd erkent hij het ‘nieuwe’ democratische Zuid-Afrika als zijn vaderland. Vanuit dit nieuwe perspectief kijkt hij terug naar zijn verleden.
Van meet af aan begint de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid zijn geheugen te stimuleren. Herinneringen komen osmotisch bovendrijven, ze dringen via alle zintuigen tot hem door. Geluiden, geuren, maar vooral beelden - van plaatsen, ruimtes en landschappen - roepen herinneringen uit zijn verleden op: ‘Want lette je niet op, dan kwam een flard gekte van vroeger aanzetten, ongehinderd door het lawaai van nu. De meest banale herinneringen waren het scherpst getekend.’ (Van W. 1996: 19)
Ondanks het feit dat Tikoes nooit eerder in Zuid-Afrika is geweest, heeft het Zuid-Afrikaanse landschap dezelfde werking op haar geheugen. Ook in haar ontlokt de reis verdrongen herinneringen aan haar kinderjaren in het communistische Oost-Duitsland en haar verslaving aan heroïne. Heroïne wordt hier het symbool van het vergeten, van het verdringen van moeilijke herinneringen. Dankzij de reis komt haar verleden eerst in haar dromen en later
| |
| |
ook in haar geheugen en in haar verhaal terug: ‘[...] door de heroïne [wordt] je geheugen weggevreten. Toen ik was afgekickt wist ik van de meeste dingen helemaal niets meer. Nu is het of het allemaal weer is. [...] Het komt 's nachts terug, stukjes en beetjes’; ‘Duitsland was bijna helemaal verdwenen [...] en nu komt het steeds op een andere manier weer terug.’ (Van W. 1996: 89-90, 142) De tijdens de reis aangetroffen plekken doen de verdrongen herinneringen weer opduiken. Op die manier maakt het landschap ‘het toerisme naar [hun] beider verleden’ (Van W. 1996: 127) mogelijk.
Thys weet aanvankelijk weinig over zijn geliefde. Tijdens de reis herkent hij het land en tegelijkertijd leert hij haar steeds beter kennen. ‘Nu wist ik ongeveer waarvoor ze op de vlucht was geslagen. Dát ze op de vlucht was geslagen’; ‘Mijn vervalsing, want dat was het toch gebleken, trok langzaam weg, om plaats te maken voor Tikoes zoals ze was [...]’ (Van W. 1996: 148, 91) Net als Thys is Tikoes een slachtoffer van de geschiedenis van haar land; ze lijdt onder het collectieve (uit het behoren tot een natie voortvloeiende) verantwoordelijkheids- en schuldgevoel. Apartheid in Zuid-Afrika enerzijds en de Tweede Wereldoorlog gevolgd door het communisme in Oost-Duitsland anderzijds, zijn in combinatie met de status van outsiders, tussenfiguren, de bron van schuldgevoelens en vervreemding:
[...] daar was ik nieuwsgierig naar [naar het Anne Frankhuis] geworden, dat hoorde erbij, net zoals die reisjes met mijn vader door Polen altijd in een of ander concentratiekamp-museum eindigden. Voor zover ik Duits ben heb ik van hem geleerd om me ervoor te schamen. Je raakte eraan gewend, die afkeer, dubbele zelfhaat. (Van W. 1996: 115)
Ieder nieuwjaar werd de brievenbus van het huis opgeblazen; Ausländer raus, stickers op de voordeur, de auto, want het halve dorp stemde extreem-rechts.’ Overdreef ze? De sfeer van een politiestaat, als je naast de neonazi's nog de Bundesschutz en de Rote Armee Fraktion meerekende. (Van W. 1996:73)
Tikoes is een prisma waardoor Thys de werkelijkheid bekijkt. Hij leert haar kennen in haar reacties op het land; tegelijkertijd door haar ‘zijn’ in Zuid-Afrika herontdekt hij het land van zijn jeugd. Het meisje is de sleutel naar de wereld van het verleden: de verteller keert naar Zuid-Afrika terug in haar, door haar, dankzij haar. Haar aanwezigheid, haar verhaal, prikkelen in dezelfde mate als het landschap het geheugen en het onderbewustzijn van Thys. Beide processen, het herontdekken van het Zuid-Afrikaanse landschap en het leren kennen van Tikoes, smelten in zijn bewustzijn samen: ‘Kon je in een persoon afdalen, zoals je een land bezocht dat je in een ver verleden achter had gelaten’ (Van W. 1996: 110). Het verleden wordt vereenzelvigd met het landschap en wordt ontdekt en verkend als een land, als een ruimte. Ook Tikoes - haar vrouwelijkheid, haar lichamelijkheid, haar temperament - wordt beschreven als het Zuid-Afrikaanse
| |
| |
landschap: ‘Maar de schoonheid van haar was als dit landschap: naderbij, verderaf, wat je ook deed. Ze liet haar uiterlijk zwerven, het bleef telkens op reis. En voor zover dat berekenend was, wat ik niet langer geloofde, stond het gelijk aan de veranderlijke koketterie van het licht en de wind in deze bergen.’ (Van W. 1996: 89)
Zo'n confrontatie met het verleden als het terugkeren in een ander is een belangrijk thema van Tikoes: ‘Je kon je met enige moeite voorstellen hoe het zou zijn om terug te keren, maar dan in een ander. Het was als een boetevaart naar een denkbeeldige tweesprong in het verleden.’ (Van W. 1996: 112) Deze, door de reis teweeggebrachte confrontatie en de bekentenis door het vertellen over de traumatische gebeurtenissen uit het verleden worden beschreven als een genezingsproces. In zijn verhaal vindt Thys een manier om zijn visie van Zuid-Afrika van het hersenspinsel van apartheid te ontdoen. Over de reis van Thys zegt Van Woerden:
[Het is geen] reis uit heimwee. Het gaat om iemand die teruggaat naar het verleden. Hij reist door zijn nostalgie heen. De verteller wil het beeld uitwissen dat hij had van het land toen hij vertrok om de huidige situatie van Zuid-Afrika te kunnen zien, zonder die voile, dat netwerk van het verleden. De beelden van twintig jaar geleden zitten hem in de weg, hij wil die hersenspinsel kwijt, (in: Hoogervorst 1996)
| |
4. Het Zuid-Afrikaanse landschap als een gang naar persoonlijke ruimtes
Tikoes is een bijzonder ‘ruimtelijke’ roman: een roman over ruimte, waarin ruimte en landschap de hoofdrol spelen. De terugkomst naar Zuid-Afrika is een terugkomst naar de ruimte, naar het landschap, dat bepalend was voor Thys’ identiteit. Het blijft in hem gegrift als een blauwdruk, als de ‘genetische code’ van de cultuur die hem heeft gevormd; alle andere ruimtes/plekken/landschappen moeten door de lens daarvan worden waargenomen: ‘In Wenen, in Athene, Amsterdam en Londen was elke thuiskomst opnieuw lichtzinnig en tegelijk tevergeefs geweest. Van tevoren ingericht volgens een blauwdruk die je met je meedroeg uit een plek als deze.’ (Van W. 1996: 88-9)
In de roman worden ook het verleden, het geheugen, de relatie met Tikoes en de relatie met het land voorgesteld als persoonlijke ruimtes die men bijna letterlijk bezoekt, zoals men een plek bezoekt. Al die ruimtes zijn hoogst ‘persoonlijk’ en gecreëerd door de fenomenologische midden-in-de-wereld staande mens (Bakker 1999: 48). De werkelijkheid in de roman bestaat niet objectief. Ze is afhankelijk van de individuele perceptie. Ze kan worden waargenomen door de ‘domesticatie van de ruimte’: ‘een proces van subjectivisering, antropomorfisering en inbezitname.’ (Bakker: 1999: 46) Voor Thys bestaat de werkelijkheid, net als voor de fenomenologen (bij
| |
| |
voorbeeld Bachelard), uit een subjectieve, innerlijke werkelijkheid (binnen) en uit een objectieve, externe werkelijkheid (buiten) (Bakker 1999: 87). Die twee werkelijkheden zijn nauw met elkaar verbonden; de ene bestaat bij de gratie van de andere. De intimiteit van de subjectieve, persoonlijke ruimte bestaat alleen in contrast tot de ‘grote’ externe werkelijkheid. Tegelijkertijd, om de externe werkelijkheid te confronteren, heeft men de intieme werkelijkheid nodig: een kleine wereld, een bron van geborgenheid, een thuis (Bakker 1999: 86). In de roman verpersoonlijkt Tikoes deze intieme ruimte. Thys en Tikoes creëren een subjectieve ruimte voor elkaar; de relatie wordt hun thuis, de bron van geborgenheid die de confrontatie met het verleden mogelijk maakt: ‘Want als ik, nu we samen op reis waren gegaan, in mijn herinnering opnieuw aanbelde, werd er opengedaan door iemand die geruststellend veel op Tikoes leek. Alsof je in dat mooi-zijn van de ander kon wonen’ (Van W. 1996: 88-9). Tikoes doet hem zijn liefde voor het land beseffen; dankzij de geborgenheid die hij in de relatie met haar vindt, kan hij de ‘littekens’ accepteren: sporen die het verleden bij hem heeft achtergelaten en die een integraal onderdeel van zijn identiteit uitmaken. Ook hun respectievelijke verledens vormen een ruimte die ze delen, die ze samen bewonen:
Het land was op een manier bevrijd, schoot me te binnen; de vraag bleef: hoe zou je je nu van het land bevrijden? Wellicht door toe te geven dat ik aan littekens verslaafd was, en dat ik van háár hield zoals ik ook van Tikoes had leren houden, niet ondanks, maar juist vanwege het verleden, hoe schimmig en verborgen dan ook. Het voelde als opluchting, die gedachte. Sterker: nu ik van Tikoes' geschiedenis op de hoogte was, maakte het ons tot landgenoten. (Van W. 1996: 150)
De werkelijkheid van het nieuwe Zuid-Afrika met haar talloze problemen dringt tot de intieme wereld van de twee reizigers door. Ze wordt vooral doorgegeven door de mensen die ze ontmoeten, maar ze sijpelt ook door via de radio en televisie, in flarden van het nieuws en toevallig beluisterde en geziene tv-programma's. Ogenschijnlijk zijn die fragmenten onbelangrijk en vinden alleen terloops hun weg naar het verhaal. Maar deze toevalligheid en het gefragmenteerde karakter van het relaas verminderen de kracht van die berichten niet, integendeel. De zuinige, associatieve stijl zorgt ervoor dat ze des te krachtiger zijn. Zo wordt de manier geïllustreerd waarop de veranderingen hun weg naar het bewustzijn van (blanke) Zuid-Afrikanen vinden.
| |
5. Het geheugen als zintuig
‘Van de begrafenis kon ik me niks herinneren. Afwijkende gangen en poorten. Een gaping in het geheugen, die ik bleef koesteren: geen behoefte om te weten waarom. [...] Zonder dat ik het ooit had kunnen
| |
| |
verklaren was het me gelukt haar herinneringen uit mijn bestaan te snijden.’ (Van W. 1996: 189).
Het verleden is een ruimte die men via verschillende ‘gangen en poorten’ kan bereiken. Deze ruimte is bij Thys lange tijd gesloten gebleven. In Zuid-Afrika wordt deze weer geopend; het gebeurt via de zintuigen die in een fysieke ruimte opereren. Thys beschrijft verschillende manieren waarop de zintuigen, geprikkeld door de omringende werkelijkheid, invloed op zijn geheugen uitoefenen. Ze laten herinneringen terugkeren die met die ruimte verbonden zijn. Momenten van epifanie die door bekende en onbekende ruimtes/landschappen teweeg worden gebracht, worden hier beschreven zoals ze in het bewustzijn van de verteller plaatsvinden: onaangekondigd, zonder enige context; met de omringende werkelijkheid zijn ze alleen met vage, soms met de meest absurde associaties verbonden. Vaak blijven ze open plekken in het verhaal. Ze zijn fragmentarisch, ze komen in flarden terug, en worden ook zo verteld. Thys herkent Kaapstad. Bekende plekken roepen er herinneringen op aan gebeurtenissen die hier plaatsvonden: ‘Toen kwam die slag naar het voorhoofd. Een klap van links. Duisternis; een hymne van voorstedelijke sirenes, net als nu.’ (Van W. 1996: 21) De herinnering aan die slag komt in zijn narratief een paar keer terug; deze kondigt aan dat de slag een climax in het verhaal is, een hoogtepunt in de reeks gebeurtenissen die aan de slag voorafgaan. Het verhaal wordt echter nooit verteld; de herinnering wordt nooit gecontextualiseerd, toegelicht, genoemd. Ze wordt alleen verteld zoals ze in het geheugen opduikt: als een ‘zintuiglijk’ beeld.
Bekende plekken, ruimtes, landschappen zijn ook een toetssteen voor de veranderingen die in de overgangsperiode worden bevorderd. Het contrast tussen het ‘oude’ en het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika, gezien tegen de achtergrond van de immensiteit en onveranderlijkheid van het Zuid-Afrikaanse landschap roept ook minder concrete herinneringen bij Thys op: herinneringen aan de apartheidswerkelijkheid. De onveranderlijkheid van de Tafelberg wordt de achtergrond voor de veranderingen die zich in de Zuid-Afrikaanse samenleving voltrekken: ‘[...] hún berg en de ónze, de twee geheel aparte bergen van de Kaap. Verandering bestond hieruit: dat we in naam dezelfde blik wel mochten delen, wat gisteren nog verboden was.’ (Van W. 1996: 194)
Op die manier geeft het narratief de werking van het geheugen weer. Het is ook een illustratie van de manier waarop de auteur (de beeldend kunstenaar) de werkelijkheid waarneemt. Hij is op zoek naar een preconceptuele werkelijkheid: een werkelijkheid die men buiten de taal om, via het lichaam en de zintuigen kent (Bakker 1999: 78): ‘[...] ik zou vooral willen dat het mogelijk was om maar één enkel ogenblik te beschrijven, zomaar, afgezonderd van de voorgeschiedenis, onbewaakt.’ (Van W. 1996: 210) De werkelijkheid als beelden, geluiden en geuren werkt ‘direct’ op het bewustzijn - gemedieerd als die wordt niet door de ratio, maar door de zintuigen: ‘Misschien kwam het door
| |
| |
de wind, maar [...] alles wat zich in de loop van deze reis had voorgedaan alleen aan elkaar zou zijn te rijgen zonder tussenkomst van het verstand.’ (Van W. 1996: 158) Zoals bij fenomenologen is ook hier het (esthetische) waarnemen van de werkelijkheid ‘zintuiglijk’, ‘direct’ en berust op een interzintuiglijke synthese: de samenwerking van de zintuigen die in een bepaalde ruimte opereren. (Bakker 1999: 51) Ruimtelijke ervaring wordt bemiddeld door de taal (Bachelards poëtisch woord). Deze subjectieve taal waarmee men de omringende werkelijkheid beschrijft, is een denkende (het geheugen stimulerende) sensatie (het is onmiddellijk) (Bakker 1999: 88). In die zin krijgt ook de taal een functie binnen de interzintuiglijke synthese. Zoals een geur of beeld opent ook een woord ruimtes: het roept herinneringen op. In die zin kan taal beschouwd worden als een herinneringszintuig (Bakker 1999: 88).
De onvermijdelijkheid waarmee de werkelijkheid beelden uit het verleden oproept, waarmee ze het verleden wordt, zorgt ervoor dat ook het geheugen kan worden beschouwd als een zintuig dat de stimuli uit de omringende wereld direct absorbeert en verwerkt. Het werkt buiten de taal, op het niveau van de preconceptuele werkelijkheid. Daarom is het geheugen met de omringende ruimte verbonden: het is ‘zintuiglijk’ en ‘ruimtelijk’. Omdat herinneringen aan het verleden de individuele identiteit vormen, is ook de identiteit afhankelijk van de culturele en fysieke landschappen waarin ze wordt gevormd.
| |
6. Tot slot: landschap in het proces van verzoening met het verleden
De verteller bezoekt het land in de overgangsperiode. Hij ziet dat de verstarde koloniale patronen en rituelen nog steeds in de ‘Zuid-Afrikaanse’ mentaliteit aanwezig zijn. Hij is zich van zijn tussenpositie bewust; hij weet dat hij de veranderingen en de situatie in Zuid-Afrika ook vanuit zijn Europese perspectief bekijkt. Hij noemt de Europese benadering tot Zuid-Afrika en haar problemen (die hij dus ook in zijn eigen visie herkent) ‘[een] in Europa aangeleerde, vrijblijvende verontwaardiging’ (Van W. 1996: 128). Ook Tikoes bekijkt de omringende werkelijkheid vanuit haar ‘tussenperspectief. Ze is vrij van vooroordelen; wat anderen beoordelen en proberen te classificeren noemt ze ‘anders’, wat voor haar een alternatief voor ‘vreemd’ of ‘erger’ is. Hoewel ze zien dat er in Zuid-Afrika weinig is veranderd en dat apartheid, diep geworteld in de mentaliteit van mensen, in feite blijft voortbestaan, voelen ze zich allebei goed in het land en overwegen in Zuid-Afrika te blijven. Een ‘thuis’ vinden ze juist in het Zuid-Afrikaanse landschap dat de problemen van het nieuwe Zuid-Afrika en het verstarde koloniale patronen compenseert. In het Zuid-Afrikaanse landschap en in elkaar vinden ze hun subjectieve, intieme ruimte.
Het ‘mentale’ landschap en het echte landschap zijn dus nauw met elkaar verbonden. Het Zuid-Afrikaanse landschap staat hier symbool voor het ‘mentale’ landschap van Thys. De reis door ‘gangen’ (tunnels en bergpassen die
| |
| |
hen naar het binnenland leiden) zijn tegelijkertijd ‘gangen’ naar hun verleden, naar het binnenland van hun geheugen. De zuiverende werking van de Zuid-Afrikaanse zuidoostenwind - sedoos - dient als een metafoor voor de louterende werking van de reis. In Tikoes brengt het echte landschap een verzoening met het ‘culturele landschap’ teweeg. Het landschap is hier de bron van een sublieme ervaring die het postapartheidstrauma doet overwinnen en de liefde voor het land doet herontdekken. In zijn schoonheid en immensiteit vindt Thys kracht om zich met het verleden te verzoenen: ‘In dit land was al het mooie nog altijd even makkelijk voor de geest te halen als het ergste kwaad. Er waren zoveel verhalen die het verleden opensneden, maar nog meer verhalen waar je die wond weer mee kon dichten. Ik had er vrede mee.’ (Van W. 1996: 118).
| |
Bibliografie
Primaire bron:
|
Van Woerden (Van W.) 1996 - H. van Woerden: Tikoes. Amsterdam, 1996. |
Secundaire literatuur
|
Bachelard 1957 - G. Bachelard: La poétique de l'espace, Paris 1957. |
|
Bakker 1999 - J-H. Bakker: Tijd van lezen: transformaties van de literaire ruimte. Leende, 1999. |
|
Hoogervorst 1996 - I. Hoogervorst: “‘In Zuid-Afrika is het landschap een persoon’: Over Tikoes van Henk van Woerden.” De Telegraaf, 26 april 1996. |
|
Jonckheere 1999 - Interview met Henk van Woerden. HP/De Tijd, 24 sept. 1993. In: W. Jonckheere: Van Mafeking tot Robbeneiland: Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996. Nijmegen, 1999. |
|
Leijnse en Van Kempen 1998 - E. Leijnse en M. van Kempen (eds): Tussenfiguren: Schrijvers tussen de culturen. Amsterdam, 1998. |
|
Van Woerden 1993 - H. van Woerden: Moenie kyk nie. Amsterdam, 1993. |
|
|