| |
| |
| |
Nederlandse vaktalen: vertaling en onderwijs
Ewa Majewska
Universiteit van Warschau
Samenvatting
De rol van vaktalen wordt de laatste tijd steeds belangrijker in de communicatie. Dit hangt samen met de ontwikkeling van de industrie en het ontstaan van nieuwe beroepen. De traditionele vaktalen waren in het verleden sterk verankerd in verschillende streektalen, terwijl tegenwoordig bepaalde elementen van de moderne vaktalen in de standaardtaal doordringen. Vaktaal verschilt in meerdere opzichten van standaardtaal en wordt door wetenschappers op verschillende wijze gedefinieerd. Men kan zich dus afvragen of het hier een aparte taal betreft of alleen maar een taalvariant. Het belangrijkste bestanddeel is de terminologie, naast andere kenmerken zoals naamwoordstijl, lange zinnen, passiefconstructies, symbolen, formules en afkortingen. Heel karakteristiek is het gebruik van vreemde talen zoals het Latijn, het Grieks of het Engels. Aangezien de vraag naar de vertaling van vakteksten steeds maar toeneemt, is het nodig om goede vertalers en tolken op te leiden. De didactiek van vaktaal is derhalve een grote uitdaging voor het onderwijs.
V posledni době stále roste v procesu komunikace role odborného jazyka. Souvisi to s rozvojem průmyslu a vznikem nových povoláni. V minulosti byly tradični typy odborného jazyka silně zakotveny v regionálnich jazycich, ale v současné době určité elemnty odborného jazyka pronikaji do spisovného jazyka. Odborný jazyka se v mnoha směrech od spisovného jazyka liši a vědci ho definuji různým způsobem. Můžeme si tedy klást otázku, zda se jedná o zvláštni jazyk nebo pouze o vaniantu jazyka. Nejdŭležitějši součásti je terminologie a vedle toho se jedná o délku uživaných vět, pasivni konstrukce, symboly, vzorce a zkratky. Charakteristické je také uživáni cizich jazyků jako je latina, řečtina nebo angličtina. Vzhledem k tomu, že poptávka po překladu odborných textů stále vzrůstá, je třeba vychovat dobré překladatele a tlumočniky. Didaktika odborného jazyka je proto velkou výzvou pro výuku.
Naast de Nederlandse standaardtaal bestaan er ook verschillende vaktalen. Volgens Wijnholt (1996: 60) zijn er enkele honderden vaktalen en iedere vaktaal heeft honderden specifieke woorden en woordbetekenissen. Fluck (1976:16) beweert dat er ongeveer 300 vak- en beroepstalen zijn die in verband staan met bepaalde vak- en beroepsdomeinen, vak- en beroepsbeoefenaars en taalgebruikssituaties. Vaktalen verschillen van elkaar. De Nederlandse
| |
| |
juridische taal verschilt van de taal die in de geneeskunde wordt gebruikt. Een vakman op het gebied van de computertechniek hanteert bij spreken en schrijven weer andere termen. Er zijn zoveel vaktalen als beroepen. Het Nederlands kent onder andere de taal van de geneeskunde, de computertechniek, de chemische vaktaal, de apothekersvaktaal, de handelstaal, de rechtstaal etc. Van de laatstgenoemde bedienen zich in Nederland volgens Wijnholt (1996: 60) naar schatting 25.000 mensen, waaronder 8000 advocaten, 2600 notarissen, 2600 rechters en officieren van justitie, 12.000 bestuurs-, politie- en belastingambtenaren, deurwaarders, bureaujuristen van de Raad van State, rechtskundige adviseurs en bedrijfsjuristen. Bovendien wordt deze vaktaal gebruikt door de vele mensen die overheidsmacht of bestuursmacht uitoefenen. Als voorbeeld van het gebruik van bepaalde vaktalen noemt Fluck (1976:67) verschillende benamingen voor benzine:
1. | alledaagse taal: benzine, autobenzine, wasbenzine |
2. | chemische vaktaal: mengsel van koolwaterstoffen |
3. | apothekersvaktaal: benzinum petrolei (wondbenzine) |
4. | handelstaal: aan het tankstation gebruikt men uitdrukkingen als ‘volmaken’ of ‘10 liter super’ |
5. | aardolietechniek: kraakbenzine, polymerisat, alkylat |
6. | motorvoertuigen: brandstof, onderscheidingen in benzine, gas, diesel |
7. | ambtenarentaal: mineraalolie, lichte olie (douane), benzine, ruwe benzine, vliegtuigbenzine, autobenzine (statistiek), gebruiksartikel (levensmiddelenwet), brandbare vloeistof (verordening van de vervoerswetgeving (Steinert 1991:56)). |
De eerste gebruikers van de vaktaal zijn specialisten of vakmensen. Een vakman die onderzoek op een bepaald wetenschappelijk gebied doet, bedient zich van een andere soort vaktaal dan de praktische werker binnen dat vakgebied (Steinert, 1991: 52). Volgens Janssens (1997:22) kunnen vaktaalteksten niet alleen volgens de vakgebieden worden onderscheiden, maar ook volgens de specialisatie- en moeilijkheidsgraad binnen elk vakgebied zelf. Een zuiver theoretische wetenschappelijke tekst verschilt van teksten uit de toegepaste wetenschap en de technologie. Het taalgebruik zal ook anders worden naarmate de tekst zich tot een ander doelpubliek richt. Specialisten gebruiken dus een andere taal dan leken die belangstelling voor een vakgebied tonen.
Door een steeds groeiend aantal personen die vaktalen hanteren, dringen bepaalde elementen ervan tot de standaardtaal door. Men schat dat tegenwoordig elk tiende woord in de standaardtaal (volgens sommigen elk zevende) uit de techniek komt of een vakkundige betekenis heeft (Fluck, 1978:7).
Over het antwoord op de vraag wat een vaktaal is, hebben verschillende wetenschappers nagedacht. Hoffmann (1976:170) defineert vaktaal als het geheel van taalmiddelen die in een vakkundig begrensd communicatiegebied
| |
| |
gebruikt worden om een goede verstandhouding tussen de op hetzelfde vakgebied werkende vakmensen te garanderen. Volgens Hoffmann zijn vaktalen geen stilistische varianten van de standaardtaal. Het zijn deeltalen binnen de standaardtaal (Hoffmann, idem). Beier (1980:13) verstaat onder vaktaal “een complex domein” van het taalgebruik, dat afhankelijk is van de specifieke eigenschappen van verschillende vakkundige situaties en een innerlijke diferentiatie vertoont. Mensen gebruiken vaktaal zowel schriftelijk als mondeling om met anderen, ook met toekomstige vakmensen van dezelfde disciplines of met vertegenwoordigers van andere vakken, over vakkundige zaken te communiceren. Hornung (1983: 196) breidt deze definitie uit met een tijdcomponent. Voor hem is vaktaal “de taal in een zeker tijdpunt in de communicatie”. Hoffmann (1976:31) en Beier (1980:13) menen dat echte vaktaal altijd aan de naar eenduidigheid strevende vakman gebonden is. Als de vaktaal niet door vakmensen gebruikt wordt, verliest die deze gebondenheid. Hoffmann (1976) is van mening dat een leek wel elementen van de vaktaal gebruikt, maar niet de vaktaal zelf. Temmerman (1989:13) beschrijft vaktaal als een variëteit van taal die voor specifieke doeleinden wordt gebruikt in een bepaalde situatie. De functie van vaktaal berust erop de communicatie over gespecialiseerde informatie mogelijk te maken. Soms gebeurt deze informatieuitwisseling op het hoogste nieveau tussen vakmensen, soms ook met de bedoeling andere geïnteresseerden te informeren op de meest doeltreffende en precieze manier. Calus/Seredyniecka (1995:4) definiëren de vaktaal als deel van het natuurlijke taalsysteem. Dit betekent dat de vaktaal, net zoals de algemene taal, tekens en regels bevat die in combinatie met elkaar onbegrensde communicatiemogelijkheden bieden. Men moet daarbij wel beklemtonen dat morfologisch-syntactische regels en lexicale elementen in de vaktaal op een
enigszins andere manier functioneren dan in de standaardtaal. Volgens Kappaun (1972: 115) is vaktaal dus niet alleen maar terminologie (woordenschat) maar bezit ze tevens bepaalde autonome structurele eigenschappen, zoals de frequentie van typische grammaticale structuren en bijzonderheden in de woordvorming. Dit neemt echter niet weg dat terminologie hier de belangrijkste rol speelt. Een ideale term is taalkundig correct, nauwkeurig, kort, gemakkelijk te spellen en uit te spreken en levert geen problemen op voor het vormen van afleidingen (Temmerman, 1989:14). Vaktaal is tevens systematisch door een logische hiërarchie van begrippen, termen, definities en structuur. In een vaktaalteksten komen vaak afkortingen, formules, symbolen voor (Drozd/Seibicke, 1973). De woordenschat bevat veel vreemde woorden, onder andere uit het Latijn en het Grieks. Vaktermen betreffen meestal substantieven, waaronder veel samenstellingen (Reinhardt: 1978:29). Vaktalen gebruiken vaak specifieke uitdrukkingsmodellen, zoals passiefconstructies, lange voorzetseluitdrukkingen, naamwoordstijl, lange zinnen, eventueel met tussenzinnen (Temmerman, 1989:14). Volgens Janssens (1997:22) komt men daarentegen nauwelijks uitroepen, tussenwerpsels en het persoonlijk
| |
| |
voornaamwoord ik tegen. Afgezien van het veelvuldige gebruik van de klassieke talen, zoals in de geneeskunde, neemt het gebruik van het Engels fors toe met name in de vaktalen voor het bedrijfsmanagement, de computersector, de mediawereld, de advertising, de popmuziek, de technologie (Janssens,1997: 23).
Al in de veertiende eeuw verscheen in Brugge het Livre des mestiers, waarmee vreemdelingen geïnformeerd werden over de Brugse handelsterminologie. Ook stonden er vaktermen in de middeleeuwse keurboeken, rekeningen en oorkondes. In de zeventiende eeuw werd de Nederlandse medische vakterminologie door de chirurgijn Jan Yperman beschreven. De wiskundige Simon Stevin was de auteur van de wiskundige terminologie in het Nederlands. In 1914 beschreef Van Ginneken in zijn werk Handboek der Nederlandsche taal vaktalen die hij in ‘lagere’ en ‘hogere’ indeelde. Tot de zeventig ‘lagere vaktalen’ behoorde onder andere de vaktaal van diamantenslijpers, landmeters, kappers en dienstbodes. Als de enige ‘hogere vaktaal’ beschouwde hij de rechtstaal (Hagen, 2004 :40).
De huidige taalkundige verschillen tussen vaktalen hangen met de geschiedenis van wetenschappelijke disciplines, technologieën, vakken en beroepen samen. Er zijn vak- en beroepstalen die in de middeleeuwse ambachten en beroepen, in het gildewezen, hun oorsprong vinden. Binnen een taalgebied bestonden verschillen in benaming van gereedschappen, materialen en bewerking (Steinert, 1991: 53). De traditionele vaktalen waren volgens Janssens (1997:21) stevig verankerd in de diverse streektalen. De meeste traditionele vakterminologieën kwamen voort uit het fonologische, morfologische en syntactische systeem van de verschillende dialecten. De terminologie van de vaktaal was regionaal dus sterk gedifferentieerd in tegenstelling tot de moderne vakterminologieën die niet meer binnen de verschillende dialectsystemen functioneren maar in de algemene taal opgenomen zijn (Janssens, idem).
Omwentelingen in de maatschappij hebben een grote invloed gehad op de ontwikkeling van de Nederlandse vaktalen. Voor de Tweede Wereldoorlog werkte meer dan de helft van de beroepsbevolking in de veeteelt en land- of tuinbouw in Nederland of Vlaanderen (Janssens: 1997:21). De meeste beroepen waren dus gericht op het boerenbedrijf. De vaktalen die ermee samenhingen, waren nauw met elkaar verwant en in de lokale gemeenschap algemeen bekend (Berns: 1990). Na de Tweede Wereldoorlog is de situatie veranderd. Er ontwikkelden zich voor veel beroepen geformaliseerde vaktalen. Daardoor ontstonden grote verschillen tussen de vakomgangstaal en de taal van de theoretische vakkennis in hand- en instructieboeken (Steinert,1991:55). De technische vooruitgang en specialisatie in de wetenschappen brachten een groot aantal nieuwe vaktalen met zich mee. Tot deze nieuwe vaktalen behoort o.a. de taal van de informatica. De bestaande vaktalen werden gecompliceerder, zoals die van de scheikunde, de biologie, de geneeskunde. De oude ambachten worden minder beoefend, verliezen aan betekenis, verdwijnen helemaal of krijgen
| |
| |
gedeeltelijk een andere vorm en inhoud, zoals het boerenbedrijf. De moderne vaktalen worden gekenmerkt door een zekere graad van specialisatie en abstractie (Janssens, 1997:22).
Het aantal wetenschappelijke disciplines groeit in een snel tempo en ook de specialisatie wordt groter. Het komt vaak voor dat binnen één vak en taalgebied of zelfs binnen één bedrijf of instelling verschillende termen worden gebruikt voor eenzelfde begrip. We zien dit bijvoorbeeld binnen de technische vaktaal. Voor een lichtschakelaar komen in het Nederlands vier verschillende benamingen voor: kipschakelaar, wipschakelaar, tumbler, tuimelschakelaar. Typisch voor het Nederlands zijn ook de talrijke Noord-Zuid-varianten (Janssens, 1997:32).
Kenmerkend voor vaktalen is verder, zoals reeds vermeld, het gebruik van Engelse termen die in het Nederlands vaak met de vreemde uitspraak worden overgenomen: mapping, sequencing. Engelse termen worden soms ook vernederlandst: genetische merkers. Het gevaar is groot dat de Nederlandse specialisten die in het Engels over hun vakgebied spreken, de vaktermen in hun Engelse vorm blijven gebruiken, ook terwijl ze Nederlands spreken. Het zoeken naar een Nederlandstalige term gebeurt vaak pas wanneer de vakinformatie aan niet-specialisten moet worden doorgegeven, in de vorm van handleidingen, bijsluiters (Temmerman, 1989:15).
De overname van Engelse vaktermen in het Nederlands begon pas in de 19de eeuw. Er werden Britse woorden uit de politieke, economische, industriële sectoren (meeting, budget, rail) en sporttermen uit het voetbal en tennis (keeper, corner, service, game) overgenomen. Tot de Tweede Wereldoorlog was de toename van Engelse woorden gering. Na 1944, en vooral vanaf de jaren '70, steeg het aantal Engelse ontleningen. Deze stijging werd veroorzaakt door de dominante positie van de Verenigde Staten op technologisch en economisch gebied (Janssens, 1997:35). De meeste Engelse ontleningen komen in de technologie, de economie, de marketing, de reclamewereld, de televisie-en filmindustrie, de mode en de muziek voor, in tegenstelling tot het bouwbedrijf en de landbouw, waar wat minder Engelse woorden gebruikt worden. De meerderheid van de technologische termen in de algemene taal zijn afkomstig uit de wereld van de computer of de audio-apparatuur, zoals harddisc, recorder, walkman. Doordat de computer steeds populairder wordt, ontwikkelt er zich ook gedeeltelijk een Nederlandse terminologie (uitdraai in plaats van outprint). Specialisten geven helaas de voorkeur aan de Engelse terminologie, terwijl beginners en vooral leken de Nederlandse termen verkiezen. De aanpassing van Engelse termen aan het Nederlandse taalsysteem is niet altijd even gemakkelijk. Engelse leenwoorden met een Nederlandse uitgang (timen, saven, updaten, deleten) leveren vaak problemen op bij de vervoeging (Janssens, 1997 :36).
Een bijzondere categorie Engelse vaktermen zijn pseudo-ontleningen. Ze hebben een Engelse vorm maar ze komen niet voor in het Britse of Amerikaanse Engels: autocoat = E. carcoat. Soms ontstaan pseudo-ontleningen door gebrek
| |
| |
aan kennis van de brontaal, andere worden bewust bedacht, vooral in de reclametaal, bijvoorbeeld: ladyshave (Janssens,1997:37).
De vaktalen worden als sleutels tot vakkennis beschouwd. Er onstaan steeds nieuwe vakteksten die vertaald moeten worden. Het is dus van belang voor een goede opleiding van vakkundige vertalers en tolken Nederlands te zorgen, die zowel een medische als ook een technische tekst of een gesprek tussen twee artsen of computerprogrammeurs zonder moeite kunnen vertalen. De neerlandicus is vaak niet goed voorbereid op het werk van vertaler bij een bedrijf. Zijn kennis van de Nederlandse vaktaal is onvoldoende. Het is dus belangrijk om meer tijd te wijden aan het vertalen van vakteksten tijdens het vertaalcollege. Goede didactische methodes spelen hier ook een rol. Calus en Seredyniecka (1995:4) noemen enkele belangrijke doelstellingen in de didactiek van de vaktaal: bevorderen van leesvaardigheid, schrijfvaardigheid en woordenschat. Deze vaardigheden zijn nauw met elkaar verbonden. Het is immers niet altijd gemakkelijk de wetenschappelijk-technische informatie te bevatten. Alleen iemand met de adequate vakwoordenschat en een goede leesvaardigheid zal hierin slagen (Chmiel, 1982: 38).
Vervolgens stelt zich het probleem van de tekstsoorten. Steinert (1991:96) noemt er verschillende, onder andere beschrijvende, informatieve teksten, instructieteksten, werktekeningen met toelichting, zakelijke brieven, folders, werkboeken. Daar komt nog bij dat de student geleerd moet worden zich bij de verwerking van de vaktekst een beeld te vormen van de context waarin de tekst functioneert. Verder zal er getraind moeten worden op goede leesstrategieën. Steinert (1991:172) noemt twee groepen teneinde tot tekstbegrip te komen:
“1. | Een tekst bij de eerste regel beginnen te lezen en stilstaan bij ieder onbekend woord en ingewikkelde zinsstructuur; vervolgens aan de hand van tekstbegripsvragen de informatie doorlichten, tenslotte de strekking, de hoofdlijnen formuleren; |
2. | Eerst, na globale lezing van de tekst, de hoofdlijnen ten aanzien van de betekenis vaststellen; vervolgens in detail lezen en op de betekenis van de afzonderlijke begrippen en de denkstructuren ingaan; tenslotte de betekenis van de tekst, de informatieve waarde samenvatten.” |
Volgens Steinert kunnen beide strategieën tot goede resultaten leiden, mits ze volledig worden uitgevoerd. Helaas is dit meestal niet het geval in onderwijssituaties.
In het onderwijs Nederlands voor anderstaligen worden de vaktalen steeds belangrijker. De meeste teksten die vertaald moeten worden, zijn in een vaktaal geschreven. De studenten die afgestudeerd zijn in de Nederlandse filologie worden vaak bij verschillende Nederlandse en Belgische bedrijven aangesteld die vakkennis op het gebied van de computertechniek of het bankwezen
| |
| |
vereisen. Vaktalen zijn dus de toekomst voor de neerlandici als vertalers en tolken, de toekomst voor vertaling en onderwijs. Tenslotte is ook de bijscholing van de docenten Nederlands hier van belang. Cursussen Nederlandse vaktaal kunnen leerkrachten beter voorbereiden op de overdracht van de diverse hierboven genoemde vaardigheden.
| |
Bibliografie
Beier 1980 - R. Beier: Englische Fachsprache. Stuttgart, 1980. |
|
Berns 1990 - J. Berns: ‘Een bloemstuk bij de slager. Vaktalen in onze taal’. In: Onze Taal 59, 1990, p. 43-45. |
|
Calus & Seredyniecka 1995 - E. Calus & T. Seredyniecka: Dydaktyka języka specjalistycznego. Wroclaw, 1995. |
|
Chmiel 1982: - P. Chmiel: Minimum leksykalne w nauczaniu języka niemieckiego. wsp, Zielona Góra, 1982. |
|
Drozd & Seibicke 1973 - L. Drozd & W. Seibicke: Deutsche Fach-und Wissenschaftssprache. Wiesbaden, 1973. |
|
Fluck 1976 - H-R. Fluck: Fachsprachen. München, 1976. |
|
Fluck 1978 - H-R. Fluck: Technische Fachsprachen. Frankfurt, 1978. |
|
Hagen 2004 - T. Hagen: ‘Dansen op het slappe koord van de taal. Vaktaal over jargon’. In: Onze Taal 2/3, 73e jg. februari/maart 2004, p.40-42. |
|
Hoffmann 1976 - L. Hoffmann: Kommunikationsmittel Fachsprache. Berlin. 1976. |
|
Hoffmann 1982 - L. Hoffmann: ‘Probleme und Methoden der Fachsprachenforschung.’ In: J.R. Richart, G. Thome & W. Wills (red.), Fachsprachenforschung und -lehre, Tübingen, 1982. |
|
Hornung 1983 - W. Hornung: ‘Zu den Fachsprachen der Mathematik und der Physik: Beschreibung von Parallelitäten und Unterschieden im Hinblick auf einen fertigkeitsorientierten Fachsprachenunterricht’. In: H.P. Kelz (red.), Fachsprachen. Sprachanalyse und Vermittlungsmethoden. Bonn, 1983, p. 194-224. |
| |
| |
Janssens 1997 - G. Janssens: ‘De Nederlandse vaktalen in de twintigste eeuw: evolutie, lexicografie, onderzoek, normalisatie’. In: 125 jaar Zuidnederlandse Maatschappij van Taalkunde. Brussel, 1997, p. 21-41. |
|
Kappaun 1972 - J. Kappaun: ‘Wesentliche Bestimmungsstücke der deutschen Fachsprache der Technik’. In: Glottodidactica 6, 1972, p. 115-123. |
|
Reinhardt 1978 - W. Reinhardt (ed.) : Deutsche Fachsprache der Technik. Ein Ratgeber der Sprachpraxis. Enzyklopädie. Leipzig, 1978. |
|
Steinert 1991 - 1. Steinert: Vak-taal-leren-kennisverwerving = taalverwerving, deel A, B. Leeuwarden, 1991. |
|
Temmerman 1989 - R. Temmerman: ‘Vakterminologie en vaktalen’. In: R. Haeseryn, (red.), Vakterminologie in het Nederlands. Brussel, 1989. |
|
Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal - 1992, 12e druk, Utrecht, Antwerpen, 1992. |
|
Wijnholt 1996 - M.R. Wijnholt: ‘Rechtmatig gebruik van rechtstaal’. In: Onze taal 65, 1996, p. 60-62. |
|
|