| |
| |
| |
Begraven en weer opgestaan, de literaire waardering van Madelon Székely-Lulofs
Olf Praamstra
Universiteit Leiden
Samenvatting:
In de jaren dertig van de vorige eeuw is Madelon Székely-Lulofs (1899-1958) een van de bekendste Nederlandse auteurs. Haar romans over het leven op de plantages in Nederlands-Indië kregen goede kritieken en met name door de linkse pers werd ze als een nieuwe Multatuli begroet. Ook internationaal trok haar werk sterk de aandacht. Maar door toedoen van de belangrijkste critici van het interbellmn. M. ter Braak en E. du Perron, die zeer negatief over haar oordeelden, raakte zij al na korte tijd in de vergetelheid. Voor haar laatste romans kon zij geen uitgever meer vinden en herdrukken van haar werk zijn na de Tweede Wereldoorlog op de vingers van één hand te tellen. Totdat in de jaren tachtig de invloedrijke journalist R. Kousbroek een pleidooi houdt voor eerherstel. Hij krijgt bijval van andere critici en vanaf dat moment is er sprake van een herwaardering van haar werk die haar lijkt te verzekeren van een blijvende plaats in de Nederlandse literatuurgeschiedenis.
Ve třicátých letech minulého stoleti byla Madelon Székely-Lulofs (1899-1958) jednou z nejznámější nizozemskýchy autorek. Její romány pojednávající o životě na plantážích v tehdejší Nizozemské Indii (Indonézii) byly pozitivně přijímány zvláštĕ kritikou v levicovĕ zamĕřeném tisku, kde byla označována jako nový Multatuli. Ale vlivem nejvýznamnĕjších kritiků meziválečného období. M. ter Braaka a E. du Perrona, kteří se o ní vyjadřovali velmi negativnĕ, upadla brzy v zapomnĕni. Pro svůj posledni román už nenašla nakladtele na nová vydáná jejáho dála po druhé svétevé válce bychom mohli spočítat na prstech jedné ruky. A to až do osmdesátý let, kdy se vlivný žurnalista R. Kousbroek zasadil o obnovení její slávy. Setkal se s odezvou i u dalších kritiků a od toho okmažiku lze mluvit o novém hodnocení jejího dila, které ji, jak se zdá, zajistilo trvalé misto v nizozemské literární historii.
| |
Inleiding
In maart 2001 verscheen de eerste druk van Doekoen, een roman van Madelon Székely-Lulofs. Het boek was al veel eerder geschreven - vijftig jaar geleden - en toen gepubliceerd in het weekblad Margriet, maar nu pas verscheen het als boek; en ook nu pas kwamen de recensies. Die waren verrassend positief.
De Volkskrant ziet Lulofs als een schrijfster die in Doekoen koloniale cliché's doorbreekt; en alleen daarom al is ze het waard om aan de vergetelheid te worden ontrukt. (Soeting 2001) In NRC/Handelsblad noemt Kester Freriks de uitgave van Doekoen terecht en prijst haar stijl als filmisch: ‘Wat zij in woorden oproept, zie je helder voor ogen.’ (Freriks 2001) Ook Hans Warren, criticus van
| |
| |
de Provinciale Zeeuwse Courant, is enthousiast over de uitgave: het is ‘een nieuwe schat voor onze Indische letterkunde, gevonden op oud papier.’ (Wanen 2001) En De Telegraaf oordeelt: ‘Allereerst is “Doekoen” een goed geschreven, spannend verhaal, dat nog niets aan leesbaarheid heeft ingeboet, maar biedt de roman ook een historisch interessant beeld van een verdwenen wereld’. (Hoogervorst 2001)
Eén recensie wil ik eruit lichten, omdat daarin een thema voorkomt dat telkens weer terugkeert in de discussies omtrent Madelon Lulofs. Robert Anker ergert zich in Het Parool vooral aan de stijl in Doekoen, die hem - en hij is niet de eerste - doet denken aan een ‘damesroman’. Als kenmerkend daarvoor ziet hij in de eerste plaats haar ‘kalme, zorgvuldig geïnterpurgeerde stijl’; en in de tweede plaats haar manier van schrijven die volgens hem ‘erg expliciet [is], met veel herhaling en veel uitleg’. Maar desondanks heeft hij het geboeid gelezen. Wat hem vooral getroffen heeft, is dat het verhaal verteld wordt vanuit het perspectief van een hoogst traditionele vrouw, die zich absoluut niet met mannenzaken mag bemoeien - en zich geheel in die rol schikt - en toch voortdurend ingrijpt. Ze lijkt te accepteren dat zij de mindere is van de man, maar aan het eind van het verhaal is zij de sterkste. Hij eindigt zijn recensie dan ook met de wat halfhartige conclusie: ‘Kortom, ik raad u de lezing van dit boek misschien niet aan, maar ik heb er van genoten.’ (Anker 2001) Hij heeft ervan genoten, maar durft niet te zeggen dat het een goed boek is. Of - dat kan natuurlijk ook - hij heeft van een slecht boek genoten.
Toch legt Anker hier de vinger op een probleem dat een beslissende rol speelt in de beoordeling van het werk van Lulofs. Het is spannend, het is goed geschreven, het leest als een trein, maar is het wel literatuur?
| |
Het debuut
Madelon Székely-Lulofs maakte in 1931 haar debuut met de roman Rubber. Het was een realistische roman, waarin zij geprobeerd heeft om het leven op de rubberplantages op Sumatra in de jaren twintig zo objectief mogelijk uit te beelden. (Van den Wijngaard 1983(b): 54-55) Het verhaal speelt zich af in de jaren tussen 1920 en 1929 en was bij het verschijnen in 1931 heel actueel. Bovendien was het een buitengewoon onthullend verhaal. Lulofs schreef over Europese planters die ongehuwd samenwoonden, die hun njai - de Indonesische vrouw met wie ze leefden - vaak als oud vuil behandelden, die de koelies als slaven lieten werken, die over het algemeen weinig beschaving toonden en die niet bestand waren tegen de voortdurend stijgende winsten die er in de rubber te behalen waren: ze smeten met geld en gaven zich over aan drinkgelagen en sexuele uitspattingen op ‘de club’. (Székely-Lulofs 1931(c))
Het boek was een sensatie. In Nederlands-Indië reageerde men verontwaardigd op de onverhulde manier waarop de koloniale samenleving
| |
| |
werd uitgebeeld en de Indische pers zou Madelon Lulofs vanaf dit eerste begin altijd fel bestrijden. (Praamstra en Pusztai 1997: 100-102) Maar in Nederland werd het werk van deze onbekende schrijfster over het geheel genomen gunstig besproken. Een enkeling rekende haar meteen tot de allergrootste auteurs en bekende schrijvers en critici als Henri Borel en Frans Coenen waren zeer onder de indruk van dit debuut. Door de laatste werd ze op één lijn gesteld met Indische schrijvers als P.A. Daum en Louis Couperus. Er waren ook minder gunstige kritieken, maar in het algemeen werd ze beschouwd als een groot talent, een aanwinst voor de Nederlandse letterkunde. (Borel 1931; [Anoniem] 1931(a); [Anoniem] 1931(b); Uyldert 1932; Coenen 1932; De Wit 1932; Van Lokhorst 1932)
Bij haar debuut was Lulofs in Nederland zo goed als onbekend. Een half jaar eerder had er een artikel van haar in het Algemeen Handelsblad gestaan over het leven in Australië, en in augustus had haar eerste literaire publicatie het licht gezien in het maandblad Groot Nederland, een kort verhaal over drie eenden. (Székely-Lulofs 1931(a) en 1931(b)) Toch was Lulofs al jaren actief als schrijfster, maar niemand in Nederland had dat opgemerkt, omdat ze het grootste deel van haar leven buiten Nederland had doorgebracht. Ze was geboren en getogen in Nederlands-Indië.
| |
Biografie
Madelon Lulofs is op 24 juni 1899 in Soerabaja geboren. Haar vader werkte bij het Binnenlands Bestuur en verhuisde met zijn gezin om de zoveel jaar naar een andere standplaats. Daardoor heeft Madelon haar jeugd op verschillende plaatsen op Java en Sumatra doorgebracht, met af en toe de afwisseling van een verlof in Nederland. Toen de tijd gekomen was dat ze naar de middelbare school moest, vertrok ze voor langere tijd naar Nederland, naar Deventer, waar haar grootmoeder woonde. Hier bezocht ze de HBS voor meisjes. Ze was goed in talen en haar leraar Nederlands vond dat ze zulke goede opstellen schreef, dat hij haar ouders een brief stuurde met de boodschap dat zij door moest gaan in de literatuur. Voorlopig kwam daar niets van, want nog voordat ze haar school voltooid had, werd ze teruggeroepen naar huis. In Europa was de Eerste Wereldoorlog uitgebroken en haar ouders vonden het veiliger als zij haar opleiding in Indië zou voortzetten, in Buitenzorg, het tegenwoordige Bogor. Hier verloofde ze zich, zeventien jaar oud, met Hendrik Doffegnies, een jongen die ze in Deventer had leren kennen, en die nu in Indië voor de Bataafse Petroleum Maatschappij werkte. Een jaar later trouwde ze met hem en samen gingen ze naar Sumatra, waar Hendrik werk gevonden had op een rubberplantage. Hier werden kort achter elkaar, nog voordat ze een-en-twintig was, twee kinderen geboren. (Okker 2004)
| |
| |
Het leven op Sumatra middenin de rimboe was saai en eentonig, en het huwelijk met Hendrik niet gelukkig. Madelon had veel belangstelling voor kunst en was altijd bezig met schrijven, maar haar echtgenoot interesseerde dat allemaal niets. Toen ontmoette Madelon een andere planter die wel culturele interesses had en hem liet ze de korte verhalen lezen die ze over het leven op de rubberplantages geschreven had. Laslo Székely heette hij, een Hongaar van geboorte, die karikaturen tekende voor het weekblad Sumatra. Hij introduceerde haar bij de redactie, en dat was het begin van een acht jaar durende medewerking.
De ontmoeting met Székely zorgde ook voor spanningen tussen Madelon en Hendrik en in een poging om het huwelijk te redden, besloot Madelon naar Australië te vertrekken, met de bedoeling Székely te vergeten. Haar vader was intussen overleden en haar moeder en een broer woonden nu in Australië. Maar toen ze na een jaar terugkwam, was ze Székely nog steeds niet vergeten en uiteindelijk bleek een scheiding de enige oplossing. Ze hertrouwde met haar Hongaar en ging in 1930 met hem naar Europa, om in Budapest te gaan wonen. Hier voltooide ze haar eerste roman, waarvan ze het begin nog op Sumatra geschreven had. Intussen had ze in Nederland contacten gelegd met twee toen bekende schrijvers: met de al genoemde Frans Coenen, die ook redacteur was van het literaire maandblad Groot Nederland, en met Herman Robbers, de redacteur van Elseviers geïllustreerd maandschrift. (Van den Wijngaard 1983(b): 53-55) In die bladen publiceerde zij haar eerste verhalen in Nederland en in Robbers vond zij ook een uitgever voor haar roman.
| |
Beroemd
Die roman, Rubber, werd een internationale bestseller. In vijf jaar tijd beleefde het boek acht herdrukken en kort na verschijnen werd het in meer dan tien talen vertaald. (Van Huffel 1939: 70-71) In de Verenigde Staten verscheen het onder de titel White Money en vooraanstaande kranten als The Herald Tribune, The Sun en The New York Tunes waren zo enthousiast dat er al gezinspeeld werd op een verfilming door Hollywood. ([Anoniem] 1933) Die film zou er ook komen, alleen niet in Hollywood en vóór die tijd maakte Lulofs zelf er eerst nog een succesvolle toneelbewerking van: in één jaar tijd werd Rubber tweehonderd keer op het Nederlandse toneel opgevoerd! (Guido 1934; [Anoniem] 1935(a))
Niet alleen Rubber was een daverend succes. Nog geen jaar na haar debuut publiceerde Lulofs een tweede roman, Koelie, waarin ze opnieuw over het leven op de rubberplantages op Sumatra schreef, maar nu vanuit het perspectief van een Javaanse koelie, die als contractarbeider naar Sumatra was gehaald. Het is een schrijnend verhaal over een argeloze Javaanse jongen die verleid door een fors handgeld een contract tekent dat hem voor jaren verplicht om onder mensonterende omstandigheden te moeten werken. De uitzichtloze situatie waar hij in terecht gekomen was, stond in feite gelijk met slavernij. (Székely-Lulofs
| |
| |
1932) ‘De Delische “Hut van oom Tom”’, was de veelzeggende titel van een recensie in de Haagsche Post. (Van den Wijngaard 1983(b): 57)
Ook Koelie leidde tot sterk uiteenlopende recensies. In de Indische pers werd het boek verketterd, en ook sommige bladen in Nederland reageerden afwijzend. (Van den Wijngaard 1983(b): 57; 's-Gravesande 1932: 202) Frans Coenen die haar bij haar debuut nog zoveel lof had toegezwaaid, oordeelde nu een stuk zuiniger. Hij prees het in haar dat zij voor het eerst sinds Multatuli ‘een serieuze poging [gewaagd had] den geest der Inlanders te benaderen en te schatten’, maar het was haar niet gelukt. (Coenen 1933) Gelukkig voor Lulofs dacht Henri Borel - die in tegenstelling tot Coenen Indië uit persoonlijke ervaring kende - daar heel anders over: ‘Mevrouw Székely-Lulofs is een van de zeldzame auteurs, die het vermochten, in de ziel en de mentaliteit van een Javaan uit het volk door te dringen.’ Wat hem betreft had zij met Rubber en Koelie bewezen ‘een onzer beste schrijfsters’ te zijn; en ook hij vergeleek haar met Multatuli, een vergelijking die dit keer in haar voordeel uitviel. (Borel 1932) De naam van deze beroemde voorganger zou in recensies van haar werk voortdurend opduiken en met name door de linkse pers werd Lulofs als een nieuwe Multatuli ingehaald. (Van den Wijngaard 1983(b): 57) In Links Richten schreef Jef Last dat er sinds de dagen van Multatuli niet zo'n felle aanklacht tegen de koloniale uitbuiting was verschenen: ‘het beeld dat zij, met weergaloos kunstenaarschap, schetst, van deze Indische uitbuiterswereld, is zoo ontzettend, zoo aangrijpend en ontroerend, dat Dante's Hel daarbij vergeleken ons een bijna kinderachtige fantasie toeschijnt.’ (Last 1973) Zelfs Dante stak Madelon Lulofs naar de kroon.
Deze overdreven lof zou Lulofs later nog opbreken, maar voorlopig kwam er aan haar triomftocht geen einde. Van Koelie verschenen in één jaar drie drukken en ook deze roman werd in verschillende talen vertaald. Weer een jaar later publiceerde Lulofs een verhalenbundel, Emigranten en andere verhalen, en het jaar daarop - het is intussen 1934 - opnieuw een roman over de Sumatraanse planterswereld, nu met een exeentrieke planter in de hoofdrol: De andere wereld. Het is deze roman die Menno ter Braak zal aangrijpen voor een vernietigende afrekening met Madelon Lulofs.
| |
Ter Braak en Du Perron
Menno ter Braak hoort samen met Eddy du Perron tot de belangrijkste schrijvers en critici van de jaren dertig. In 1932 hebben zij het literaire tijdschrift Forum opgericht, dat weliswaar niet langer dan vier jaar heeft bestaan, maar waarvan de invloed zich tot ver na de Tweede Wereldoorlog heeft uitgestrekt. (Anbeek 1990: 148-156 en 181) Ook Madelon Lulofs herkende het belang van dit nieuwe tijdschrift en zij hechtte veel waarde aan het oordeel van Ter Braak. In 1932 bood zij Forum een verhaal aan, maar het werd niet geplaatst. (Van den
| |
| |
Wijngaard 1983(b): 58) Zij wist toen nog niet hoe negatief Du Perron en Ter Braak over haar dachten. Zonder het te beseffen en zonder er iets aan te kunnen doen, had Lulofs de toorn van beide heren over zich afgeroepen. Ter Braak en Du Perron waren jaloers op haar succes en wonden zich vreselijk op over de kritieken waarin zij als een nieuwe Multatuli werd begroet. Die kritieken waren voor hen aanleiding om haar hardhandig terecht te wijzen. Du Perron veroordeelde haar als de ‘onbetwiste prima donna in de vlotte banaliteit’ en karakteriseerde haar werk als ‘goedkoop’. (Du Perron 1937 en 1939). Ter Braak legde op 11 maart 1934 haar hoofd op het hakblok in een recensie van De andere wereld.
Eind 1933 was Ter Braak in plaats van Henri Borel criticus geworden van Het Vaderland en dit was de eerste gelegenheid om voor een groot publiek te laten weten hoe hij over het werk van Madelon Lulofs dacht, want in zijn bespreking van De andere wereld betrok hij ook Rubber en Koelie. Waarom, vroeg hij zich af, hadden de romans van Lulofs zoveel aandacht getrokken? Niet omdat ze goed geschreven waren, want dat waren ze niet, maar louter en alleen omdat het grote publiek nu eenmaal dol was op schandalen. Lulofs, oordeelde hij, was geen nieuwe Multatuli en haar werk kon de vergelijking met Max Havelaar niet doorstaan. De Havelaar was een meesterwerk dat bleef boeien door de psychologie, de stijl en de personages; een boek geschreven vanuit een oprecht gevoelde woede. In de romans van Lulofs vond Ter Braak van dit alles niets terug: zij gaf blijk van een volslagen gebrek aan psychologisch inzicht, haar personages waren onbeduidend, haar beschrijvingen langdradig, haar stijl deed hem denken aan het volkstoneel (maar dan zonder de humor die dat toneel kenmerkte) en in plaats van de fulminante woede van Multatuli zag hij in het werk van Lulofs niets anders dan het huilerige zelfbeklag van een verongelijkte dame. Haar romans mochten dan in Indië spelen, Lulofs hoorde tot dezelfde soort van schrijfsters die in de Nederlandse literatuur de boventoon voerden: de schrijfsters van het gemoedelijke realisme van de huiskamer. (Ter Braak 1934)
Met deze laatste woorden had Ter Braak haar in de hoek gedreven waar hij haar hebben wilde: Lulofs hoorde tot de grote groep Nederlandse auteurs die zich bezondigden aan het schrijven van ‘dames-romans’, een kwalificatie die hij gebruikte om hen en masse af te wijzen. Met de term ‘dames-roman’ ontzegde hij hun werk alle literaire waarde en verwees ze naar de vuilnisbak van de lectuur. (Anbeek 1990: 159-160)
Lulofs was geschokt door deze recensie. Aan Robbers schrijft ze dat ze blij is dat Ter Braak nog geen recensent van Het Vaderland was, in de tijd dat Rubber verscheen, ‘want dan had ik misschien heusch zelfmoord gepleegd.’ (geciteerd naar Van den Wijngaard 1992: 18) Nu is haar naam als auteur al gevestigd en aanvankelijk lijkt het negatieve oordeel van Ter Braak nauwelijks invloed uit te oefenen. In 1935 wordt er een succesvolle film gemaakt van Rubber en een toneelbewerking van De andere wereld trekt volle zalen. (Rutten 1976: 105; Nieuw weekblad voor de cinematografie, 22 mei 1936; [Anoniem]
| |
| |
1935(a); [Anoniem] 1935(b)) In 1936 publiceert zij weer een nieuwe roman, De Hongertocht, over het waargebeurde verhaal van een Nederlandse patrouille die in 1911 verdwaald raakte in het oerwoud van Atjeh. Ook deze roman wordt door Ter Braak bijzonder negatief besproken en hij bindt zijn lezers nog eens op het hart in haar toch vooral geen nieuwe Multatuli te willen zien. (Ter Braak 1936)
De herhaalde afwijzingen van Ter Braak missen hun uitwerking niet. Ook het oordeel van andere recensenten valt steeds vaker negatief uit. Bovendien hecht Madelon zelf nog steeds grote waarde aan zijn kritiek. Terugblikkend schrijft ze in 1953:
De gunstige critieken, indertijd van Henri Borel, die het Indische leven kende, hebben mij als beginneling zelfvertrouwen gegeven, terwijl daarna de scherpe critiek van Ter Braak toch vruchtbaar kon zijn voor de ontwikkeling van een sterkere en meer objectieve zelf-kritiek. (geciteerd naar Van den Wijngaard 1992: 18)
| |
In de vergetelheid
Lulofs stelt de kritiek van Ter Braak hier in een veel te gunstig daglicht. Zijn kritiek is het tegendeel van vruchtbaar geweest. Voor haar zelf ging er een verlammende uitwerking van uit en het duurde lang voordat ze zich weer aan een nieuwe roman durfde wagen. Van meer zelfkennis getuigt een opmerking uit 1954, dat ze voor hem een ‘masochistische bewondering’ gekoesterd heeft. (Székely-Lulofs 1954: 70)
Op het moment dat ze dit schrijft, is ze als auteur al in de vergetelheid geraakt. Na 1936 is het snel gedaan met haar roem. Ze schrijft nog twee romans die niet in Indië spelen en die zowel door het publiek als de literaire kritiek ongunstig worden ontvangen. Ze is op een dood spoor geraakt. Maar erger is dat zij door de kritiek van Ter Braak en Du Perron uit de Nederlandse literaire kringen verdreven werd. Hoewel beiden begin 1940 overleden zijn, is hun invloed nooit groter geweest dan vlak na de oorlog. (Anbeek 1990: 181) Het kostte haar niet alleen moeite om een nieuwe roman te schrijven, het kostte haar ook moeite om er een uitgever voor te vinden. Na de Tweede Wereldoorlog is ze vooral werkzaam als journalist. Eerst voor bladen als Vrij Nederland en De Groene, daarna voor Elseviers Weekblad.
In 1948 publiceert ze de geromantiseerde biografie Tjoet Nja Din, over de vrouw van de Atjehse verzetsheld Tekoe Oemar. Het boek dat op een ongelukkig moment uitkomt - Nederland is dan net begonnen aan de tweede politionele actie tegen de Indonesische vrijheidsstrijders - wordt vrijwel doodgezwegen en verkoopt slecht. Haar carrière lijkt voorbij. Toch verklaart Madelon Lulofs in 1949 in een interview met het Haarlems Dagblad dat ze bezig is aan een nieuwe roman die haar vroegere werk misschien nog zal
| |
| |
overtreffen. Die roman is niet verschenen, tenminste niet zoals zij bedoeld heeft. Ze heeft er geen uitgever meer voor kunnen vinden en daarom verschijnt haar laatste Indische roman onder de vreselijke titel Storm in haar hart als feuilleton in het damesweekblad Margriet; in dertig afleveringen, van 20 september 1952 tot 11 april 1953. Als ze vijf jaar later overlijdt, is ze een vergeten schrijfster. (Van den Wijngaard 1983(b): 60-64)
De literatuurgeschiedenis heeft ze niet gehaald. Zelfs in de aan Indische schrijvers en schrijfsters gewijde literatuurgeschiedenis van Rob Nieuwenhuys, de Oost-Indische Spiegel, neemt zij een ondergeschikte plaats in. Nieuwenhuys, een geestverwant van Ter Braak en Du Perron, onderschrijft hun eerdere kritiek en vindt haar een middelmatig auteur die ondanks de overvloed aan détails er in romans als Rubber en Koelie niet in is geslaagd een realistisch beeld van de plantages in Deli te geven. In de cryptische zin ‘dit bleek achteraf werkelijk in de details, maar onwerkelijk als geheel’ wijst ook hij deze romans af. Wel spreekt hij met enige waardering over haar latere werk, De hongertocht en Tjoet Nja Din, en van De hongertocht zal hij in 1960 een herdruk bezorgen in de Salamanderreeks. (Nieuwenhuys 1973: 349-356; Székely-Lulofs 1960)
Herdrukken van haar werk zijn na de oorlog overigens op de vingers van één hand te tellen. Maar onverwachts komt daar in de jaren tachtig verandering in.
| |
Herwaardering
In 1983 verschijnt er bij de Amsterdamse uitgever Manteau voor het eerst sinds bijna twintig jaar een herdruk van Rubber. De reden daarvan is mij onbekend, maar voor Rudy Kousbroek is die herdruk aanleiding om haar roman te herlezen en een lang, bewonderend artikel over haar te schrijven in NRC/Handelsblad, waarin hij Ter Braak, Du Perron en Nieuwenhuys hekelt als ‘de boekhouders van de Nederlandse literatuur’, die geen oog hadden voor de grote literaire kwaliteiten van Lulofs.
Kousbroek die als kind in de jaren dertig in Deli opgroeide, herinnert zich nog het schandaal dat Rubber daar veroorzaakte. Men was verontwaardigd over ‘de ongeflatteerde beschrijving van de verhoudingen op de Deli-plantages - tussen de planters en koelies en tussen de planters onderling’. Lulofs gaf een ontluisterend beeld van de blanke plantersgemeenschap, maar - weet Kousbroek uit eigen ervaring - geen vals beeld. Hij prijst haar daarom voor haar scherpe observaties en het waarheidsgetrouwe beeld dat zij geeft. En hij wijst erop dat dat ook een literair oordeel inhoudt. Alleen goede schrijvers, zo stelt hij, kunnen zo scherp zien en vervolgens hun indrukken zo nauwkeurig en beeldend weergeven, dat er bij de lezer een waarheidsgetrouw beeld van de werkelijkheid ontstaat. Lulofs is een natuurtalent, en een talent dat door Ter Braak, Du Perron
| |
| |
en Nieuwenhuys groot onrecht is aangedaan: zij heeft recht op eerherstel. (Kousbroek 1983)
Ook andere critici reageren positief. In Vrij Nederland is Cock van den Wijngaard van mening dat Rubber na vijftig jaar ‘nog niets van zijn charme verloren heeft’ en hij hoopt dat deze herdruk de aanzet zal zijn tot de uitgave van al haar Indische romans. (Van den Wijngaard 1983(a)) Later dat jaar zal Van den Wijngaard een uitvoerig en goed gedocumenteerd biografisch artikel over haar schrijven in Bzzlletin. (Van den Wijngaard 1983(b)) Ook krijgt zijn oproep om een herdruk van haar andere werk bijval van een zekere A.R. in de Vlaamse krant De Nieuwe Gazet. (A.R. 1983) Hun oproep blijft niet onbeantwoord, want Manteau brengt in 1984 een herdruk uit van De Hongertocht en een jaar later van Koelie. In De Volkskrant worden in 1985 alle drie de romans door Aad Nuis besproken en hij sluit zich bij het oordeel van Kousbroek aan. Lulofs is door Ter Braak en zijn geestverwanten ten onrechte uit de literatuurgeschiedenis geschreven en hij hoopt dat ze ‘niet opnieuw vergeten raakt’. Het beste middel daartegen lijkt hem een herdruk van haar overig werk. (Nuis 1985) Ook Nuis wordt op zijn wenken bediend, want nog geen twee maanden later verschijnt de tweede druk van haar doodgezwegen roman Tjoet Nja Din. Nu gaat zelfs Rob Nieuwenhuys om. De hongertocht, schrijft hij, had hij altijd al een goed boek gevonden, maar nu hij na zoveel jaren Tjoet Nja Din herleest, komt hij tot de conclusie dat dit haar beste boek is. (Nieuwenhuys 1985) Weer een paar maanden later wijdt het weekblad de Haagse Post een hoofdartikel aan haar. ‘De vrouw achter Rubber’ is de titel van deze korte biografie. (Jansen van Galen 1985)
| |
Conclusie
Vanaf nu verdwijnt Madelon Székely-Lulofs niet meer uit beeld. In 1992 verschijnen nieuwe herdrukken van Rubber en De Hongertocht, en de laatste roman is ook de basis voor een televisie-serie, ‘In naam der koningin’, die van november tot december 1996 werd uitgezonden. In de literatuurwetenschap ontstaat er een heuse polemiek over de vraag hoe anti-koloniaal haar romans eigenlijk wel zijn (Meijer 1996: 124-151; Marres 1998: 74-81) en ook de literatuurgeschiedenis kan niet meer om haar heen. In de twee meest recente overzichten van de Nederlands-Indische letterkunde - alle twee geschreven door Peter van Zonneveld - krijgt zij bijna even veel aandacht als haar kwelgeest Du Perron. (Van Zonneveld 1995: 43-45; Van Zonneveld 2002: 138-142) Dat Madelon Lulofs terug is blijkt ook uit het feit dat maar liefst twee biografen zich op haar hebben gestort, al heeft een van hen zijn pogingen om een serieuze biografie te schrijven inmiddels alweer gestaakt. Hij, Kester Freriks, heeft zijn onderzoek gebruikt om een roman te schrijven over een man die van plan is om een biografie over Lulofs te schrijven. (Freriks 2005) Maar de andere biograaf,
| |
| |
Frank Okker, is hard aan het werk en een voorpublikatie over haar jeugdjaren in het tijdschrift De Parelduiker onthult dat er nog heel wat nieuws over haar te vertellen valt. (Okker 2004) Ongetwijfeld zal die biografie opnieuw de aandacht op haar vestigen en intussen lijkt het publiek haar al in de armen gesloten te hebben. De roman Doekoen - een heruitgave van het feuilleton Storm in haar hart uit het damesweekblad Margriet - werd in 2001 niet alleen door de pers gunstig ontvangen. Binnen een jaar werd het drie keer herdrukt. De oude tijden van haar roem leken in het nieuwe millennium even te herleven, al gebiedt de eerlijkheid om te zeggen dat de oplagen niet hoog waren. Maar vast staat wel dat Madelon Lulofs de aanvallen van Ter Braak en de zijnen na zeventig jaar glansrijk heeft doorstaan. Al twijfelt een enkeling als Robert Anker nog aan haar literaire kwaliteiten, ze maakt voorgoed deel uit van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Een vergeten schrijfster zal ze nooit meer worden.
| |
Bibliografie
[Anoniem] 1931(a) - [Anoniem]: ‘Boekaankondigingen, M.H. Székely-Lulofs, Rubber, roman uit Deli’. In: NRC, 19 november 1931. |
|
[Anoniem]1931(b) - [Anoniem]: Romans en verhalen, Székely-Lulofs (M.H.), Rubber, roman uit Deli'. In: De Boekenschouw, 1931 (december), p. 364-365. |
|
[Anoniem] 1933 - [Anoniem]: ‘“Rubber”’. In: Het Vaderland, 4 juni 1933. |
|
[Anoniem] 1935(a) - [Anoniem]: ‘De Andere Wereld’. In: Het Vaderland, 24 mei 1935. |
|
[Anoniem] 1935(b) - [Anoniem]: ‘100e Andere Wereld’. In: Het Vaderland, 1 november 1935. |
|
A.R. 1983 - A.R.: ‘“Rubber” of de andere kant van de koloniale droom’. In: De Nieuwe Gazet, 28 december 1983. |
|
Anbeek 1990 - Ton Anbeek: Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985. Amsterdam, 1990. |
|
Anker 2001 - Robert Anker: ‘Bang voor de medicijnvrouw’. In: Her Parool, 11 mei 2001. |
|
Borel 1932 - Henri Borel: ‘Een nieuwe koloniale roman’. In: Het Vaderland, 22 november 1931. |
|
Borel 1932 - Henri Borel: ‘Een boek van Koelie-misére’. In: Het Vaderland, 23 september 1932. |
|
Ter Braak 1934 - Menno ter Braak: ‘De roman als document, beteekenis van “Max Havelaar”, de Nederlandsche roman in Indie’. In: Het Vaderland, 11 maart 1934. Herdrukt in: Menno ter Braak: Verzameld werk, dl. 5. Amsterdam. 1949, p. 125-131. |
| |
| |
Ter Braak 1936 - Menno ter Braak: ‘Indische “toestanden”, roman over een expeditie in Atjeh, een vrouwelijke arts in Indie’. In: Het Vaderland, 7 juni 1936. Herdrukt in: Menno ter Braak: Verzameld snerk, dl. 6, Amsterdam, 1950, p. 151-156. |
|
Coenen 1932 - Frans Coenen: ‘Literatuur’. In: Groot Nederland, 1932 (maart), p. 332-333. |
|
Coenen 1933 - F. C[oenen]: ‘Koelie. door M.H. Székely-Lulofs’. In: Groot Nederland, 1933 II, p. 189-190. |
|
Du Perron 1937 - E. du Perron: ‘Beb Vuyk, Duizend Eilanden’. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 4 augustus 1937. Herdrukt in: E. du Perron: Verzameld werk, dl. Vl. Amsterdam, 1958, p. 190-192. |
|
Du Perron 1939 - E. du Perron: ‘Beb Vuyk, Het laatste huis van de wereld’. In: Bataviaasch Nieuxsblad, 28 october 1939. Herdrukt in: E. du Perron: Verzameld werk, dl. VI. Amsterdam, 1958. p. 419-424. |
|
Du Perron 1955 - E. du Perron: Verzameld werk, dl. II. Amsterdam, 1955. |
|
Freriks 2001- Kester Freriks: ‘Indië bezocht, voor altijd verkocht, drie romans over de spanning tussen Oost en West’. In: NRC/Handelsblad, 16 oktober 2001. |
|
Freriks 2005 - Kester Freriks: Madelon, het verborgen leven van Madelon Székely-Lulofs. Schoorl, 2005. |
|
's-Gravesande 1932 - G.H. 's-Gravesande: ‘Rubber en Koelie, een onderhoud met mevrouw Székely-Lulofs’. In: Den Gulden Winckel, 1932 (november), p. 201-203. |
|
Guido 1934 - Guido: ‘Rubber, de rimboe op het tooneel. Zijn Delinanen zulke ruwe barbaren’. In: Haagsche Post, 16 juni 1934. |
|
Hoogervorst 2001 - Ingrid Hoogervorst: ‘“Doekoen” eindelijk uitgegeven, laatste Indische roman Madelon Székely-Lulofs’. In: De Telegraaf, 16 maart 2001. |
|
Van Huffel 1939 - A.J. van Huffel: Nederlandsche schrijvers in vertaling. Leiden, 1939. |
|
Jansen van Galen 1985 - John Jansen van Galen: ‘De vrouw achter Rubber’. In: Haagse Post, 13 juli 1985. |
|
Kousbroek 1983 - Rudy Kousbroek: ‘De boekhouders van de Nederlandse literatuur’. In: NRC/Handelsblad, 8 juli 1983. Herdrukt in: Rudy Kousbroek: Het Oostindisch kampsyndroom. Amsterdam, 1992, p. 76-84. |
|
Last 1973 - J[ef] L[ast]: ‘Rubber - Koelie, romans door mevr. M.M. Székely-Lulofs’. In: Links Richten, reprint, Amsterdam, 1973, p. 135-136. |
|
Van Lokhorst 1932 - Emmy van Lokhorst: ‘Boekenschouw, Leven in Indië, M.H. Székely-Lulofs, Rubber, roman uit Deli’. In: Den Gulden Winckel, 1932 (juni), p. 116-1 17. |
|
Marres 1998 - René Marres: ‘Is de antikoloniale roman Rubber van Székely-Lulofs racistisch?’ In: René Marres: Zogenaamde politieke incorrectheid in Nederlandse literatuur, ideologiekritiek in analyse. Leiden, 1998, p. 74-81. Eerder - in een bekorte versie - verschenen onder de titel ‘Representatie, constructie en racisme: het realisme van de koloniale roman’. In: Tijdschrift voor Literatuurwetenschap, 1 (1996), p. 231-235. |
| |
| |
Meijer 1996 - Maaike Meijer: ‘De koloniale verbeelding’. In: Maaike Meijer: In tekst gevat, inleiding tot de kritiek van de representatie. Amsterdam, p. 124-151. Eerder - in een bekorte versie - verschenen onder de titel ‘Witheid in de literaire verbeelding’. In: Forum der Letteren, 36 (1995), p. 121-139. |
|
Nieuwenhuys 1973 - Rob Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel, 2e dr. Amsterdam, 1973. |
|
Nieuwenhuys 1985 - Rob Nieuwenhuys: ‘Vorstin van het verzet’. In: Trouw, 25 april 1985. |
|
Nuis 1985 - Aad Nuis: ‘Székely-Lulofs schreef nuchter over het plantersleven in Nederlands-Indië’. In: De Volkskrant, 22 februari 1985. |
|
Okker 2004 - Frank Okker: ‘Vissen vangen in een vulkaan, de bewogen jeugd van Madelon Székely-Lulofs’. In: De Parelduiker, 9 (2004), nr. 4. p. 2-19. |
|
Praamstra en Pusztai 1997 - Olf Praamstra en Gabor Pusztai: ‘Een “lasterlijk geschrijf”, kritiek en (zelf)censuur in de Nederlands-Indische literatuur; de ontvangst van László Székely's Van oerwoud tot plantage (1935)’. In: Indische Letteren, 12 (1997), p. 98-124. |
|
Rutten 1976 - Gerard Rutten: Mijn papieren camera, draaiboek van een leven. Bussum, 1976. |
|
Soeting 2001 - Monica Soeting: ‘Onbekend boek van Székely-Lulofs’. In: De Volkskrant, 11 mei 2001. |
|
Székely-Lulofs 1931(a) - M.H. Székely-Lulofs: ‘Het leven in Australië’. In: Algemeen Handelsblad, 1 april 1931. |
|
Székely-Lulofs 1931 (b) - M.H. Székely-Lulofs: ‘De Janko's’. In: Elsevier. 1931 II, p. 131-136. |
|
Székely-Lulofs 1931 (c) - M.H. Székely-Lulofs: Rubber, roman uit Deli. Amsterdam, 1931. |
|
Székely-Lulofs 1932 - M.H. Székely-Lulofs: Koelie. Amsterdam, 1932. |
|
Székely-Lulofs 1954 - M.H. Székely-Luiofs: ‘M.H. Székely-Lulofs’, in: E. Breton de Nijs e.a., Vierentwintig biografieën, Amsterdam, 1954, p. 67-70. |
|
Székely-Lulofs 1960 - M.H. Székely-Lulofs: De hongertocht van 1911, met een voorwoord van Rob Nieuwenhuys. Amsterdam, 1960. (Salamander-reeks) |
|
Uyldert 1932 - Maurits Uyldert: ‘Letterkundige kroniek’. In: Algemeen Handelsblad, 13 februari 1932. |
|
Warren 2001 - Hans Warren: ‘Roman van Madelon Székely-Lulofs ontdekt’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 8 maart 2001. |
|
De Wit 1932 - Jo de Wit: ‘Boekbespreking, M.H. Székely-Lulofs. Rubber, roman uit Deli’. In: Elseriers geïllustreerd maandschrift, 1932 I, p. 284-285. |
|
Van den Wijngaard 1983(a) - Cock van denWijngaard: ‘Observatie van een koloniale gemeenschap, Rubber door M.H. Székely-Lulofs’. In: Vrij Vederland, 23 juli 1983. |
|
Van den Wijngaard 1983(b) - Cock van denWijngaard: ‘Madelon Lulofs (1899-1958), vrouw van Deli’. In: Bzzlletin, 12 (1983), nr. 110, p. 52-64. |
|
Van den Wijngaard 1992 - Coek van denWijngaard: ‘Inleiding’. In: M.H. Székely-Lulofs. Rubber, roman uit Deli, ingel. door Cock van den Wijngaard. Schoorl, 1992, p. 5-25. |
| |
| |
Van Zonneveld 1995 - Peter van Zonneveld: Album van Insulinde, beknopte geschiedenis van de Indisch-Nederlandse literatuur. Amsterdam, 1995. |
|
Van Zonneveld 2002 - Peter van Zonneveld: ‘Indische literatuur van de twintigste eeuw’. In: Theo D'Haen [red.], Europa buitengaats, koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. Amsterdam, 2002, p. 133-159. |
| |
Korte bibliografie van het verhalend werk van Madelon Székely-Lulofs
Rubber, roman uit Deli. Amsterdam, 1931. 18e druk: Schoorl, 1992. (Ingeleid en toegelicht door Cock van den Wijngaard) (Indische letteren-reeks; nr. 14) |
|
Koelie. Amsterdam, 1932. 6e [= 7e druk]: Amsterdam, 1985. |
|
Emigranten en andere verhalen. Amsterdam, 1933. 2e druk: Amsterdam, 1933. |
|
De andere wereld. Amsterdam, 1934. 6e druk: Amsterdam [etc.], 1947. |
|
Vizioen. Amsterdam [1934]. |
|
De hongertocht. Amsterdam, 1936. 5e druk: Schoorl, 1992. (Ingeleid en toegelicht door Cock van den Wijngaard) (Indische letteren-reeks; nr. 15) |
|
Het laatste bedrijf. Amsterdam, 1937. |
|
De kleine strijd. Amsterdam, 1941. 3e druk: Amsterdam [etc.], 1948. |
|
Onze bedienden in Indie. Deventer [1946]. |
|
Tjoet Nja Din, de geschiedenis van een Atjehse vorstin. Amsterdam, 1948. 2e druk: 's-Gravenhage, 1985. |
|
Weerzien in Boedapest. Amsterdam, 1950. [Bewerkte herdruk van Het laatste bedrijf, Amsterdam. 1937]. |
Het schut, Utrecht-Bunnik, 1986. (Sjaalmancahiers; nr. 18) [Eerder verschenen in De Gids, nr. 3, 1935] |
|
Doekoen. Leiden, 2001. (Bezorgd en ingeleid door Olf Praamstra en Gerard Termorshuizen) [Eerder verschenen in Margriet, 20 september 1952-11 april 1953] 3e druk: Leiden. 2001. |
|
|