| |
| |
| |
Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen
Hanny Vermaas
Gastonderzoeker Universiteit Leiden
Samenvatting
Uit de resultaten van de landelijke enquête en van het vergelijkend onderzoek naar interviews, debatten en advertenties is gebleken dat er in Nederland sprake is van een nieuw systeem in het gebruik van u en jij/je. Dit systeem is gebaseerd op de dimensies solidariteit, status en formaliteit die qua theorie de plaats hebben ingenomen van beleefdheid en vertrouwelijkheid. Na enige onzekerheid is het nieuwe systeem automatisch ontstaan en doorgevoerd. Het hoe, wat en waarom wordt in dit artikel besproken.
Z výsledků celostátní ankety a srovnávacího výzkumu zaméřeného na interviewy, diskuse a reklamy vyplynulo, že v Nizozemsku dochází ke změnám v používání zájmen jij/je. Systém je založen na principech solidarity, slatutu a formálniho užívání jazyka. Tyto principy zaujaly pozici, která dříve patrila zdvořilosti a důvěrnosti. Po určitém obdohi váhání se tento nový systém vžil v různých rovinách jazykové komunikace. Příspěvek pojednávú o lom jakým způsobem a proč ke změnám došlo.
| |
Inleiding
Aanspreekvormen; wie kent ze niet, wie heeft daar nooit van gehoord, wie heeft daar geen mening over. Iedereen kan erover meepraten en iedereen heeft ervaring in de moeilijkheid of er u of jij/je gezegd moet worden tegen een vage kennis. Ineens word jij ook met u aangesproken. De kleinste woorden van de Nederlandse taal zijn veelzeggend over de relatie en de situatie waarin de gesprekpartners zich bevinden. ‘We gaan hier geen “je” tegen elkaar zeggen.’, zei de voorzitter van de Tweede Kamer op een berispende toon tijdens een politiek debat (Radio 1, 8-10-2003). Die uitspraak maakt duidelijk dat in een dergelijke situatie geldt u tegen elkaar te zeggen. Toch drukt dat niet meer alleen beleefdheid uit zoals dat aanvankelijk het geval was. Dat betekent dat deze aanspreekvorm verschillende ontwikkelingen heeft doorgemaakt. In die ontwikkelingen en die van het gebruik van jij/je/jou was ik zodanig geïnteresseerd dat ik op eigen initiatief tijdens mijn studie Nederlandse taal- en letterkunde en daarna in mijn promotieonderzoek landelijke enquêtes heb gehouden. Mijn gedachte was: met veel informanten van verschillende generaties moet het mogelijk zijn inzicht te krijgen in de mate en betekenis van het gebruik van u en jij/je, en in de verandering daarin. Voor de vroegere tijden, vanaf de Middeleeuwen, ben ik de gebruikte aanspreekvormen en de
| |
| |
veranderingen daarin via literaire werken en naslagwerken nagegaan. In paragraaf 2 noem ik de globale resultaten daarvan met voorbeelden. Daarna staan herkenbare ontwikkelingen centraal, waarvoor naast literatuuronderzoek en de enquête gebruik is gemaakt van interviews, allerlei debatten, reclameteksten/advertenties en van mijn observaties. Ter verantwoording en verduidelijking van mijn onderzoek begin ik met een paragraaf daarover (context onderzoek).
Ik beperk mij tot Nederland, omdat Nederlandstalig België een geheel eigen problematiek kent. Wel besteed ik een beetje aandacht aan Vlaanderen vanwege mijn vervolgonderzoek dat ook in een groot internationaal verband wordt uitgevoerd.
Voor alle belangstellenden zou ik herkenning en bevestiging willen bieden, zeker in deze tijd van onzekerheid over een juist gebruik van u en jij/je. Wellicht draagt dit artikel bij aan oplossingen voor die onzekerheid.
| |
1. Context onderzoek
Aanspreekvormen staan nooit op zichzelf maar spreken aan, omdat wij allemaal gevoelig zijn of we met u of jij worden aangesproken. Deze kleine taalelementen vormen als het ware de scharnieren van een gesprek. Maar beschrijvingen (in taalboeken en grammatica's) over een juist gebruik ervan zijn vaag of onduidelijk, waardoor men niet precies weet wanneer er u en wanneer er jij/je gezegd moet worden. Ik wilde met die complexiteit aan het werk wat mogelijk was aan de Universiteit Nijmegen en de Universiteit Leiden. Zoals ook in de inleiding gezegd, zag ik mogelijkheden landelijke enquêtes uit te voeren. Ter controle of bevestiging van de resultaten daarvan heb ik die vergeleken met de resultaten uit het vergelijkend onderzoek naar interviews en reclameteksten/advertenties. Omdat daarmee alleen het gebruik van aanspreekvormen in de laatste decennia in kaart gebracht kon worden, heb ik voor de vroegere tijden gebruik gemaakt van literaire werken en naslagwerken.
Mijn doelstelling is uit de complexiteit een nieuw systeem kenbaar te maken met daaraan voorafgaand een overzicht van de ontwikkelingen vanaf de Middeleeuwen. Ik laat zien welke aanspreekvormen vanaf het begin van de Nederlandse taal zijn gebruikt, de betekenis ervan, systemen erin, en de veranderingen. Daarbij leent het onderwerp aanspreekvormen zich voor een concrete vorm van taalverandering, omdat variaties en verschillen vanaf ongeveer 1200 waarneembaar zijn. De aanspreekvormen in het enkelvoud staan centraal, omdat deze op verschillende manieren veel beter onderzocht kunnen worden vanwege de één op één relatie. Het gebruik van jullie krijgt echter een beetje aandacht, vanwege nieuwe ontwikkelingen daarin.
| |
| |
De belangrijkste onderzoekmethode was mijn landelijke enquête. De anderhalf duizend informanten ben ik zeer dankbaar. Aan hen heb ik vijftig vragen voorgelegd over het u of jij/je gebruik in verschillende voor iedereen herkenbare relaties, situaties en bij algemeen relationele factoren. Het begrip relatie moet hier worden opgevat als contact met de persoon van wie het gebruik van u of jij/je afhangt. In hoeverre is er sprake van status en solidariteit, of op welke parameter ligt de nadruk. Bij situatie gaat het om het formele of informele karakter daarvan, waarbij de gesprekspartner op bases van status en solidariteit gekarakteriseerd kan worden. De categorie algemeen relationele factoren was bedoeld om te weten te komen welke invloed van dergelijke factoren uitgaat bij de keuze van u of jij/je. Het doel van de splitsingen was te laten zien in hoeverre het u en jij/je gebruik, en de verandering daarin, afhankelijk zijn van specifieke gevallen. Al die gevallen zijn gekarakteriseerd met formules op bases van status, solidariteit en formaliteit. Het zou te ver voeren die formules hier uiteen te zetten. Wel geef ik een voorbeeld van een formule die kenmerkend is voor het gebruik van u, zoals in een gesprek met de directie: [+status][-solidariteit][+formeel]. Status heeft betrekking op sociaalmaatschappelijke afstand: de één staat boven de ander qua maatschappelijke positie, functie en leeftijd. Solidariteit heeft betrekking op gelijkwaardigheid, gelijkgezindheid en sociale betrokkenheid; en bij
formaliteit gaat het om het formele of informele karakter van een samenzijn. De parameters kunnen elkaar versterken, zoals in het gegeven voorbeeld, maar elkaar ook tegenspreken. Een voorbeeld van een tegenstrijdigheid is [+status][+solidariteit] die kenmerkend is voor de relatie ten opzichte van ouders: [+status]>u; [+solidariteit]>jij/je. In dergelijke gevallen gaat het om welke parameter het zwaarst weegt, of op welke parameter de meeste nadruk ligt. Voor alle gevallen geldt dat beleefdheid en vertrouwelijkheid daarin een rol kunnen spelen, zodat deze dimensies niet verloren zullen gaan.
Via scholengemeenschappen van verschillende signatuur, verspreid over heel Nederland, is de schriftelijke enquête uitgevoerd. Na eerdere eigen initiatieven en ervaringen met kleine enquêtes bleek het mogelijk leerlingen van 15 t/m 18 jaar, hun ouders en grootouders te enquêteren. Het was echter niet de bedoeling verschillen binnen bepaalde families op te sporen. Men hoefde geen naam en adres in te vullen. Het gaat dus om globale en specifieke verschillen tussen drie generaties om daarmee de mate van veranderingen en mogelijke oorzakelijke factoren daarvan op te sporen. Zo zijn de generaties ingedeeld in de variabelen religie, opleiding, beroep en sekse om daarmee bijvoorbeeld de volgende vragen te beantwoorden: In hoeverre heeft de opleiding invloed op de vermindering van het gebruik van u? Zijn de generatieverschillen bij de onkerkelijken groter dan bij de kerkelijken? In mijn proefschrift (Vermaas, 2002) zijn de resultaten daarvan in 78 tabellen weergegeven. In dit artikel beperk ik mij tot algemene conclusies daaruit.
| |
| |
Hoewel de betrouwbaarheid van een schriftelijke enquête wel eens discutabel genoemd wordt, denk ik dat de antwoorden een realistisch beeld geven. Zelfs zeer oude mensen weten nog welke aanspreekvorm zij tegen wie en wanneer gebruikten. Mijn stelling is: Hoe men ook spreekt en zich gedraagt, het gebruik van de aanspreekvormen lijkt mede bepaald door de relatie en situatie en is ook omgekeerd bepalend voor de relatie en situatie. Het gebruik van u lijkt daarbij een bepaalde afstand uit te drukken en jij/je hangt over het algemeen samen met solidariteit en informele situaties.
Ter verduidelijking van de ook eerder aangegeven andere onderzoekmethoden, heb ik literaire werken vanaf de dertiende eeuw tot nu met elkaar vergeleken, en in de laatste twee decennia gebruik gemaakt van tientallen interviews en honderden reclameteksten/personeelsadvertenties. Verder observeer ik debatten op de radio en televisie, maar ook veel dagelijkse dingen. Daar maak ik aantekeningen van, zoals de uitspraak van een vrouw van middelbare leeftijd: ‘Ik kan er niet aan wennen dat dat kind jij tegen mij zegt.’
De resultaten van de verschillende onderzoekmethoden waren bedoeld om ze met elkaar te vergelijken en daaruit een systeem te ontdekken.
| |
2. Nederlandse aanspreekvormen van de Middeleeuwen t/m de negentiende eeuw
Uit ook zeer oude literatuur die ik in zo oorspronkelijk mogelijke versies heb gelezen en bestudeerd, geef ik een kleine selectie van de toentertijd gebruikte aanspreekvormen. Daarbij zal het opvallen dat vanaf ongeveer 1200 t/m de zestiende eeuw de combinaties du/di en ghi/u gebruikt werden. Di is de objectvorm van het subject du; u de objectvorm van het subject ghi. Du/di is meestal tegen een persoon van een lagere rangorde en in gevallen van liefde, emotie en boosheid gebruikt; ghi/u in alle mogelijke gevallen, ook in het meervoud. Daarom treffen we in oude teksten vooral de combinatie ghi/u aan en valt het op als du/di gebruikt wordt. We weten dan dat du/di een speciale betekenis heeft, zoals het laten zien dat de één boven de ander staat of dat er sprake is van een gevoelsmatige uiting. In het laatstgenoemde geval wordt meestal de spreektaal nagebootst, waarbij tevens duidelijk wordt dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de schrijftaal en de spreektaal. Ook in de huidige tijd zien we een onderscheid daartussen. Zo wordt een dialectische aanspreekvorm vooral in familiesituaties gebruikt en de heersende standaardvormen daarbuiten en in de schrijftaal.
Een voorbeeld van het verschil tussen du/di en ghi/u in verband met ondergeschiktheid van de één ten opzichte van de ander is het Middeleeuwse verhaal Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede (midden dertiende eeuw) waarin de vader van Floris tegen hem zegt: ‘Di sal leren meester
| |
| |
Gaydoen’ (r. 300) waarop Floris reageert met: ‘Ghi en doet Blancefloere met mi gaen.’ (r. 308). De zoon wordt dus aangesproken met du/di, terwijl andersom de zoon ghi/u tegen zijn vader zegt om daarmee het statusverschil uit te drukken, wat we eeuwen later bij het gebruik van u/u zien. In hetzelfde verhaal wordt du/di gebruikt door Floris en Blancefloer om daarmee hun liefde voor elkaar te benadrukken: ‘Du best so hoefsch, (....) du best so scone’ (r. 800 - 804) zegt Blancefloer tegen Floris. ‘Du waers spiegel van al den rike; Du hilts di harde suverlike.’ (r. 1155 en 1156), zegt Floris tegen Blancefloer. (Uit: Spectrum van de Nederlandse letterkunde deel 1, door Van der Heijden, 1967, p. 198.)
Een voorbeeld van het gebruik van du/di bij een uiting van boosheid is de vos Reynaerde die tegen zijn metgezel zegt: ‘Du best dulre dan een zwijn’ (r. 918), omdat hij een list voor Reynaerde had bedacht. (Uit: Van den vos Reynaerde, bewerkt door F. Lulofs, 1983.) In bijna alle andere gevallen zeggen de dieren in het beroemde verhaal ghi/u tegen elkaar.
In het Middeleeuwse verhaal Karel ende Elegast heb ik geen onderscheid in aanspreekvormen aangetroffen. Dat zou te maken kunnen hebben met de hoofse cultuur en de ridderlijkheid waarin het gewoon was altijd ghi/u te zeggen. ‘Nu segt mi, ridder, wie ghi sijt; Ic sal u segghen minen name.’ (r. 566 en 567), zegt keizer Karel tegen de ridder Elegast. ‘Sprac Elegast, “ic saels beghinnen! Laet sien, wat ghi daeran sult winnen!”’ (r. 809 en 810). (Uit: Karel en Elegast, anoniem. Bron: Spectrum van de Nederlandse letterkunde deel 1, door Van der Heijden, 1967, pp. 80, 89 en 90.)
Ook in veel andere Middelnederlandse teksten wordt hoofdzakelijk ghi/u gebruikt, zoals: ‘Ghi sit in weelden bi der gloet, Ghi en laetse niet bi u gheharmen, Ghi jaechse die ghi sout bescarmen. (Fragment van het gedicht Der kerken claghe (dertiende eeuw; bron onbekend) van Jacob van Maerlant. Uit: Maerlants wereld van Frits van Oostrom (1996, p. 235).)
Door het veelvuldige gebruik van ghi/u raakte du/di steeds meer beperkt tot uitzonderlijke omstandigheden, totdat deze vorm in de schrijftaal verdween. De zestiende-eeuwse staatsman en literator Marnix van St. Aldegonde heeft echter geprobeerd du/di te handhaven, maar hij kreeg onvoldoende navolging, waardoor du/di niet meer van de ondergang gered kon worden. Voor de ontwikkeling van de aanspreekvormen betekende dit, dat tegen het einde van de zestiende eeuw ghi/u in alle Nederlandse teksten regel was geworden. Tegenwoordig kennen we du (als doe) nog als een dialectische en/of regionale vorm in vooral het noordoosten en oosten van Nederland.
Vanaf de zeventiende eeuw werd dus hoofdzakelijk de combinatie ghi/u gebruikt, met de volgende varianten van ghi: ghy, gy, ghij, gij, ghe, ge. Zo zien we dat P.C. Hooft in Granida (1604, vss. 273 - 322) schrijft: ‘Ghij treckt door honger, en door dorst wt dranck, en spijs, De lust van 't hof gelockt door soo
| |
| |
veel leckernijs;’ (Uit: Dr. A. Sassen: Zeventiende-eeuwse teksten (1973, p. 9, r. 30 - 32).) Andere voorbeelden zijn het gedicht Crijch van J. Revius (1586 - 1658), waaruit: ‘O cijch, ghy lelijck dier, wat maeckty hier beneden? De aerde heeft my self den hemel afgebeden.’ (r. 1 en 2). (Uit: Spectrum van de Nederlandse letterkunde, deel 7, door Van der Heijden, 1970, p. 152.) In het beroemde werk Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste (1650, 1931, p.489) van Joost van den Vondel staat: ‘Zet ghy een werck op van Benen langen adem; laet het in 't midden (...)’ Opvallend is dat Vondel in één tekst: ghy, gy, ge en ghe gebruikt. Verder zien we ghy/u in het blijspel Moortje (1617) van Bredero, waaruit: ‘U biddende dat ghy myne vrymoedicheydt (...) goedelyck nemen wilt.’ (Uit: Dr. A. Sassen: Zeventiende-eeuwse teksten (1973, p. 89).)
In vooral zijn kluchten gebruikt Bredero naast ghy/u ook jy/je/jou die voorkwamen in de spreektaal van Noord- en Zuid-Holland. Dat is af te leiden uit de nabootsing van alledaags taalgebruik in Amsterdamse huizen en cafés. Een voorbeeld daarvan is de Klucht van den Molenaer (1619) waarin een man tegen een getrouwde vrouw zegt: ‘En dan heb gy noch jou vryheyt om wat te mallen, Je hoeft niet te vreesen dattet yemandt sel uyt loopen kallen.’ (r. 209 en 210)... jy siet mijn wel.’ Waarschijnlijk vond Bredero het gewoon de vormen ghy en jy door elkaar te gebruiken wat we ook bij andere schrijvers zien.
Nadelen van het algemene gebruik van zowel ghy/u als jy/je/jou zijn, dat men geen onderscheid kon maken tussen enkelvoud en meervoud, tussen beleefdheid en vertrouwelijkheid, en tussen status en solidariteit. Desondanks heb ik bij sommige schrijvers verschillen tussen aanspreekvormen geconstateerd, zoals bij Bernagie in zijn boek Het Studente-leven (Amsterdam, 1684). Welgestelde ouders zeggen jy/je/jou tegen hun kinderen en ondergeschikten die op hun beurt gy/ge/u tegen hogergeplaatste personen zeggen. Om waarschijnlijk beleefdheid uit te drukken zijn ook indirecte aansprekingen gebruikt, dat wil zeggen in de derde persoon. Bijvoorbeeld: ‘Ik bedank mama.’ en ‘Maar van myn Heer heb ik andere gedachten.’ (Uit: Het Studente-leven (1684, pp. 49, 164) van Bernagie.)
Ook op andere manieren lijken schrijvers een onderscheid tussen aanspreekvormen te willen maken. Ik denk bijvoorbeeld aan P.C. Hooft die in plaats van ghi/u ‘Uwe Edelheid’ (U.E.) ging gebruiken in brieven aan mensen tegen wie hij beleefdheid wilde uitdrukken. Een voorbeeld daarvan is een brief van Hooft aan Anna Roemer Visscher (1621), waaruit: ‘Ick en weet niet oft U.E. gaeren besoeck heeft van lieden die koorren de meester maecken.’, terwijl hij in zijn gedichten aan haar ghij gebruikt. Het verschil tussen U.E. en ghij kan worden opgevat als U.E. voor formaliteit en zakelijkheid, en ghij voor een meer informele aangelegenheid en gevoelsmatigheid. In een ander genre, vooral in toneelstukken, gebruikt Hooft ook jy/je/jou; waarschijnlijk om daarmee de
| |
| |
reële gesproken taal te benadrukken. Bijvoorbeeld in Warenar (1617): ‘Nae dien dat ghy mijn wel kent, en ick jou mede, soo hoop ick je seltme niet weygheren een bede, Dat is datjeme jou dochter te wyve wilt gheven.’
Over het algemeen zien we echter in de meeste werken van de zeventiende t/m de negentiende eeuw het gebruik van gij/u, ondanks dat de Hollandse combinatie jij/je/jou langzamerhand door heel Nederland doordrong. Dat wil zeggen dat de j-vormen nog veelal beperkt bleven tot de spreektaal. Een typerend voorbeeld uit de achttiende eeuw is het blijspel Het wederyds huwelyksbedrog (1714, 1720) van Pieter Langendijk, waarin in de meeste gevallen gy/u wordt gezegd, zoals Lodewyk tegen de beminde Charlotte: ‘Gy lacht, myn schoone, en geeft my stof, helaes, tot treuren.’ (r. 413). Even later zegt zij tegen hem: ‘Gy zyt my onbekend.’ (r. 418). Af en toe wordt in de zogenaamde alledaagse spreektaal jy/je/jou gebruikt: ‘Jou lappedief je maakt my schier ontzind.’ (r. 1518), zegt een hulp in de huishouding tegen een kleermaker. (Uit: Blijspelen uit de 17e en 18e eeuw (1985) red. R. van Riet, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen.) Dat jy/je/jou vooral in de spreektaal is gebruikt, is ook duidelijk geworden in het werk van Justus van Effen, waarin hij wijst op normen en waarden, zoals in de zin: ‘Foei, je behoorde je te schaamen, dat je niet meer medelyden met je evennaasten hebt.’ Tegen een persoon die misbruik maakt van het wedden op paarden. (Uit: De Hollandsche Spectator, nr. 10, den 22. October 1731.)
Toen ik mij verdiepte in het werk van Betje Wolff en Aagje Deken heb ik in mindere mate dan bij andere auteurs j-vormen aangetroffen. Dat wil zeggen, dat zij in hun briefroman De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) hoofdzakelijk de combinatie gij/u gebruiken. Een j-vorm lijkt bij hen bedoeld te zijn als een uitzonderlijke omstandigheid, zoals boosheid en betrokkenheid. Een voorbeeld van boosheid is de brief van broeder Benjamin aan Abraham Blankaart, die begint met de zin: ‘Jij hebt ons, ons volk, ende onze weg beroerd (...) al ben jij een groot heer.’ (p. 54). Gezien het opvoedende karakter van genoemd boek, hebben de auteurs waarschijnlijk een bedoeling gehad bij het veelvuldige gebruik van gij/u. Dat blijkt ook uit de ‘Voorrede van de schrijfsters voor den eersten druk’ (1782, 1982), waaruit: ‘Velen uwer lezen, om uwe denkbeelden te vermeerderen, en dus verstandiger te leeren denken en doen.’ (p. 4), en ‘Wy maken u bekent met uwe Landgenoten; met die, meen ik, die gy gaarn zoudt kennen.’ (p. 8)
Opmerkelijk is dat de bedoelde ‘Landgenoten’ hoofdzakelijk gij/u gebruiken, wat waarschijnlijk bedoeld is als een impliciete raadgeving dat ook te doen. Het lijkt er dus op dat Wolff en Deken ervoor pleitten de combinatie gij/u te handhaven.
Uit vergelijkingen van latere literaire en andere werken blijkt dat die combinatie inderdaad gehandhaafd bleef, waardoor ook in de meeste teksten en gedichten uit de negentiende eeuw de combinatie gij/u te zien is. Een voorbeeld
| |
| |
daarvan is: ‘Aan de lezer’: ‘Wellicht, schoon ik tot u mij nimmer richtte, Gevoelt gij wat mij trof ook u doordringen.’ (Uit: Verzamelde gedichten' van J. Perk, 1859 - 1881. Verder viel het mij op dat in het weekblad De Nederlandsche spectator (Nop Maas, 1986), dat in de jaren 1860 - 1908 verscheen, hoofdzakelijk gij/u wordt gebruikt. Bijvoorbeeld in het nummer van 30 maart 1861, waarin C. Tiele over de dichter Da Costa schrijft: ‘Indien gij, waarde lezer of lezeres! van een dichter, van een letterkundige niets anders verlangt, dan dat hij u een oogenblik bezighoude en verpooze (....) als ge, min of meer sluimerig op uw sofa ligt uitgestrekt, neen zeker, dan is da Costa uw dichter niet.’ (p. 64).
Ondanks het veelvuldige gebruik van gij/u zien we vanaf het einde van de negentiende eeuw meer doorvoering van jij/je/jou. Voor zover ik heb kunnen nagaan, heeft Cosijn als eerste het rijtje van jij/je - naast dat van gij/u - in zijn Nederlandsche Spraakkunst (1886, pp. 61 - 64) opgenomen. In zijn toelichting maakt hij het verschil tussen het gebruik van gij/u en jij/je duidelijk: gij/u in de schrijftaal; jij/je in de spreektaal en in het enkelvoud. Cosijn wijst dus op een nieuw onderscheid tussen het enkelvoud en het meervoud, sinds de verdwijning van du. Daarnaast wordt aandacht besteed aan jij/je als vertrouwelijkheidpronomen. Dat wil zeggen dat gij/u en jij/je niet meer dezelfde betekenis hebben: Gij/u kreeg als het ware de betekenis van de latere en huidige combinatie u/u,. maar kwam ook tussen u/u en jij/je in te staan. De meervoudsvorm jullie wordt nog niet genoemd, omdat gij/u, jij/je en u/u ook in het meervoud werden gebruikt. Wel schrijft Cosijn in de genoemde spraakkunst over het meervoud van de tweede persoon: ‘Wil men het meervoud duidelijk doen uitkomen, dan gebruikt men de samenstellingen gijlieden, ulieden, jelieden (ook jelie en
jelui).’ (p. 62).
Een voorbeeld van het verschil tussen gij/u en jij/je vond ik in het literaire werk Camera Obscura (1839) van Hildebrand, waarin gij/u tegen onbekenden en de lezers wordt gebruikt, terwijl bekenden en familieleden elkaar aanspreken met jij/je. Bijvoorbeeld in het verhaal ‘Gerrit Witse’ (p. 253 - 294): ‘Mijnheer Witse, je moet nooit troef uitspelen, of je moet erin doorgaan.’, zegt een vriend. ‘Maar wij kunnen geen lessen uitdelen, lezer, en gij zift even onschuldig als Gerrit.’, zegt de auctoriale verteller (p. 286). Als het om relaties jong - oud en mindere - meerdere gaat, laat Hildebrand de ondergeschikte gij/u zeggen en wordt die persoon zelf met jij/je aangesproken. Een ander voorbeeld komt uit Studenten-typen (1841, pp. 85 - 137) van Klikspaan, waarin studenten jij/je tegen elkaar zeggen, maar gij/u gebruiken tegen personen met wie zij geen vertrouwensrelatie (willen) hebben. Bijvoorbeeld: ‘Proeven? jij, proeven?’ en: ‘En gij, (...) wat gelooft gij er van?’ De laatste vraag is van een student aan een studiegenoot die zich bezighoudt met schrijven wat tot afstand tot anderen heeft geleid. Evenals andere schrijvers, onder wie Bernagie uit de zeventiende eeuw, wilde Hildebrand
| |
| |
wellicht verschillen tussen gij/u en jij/je laten zien, hoewel de betekenissen daarvan niet met elkaar overeenkomen.
Voor Multatuli bracht de wisseling in aanspreekvormen onzekerheid met zich mee, wat blijkt uit zijn woorden: ‘By dezen nieuwen druk heb ik niets te zeggen dan dat ik by de korrektie erg gesukkeld heb met de tweede persoon. ‘Gy, je, jy, jou, jouw, u’, hoe is 't eigenlyk? Ik wasch m'n handen in onkunde.’ (Uit het naschrift bij de vijfde druk (1880) van het toneelstuk De bruid daarboven (1843).)
Uiteindelijk bleven hoofdzakelijk ouderen gij/u gebruiken. Een voorbeeld hiervan is een gedicht van Herman Gorter dat hij op 48-jarige leeftijd, in 1911, voor zijn geliefde veel jongere vrouw schreef: ‘Geliefde, gij hebt mij niet lief, Dat kan ook niet. Maar ik heb u zoo lief, O zie 't, o niets dan zie 't.’
In haar reacties op Gorter gebruikte de 21-jarige vrouw jij/je, waaruit blijkt dat zij in een nieuwere tijd is opgegroeid. Bijvoorbeeld: ‘Jij was ook net aangekomen (....) je wilde en kon het dagenlang niet geloven.’ (Böhl, 1996). We moeten hier echter rekening houden met het verschil tussen een gedicht en een brief: een persoonlijke brief is over het algemeen informeler en meer op de spreektaal gericht. Toch is het voor die tijd opvallend dat de jonge vrouw al de j-vorm gebruikte. Voor zover ik heb kunnen nagaan, schreef zij geen gedichten voor of aan Gorter. Misschien vond die vrouw gij/u al ouderwets en wilde zij met jij/je duidelijk maken dat zij tot een jongere generatie behoorde. Een andere verklaring is, dat zij gij/u te afstandelijk vond in een intieme relatie. In ieder geval heeft zij deelgenomen aan een verandering in de aanspreekvormen in Nederland. In Nederlandstalig België is het gebruik van gij/u gehandhaafd.
Hoewel de u-vorm vanaf de Middeleeuwen in andere naamvallen (als object) wordt gebruikt, duurde het enkele eeuwen voordat u ook als onderwerp (subject) gebruikt ging worden en tegenover jij kwam te staan. Over het ontstaan van deze u zijn de meningen verdeeld, die in het Etymologisch woordenboek (1971) van J. de Vries zijn samengesmolten met de woorden: ‘U, de beleefdheidsvorm van de tweede persoon, is oorspronkelijk geweest Uwe Edelheid, Uwe Edele; uit de schrijfwijze UE ontstond Uwé, en met accentverspringing Uwe, dat verder onder invloed van de vierde naamval ‘u’ bij ‘gij’ eveneens tot u werd.’ Een argument voor het ontstaan van u uit Uwe Edelheid is dat de subjectsvorm u - evenals UE - de werkwoordsvorm van de derde persoon bij zich kan hebben: u heeft, u is. Wel wordt naast de derde persoonsvorm ook de tweede persoonsvorm gebruikt: u hebt, u bent, maar dat kan door een latere analogie gekomen zijn.
In ieder geval werd het gebruik van gij/u vanaf einde negentiende eeuw minder en breidde de Hollandse jij/je/jou zich steeds verder over Nederland uit. Dat betekent dat steeds meer mensen een onderscheid gingen maken tussen de combinatie u/u en jij/je/jou, wat waarschijnlijk beïnvloed is door het
| |
| |
onderscheid in aanspreekvormen in het Duits en Frans waar vooral de hoge klasse weet van had. Daarbij kreeg de combinatie u/u de functie beleefdheid in het enkelvoud en meervoud, en de combinatie jij/je/jou de functie vertrouwelijkheid in het enkelvoud en jullie in het meervoud. Een bevestiging van het nieuwe gebruik van u zijn de volgende woorden van Brill in Nederlandsche spraakleer (1864, 41/2): ‘In beschaafde kringen, wanneer men het woord richt tot iemand, met wien men niet op vertrouwelijken voet verkeert of in het algemeen tot iemand van meer leeftijd, bezigt men u.’ Zo leek vanaf de achttiende eeuw in hogere kringen de regel te bestaan de ouders met u aan te spreken, wat blijkt uit brieven van kinderen aan hun ouders. Toch worden de nieuwe vormen nog nauwelijks in de schrijftaal van de negentiende eeuw gebruikt. Dat blijkt onder andere uit De Geschiedenis der Nederlandsche Taal door Verdam (1923, p. 111) waarin staat: ‘Men schrijft gij, uwer enz., en men zegt jij en jou of u.’ De algemene invoering van u als onderwerp heeft dus heel lang geduurd wat ook blijkt uit een opmerking in WNT (1984): ‘De nominatief-u komt pas frequent voor in de 19de eeuwse geschriften die de gewone omgangstaal proberen weer te geven.’
| |
3. Nieuw gebruik van u en jij/je in de twintigste eeuw
In de twintigste eeuw maakten de Nederlandse aanspreekvormen nieuwe ontwikkelingen door. Dat begon met de vermindering van de combinatie gij/u ten gunste van u/u (bij beleefdheid) en jij/je/jou (bij vertrouwelijkheid); later bleef gij/u alleen gehandhaafd in plechtige en kerkelijke taal (misboekjes). Een andere ontwikkeling is de terugdringing van u/u ten gunste van jij/je/jou, wat samenging met sociaal-maatschappelijke veranderingen als doorbreking van gezagsverhoudingen en van bepaalde tradities. Daarnaast is door het verbeterde onderwijssysteem, meer variatie in beroepsgroepen en de toegenomen welvaart, een groot middengebied ontstaan, waardoor ook meer gelijkheid tussen mensen. Toch zou over het algemeen niet te gemakkelijk gesteld mogen worden dat tegenwoordig veel meer je, jij en jou gezegd wordt dan vroeger. We zouden beter kunnen stellen dat afhankelijk van de relatie en situatie meer of minder u gebruikt wordt, en dat daarin ook verschillen in verandering bestaan.
In plaats van zowel de subjectvorm u als de objectvorm u te noemen, volsta ik in het vervolg met alleen u. Hetzelfde geldt voor de j-vorm die ik in plaats van jij/je/jou meestal aanduid als jij/je.
In 1960 stelden de Amerikanen Brown en Gilman dat verschillen in aanspreekvormen bepaald worden door de status- en solidariteitdimensie, waardoor de dimensies beleefdheid en vertrouwelijkheid (zoals dat onder andere in taalboeken staat beschreven) naar de achtergrond verschoven, althans wat de theorie betreft. Met mijn landelijke enquête en het vergelijkend
| |
| |
onderzoek naar interviews en reclameteksten/advertenties probeerde ik greep daarop te krijgen. Zo is uit de enquêteresultaten duidelijk geworden hoe het gebruik van u en jij/je per relatie, situatie en algemeen relationele factor verschilt. Heel globaal noem ik de verschillen en de mate van de vermindering in het u gebruik.
In relatie met ouders spelen de dimensies status en solidariteit een rol: status omdat ouders boven hun kinderen staan, solidariteit omdat men zich gelijkwaardig, gelijkgezind en betrokken voelt. Vroeger lag de nadruk op status, waardoor van de oude en middengeneratie de meerderheid u zegt; nu ligt de nadruk op solidariteit waardoor een verschuiving van u naar jij/je is opgetreden. Bevestigingen daarvan vond ik onder andere in gesprekken tussen ouders en hun kinderen, die in 1940 zijn geboren: de meeste ouders worden/werden met u aangesproken. (Vrij Nederland, 7-9-1985). Zo zegt een man van de middengeneratie tegen zijn vader: ‘U heeft ons wel iets verteld over de oorlog, maar u heeft lang niet alles verteld.’ Dat is ook gebleken uit literaire werken en uit brieven aan moeders die ik aantrof als bijlage van het artikel ‘La mamma!’ door Marjo van Soest (Vrij Nederland, 22-12-2001). Een voorbeeld uit zo'n brief is: ‘boeken van anderen waarin u vermeld had dat u ze van mij had gekregen.’
Voorbeelden van jij/je door de jonge generatie zijn: Een jongen van 17 jaar zegt: ‘Dus jij bent mijn moeder, en ik kom uit de buik van die mevrouw.’ Uit de serie ‘Kind’ van de Volkskrant in 1997. Een ander voorbeeld uit die serie is van een meisje dat over haar vader denkt: ‘Wat ben jij een gevoelsarme reductionist.’ Tegen een man die nog op bejaarde leeftijd vader was geworden. We kunnen stellen dat in de relatie kinderen - ouders zich de meest spectaculaire verandering heeft voorgedaan: van de jonge generatie zegt bijva vijftig procent minder u ten opzichte van de middengeneratie, met uitzondering van de groep jonge protestant-orthodoxen die u tegen de ouders handhaaft (75%). De groepen die meer dan andere groepen binnen de religie en opleiding verantwoordelijk zijn voor de verschuiving van u naar jij/je zijn: onkerkelijken, katholieken, en hoogopgeleiden. Deze groepen hebben ook in andere relaties en situaties het meest bijgedragen aan de vermindering van u, waardoor ik in het vervolg niet meer inga op verschillen tussen groepen.
In relatie met leraren en in een gesprek met de directie ligt de nadruk op status waardoor bijna altijd u wordt gezegd. Honderd procent van de oude en middengeneratie, en ruim tachtig procent van de jonge generatie zei tijdens de schoolperiode u tegen een leraar. Die vermindering heeft echter te maken met de afspraak op Montessorischolen de leraren te tutoyeren wat afwijkt van het beleid van andere scholen. Tegen een directielid zegt ook een ruime meerderheid van elke generatie u.
In relatie met een onbekende helper ligt de nadruk niet op status, maar ook niet op sohdariteit, en toch zegt de meerderheid van elke generatie u. De verklaring daarvoor is de zakelijkheid van die relatie, wat bevestigd wordt door
| |
| |
de enquêteresultaten van het u gebruik bij de algemeen relationele factor onbekendheid. Daarbij speelt non-sohdariteit ook een rol.
Wanneer zowel status als solidariteit onduidelijk zijn, zoals ten opzichte van kennissen, zien we onzekerheden die tot uiting komen door zowel u als jij/je in één gesprek en tegen dezelfde persoon. In de meeste gevallen gaat men echter over op het gebruik van alleen jij/je, voorafgegaan met een afspraak daarover, zoals: ‘Zullen wij elkaar tutoyeren?’ Vaak komt daar achteraan: ‘Want wij kennen elkaar al langer.’
Uitgaande van situaties, zoals gedefinieerd in paragraaf 1, is het u en jij/je gebruik met drie dimensies verklaarbaar. Dat wil zeggen dat bij de situaties de dimensie formaliteit moet worden toegevoegd aan status en solidariteit. Het gaat dan dus niet om een bepaalde soort relatie maar om een bepaalde soort situatie waarin de persoon als gesprekspartner van secundair belang is. Denk bijvoorbeeld aan een zakelijk interview door een goede kennis van de geïnterviewde persoon. We zien dan het gebruik van u, terwijl die personen daarna elkaar weer tutoyeren. Een ander voorbeeld is een politiek debat in de Tweede Kamer waarin steeds u gezegd wordt, terwijl dezelfde politici in de wandelgang jij/je tegen elkaar zeggen. Hetzelfde verschijnsel is bij vergaderingen en congressen waarneembaar, waaraan ook vrienden en familieleden deelnemen. In ieder geval is uit zowel de enquêteresultaten als uit de resultaten van mijn andere onderzoekmethoden duidelijk geworden dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de soort relatie en de soort situatie. Bij de situatie ligt de nadruk op het formele of informele karakter daarvan.
De categorie algemeen relationele factoren zoals ouderdom, zakelijkheid en respect lijkt mede bepalend voor het gebruik van u of jij/je. Daarbij is het opmerkelijk dat de factor ouderdom minder van invloed is op het gebruik van u dan de factor zakelijkheid. Dat betekent dat ten opzichte van ouderen eerder solidariteit dan status de doorslag geeft en dus tegen hen gemakkelijker jij/je wordt gezegd door vooral de jonge generatie, zoals we ook ten opzichte van de ouders zagen. Bij zakelijkheid is meestal sprake van non-solidariteit die het gebruik van u bepaalt. Verder denk ik dat mijn stelling geldt: niet wie of wat iemand is, maar hoe die is, is bepalend voor het gebruik van u of jij/je. Deze stelling is vooral gebaseerd op mijn observaties tijdens debatten, vergaderingen en congressen. Bij de factor respect is het opmerkelijk dat in vergelijking met de oude en middengeneratie de jonge generatie daar minder gevoelig voor is, maar het kan ook zijn dat de jonge generatie het niet belangrijk vindt bij respect u te gebruiken.
In alle mogelijke gevallen is de theorie dat u of jij/je bepaald wordt door de dimensies status, solidariteit en formaliteit van toepassing. Deze conclusie is tot
| |
| |
stand gekomen doordat anderhalf duizend informanten hebben aangetoond dat bij nadruk op de statusdimensie, zakelijkheid en onbekendheid meestal u gezegd wordt, en bij de nadruk op solidariteit en bekendheid meestal jij/je. Bevestigingen daarvan zijn te zien in interviews, reclameteksten/advertenties en discussieprogramma's. Voor iedereen herkenbaar zijn praatprogramma's waarin beleefdheid (dus u) voorop staat maar waarin steeds vaker jij/je tegen elkaar gezegd wordt door gevoelens van solidariteit. Bij beleefdheid kan dus ook jij/je gezegd worden, terwijl bij de nadruk op statusverschil de neiging blijft bestaan u te zeggen. Het gebruik van u roept als het ware afstand op, wat in theorie ook wordt uitgedrukt met non-solidariteit. In de volgende paragraaf staan de resultaten van mijn onderzoek naar het gebruik van u en jij/je in de media centraal.
Het gebruik van u in het meervoud en jullie kan met hetzelfde nieuwe systeem worden bepaald en verklaard. Maar jullie heeft naast meervoud bij solidariteit en informaliteit meerdere betekenissen gekregen: neutrale vorm en indirecte vorm van jij. De nieuwe betekenissen zijn vooral zichtbaar in de media, maar moeten nog verder systematisch worden onderzocht.
Als alternatief voor u, jij/je en jullie worden dialectische aanspreekvormen gebruikt, waarmee tevens onzekerheid over een juist gebruik van de standaardvormen wordt omzeild. De meeste dialectische aanspreekvormen kennen maar één combinatie, zoals ie/oe in het noordoosten en oosten, en gij/oe in Brabant. In Limburgse dialecten bestaan uitzonderingen daarop.
In tegenstelling tot Nederlanders gebruiken Vlamingen nog steeds hoofdzakelijk gij/ge en de combinatie gij/u in alle gevallen in zowel enkelvoud als meervoud. De vorm u als onderwerp kwam dan ook veel later op gang wat onder andere blijkt uit Kleine Nederduitsche Spraakkunst voor Vlamingen (1886) waarin De Bo vermeldt dat alleen in de 2de, 3de en 4de naamval een u-vorm wordt gebruikt: uws/uwer, u en u. Waarschijnlijk is het gebruik van u als onderwerp pas in de loop van de twintigste eeuw doorgedrongen, waarbij u/u tegen veel meer groepen wordt gebruikt dan in Nederland. In de moderne Vlaamse literatuur en in amusementsprogramma's zien we echter steeds meer het gebruik van jij/je/jou en jullie, waarbij het opmerkelijk is dat je veel meer voorkomt dan jij en jou. Eenmaal het j-gebruik in de Vlaamse literatuur op gang gezet, lijkt dat navolging te vinden. Maar ik kan mij voorstellen dat de authentieke gij/ge niet verloren zal gaan, al is het alleen maar om de realiteitswaarde van bepaalde gesprekken te benadrukken.
Ten gevolge van de mogelijkheid gij/u, gij/ge, jij/je of u/u te gebruiken heb ik hier en daar onzekerheden opgemerkt, zoals in Nederland de onzekerheid over een juist gebruik van u/u en jij/je. Die onzekerheid blijkt uit vooral liveprogramma's op de televisie waarin ook dezelfde persoon met verschillende
| |
| |
vormen wordt aangesproken. Een paar voorbeelden uit mijn observaties zijn: ‘Je bedoelt dat ge straks weggaat.’ En: ‘Je hoort het wel als ik u heb gezien.’ In plaats van je is ge en u gebruikt; waarschijnlijk omdat men nog niet goed gewend is aan het gebruik van alleen j-vormen. Het is ook mogelijk dat sommige Vlamingen twijfelen aan een juist gebruik van een bepaalde vorm, waarom dan wordt teruggegrepen op de oude vertrouwde gij/ge en u. Verder is het mogelijk dat de Vlamingen het gebruik van jij/je nog te Hollands vinden en dat zij de oorspronkelijke combinatie gij/u willen handhaven met als doel de Vlaamse identiteit te behouden.
Uit de voorlopige resultaten van mijn vervolgonderzoek in internationaal verband blijkt dat in andere West-Europese landen veel minder sprake is van veranderingen in het gebruik van aanspreekvormen dan in Nederland. Dat blijkt bijvoorbeeld uit beschrijvingen van wanneer de ene en wanneer de andere aanspreekvorm gebruikt moet worden, terwijl in de Nederlandse grammatica's vermeld staat dat er verschillende mogelijkheden zijn. Een ander verschil is dat bijvoorbeeld in het Frans en Duits de kinderen hun ouders altijd tutoyeren, terwijl in het Nederlands de gewoonte bestond de ouders te vousvoyeren. Het initiatief om geen u meer tegen de ouders te zeggen kwam van de ouders die het u-gebruik door hun kinderen als afstandelijk gingen ervaren. Die ontwikkeling heeft als mogelijk gevolg gehad dat de kinderen onwillekeurig ook jij/je tegen andere ouderen gingen zeggen, waarmee een algemene verschuiving van u naar jij/je tot stand is gebracht. Toch is uit de enquêteresultaten gebleken dat de jonge generatie, evenals de andere generaties, onderscheid maakt tussen relaties, situaties en algemeen relationele factoren, en dat het gebruik van aanspreekvormen daarin vooral bepaald wordt door de dimensies status, solidariteit en formaliteit.
| |
4. U en jij/je in de media
In vooral live-uitzendingen op de radio en televisie valt het op dat tegen de één u en tegen de ander jij/je wordt gezegd. Een andere opvallendheid is dat tegen dezelfde persoon zowel u als jij/je wordt gebruikt. Aanspreekvormen zijn interessant, omdat inzicht in het gebruik hiervan ook inzicht in menselijke verhoudingen betekent. Ik wil laten zien dat het hierboven beschreven systeem in het gebruik van u en jij/je ook in de media van toepassing is. Daarbij ga ik er vanuit dat interviews en reclameteksten/advertenties een realistisch beeld van het gebruik van u en jij/je geven. Ik had gehoopt gebruik te kunnen maken van andere studies over reclameteksten, maar daarin wordt niets over het gebruik van aanspreekvormen vermeld.
Evenals in relaties en situaties spelen in interviews, debatten en reclameteksten/advertenties de parameters status, solidariteit en formaliteit een
| |
| |
belangrijke rol. Dat is vooral te zien in politieke debatten waarin het u gebruik verklaarbaar is door het formele karakter dat versterkt wordt door nonsolidariteit. De leeftijd lijkt daarbij nauwelijks een rol te spelen. Ik denk bijvoorbeeld aan Sharon Dijksma die in 1994 op 23-jarige leeftijd het jongste Kamerlid van PvdA aller tijden werd en evenals de andere en veel oudere Kamerleden met u werd/wordt aangesproken. In interviews met hooggeplaatste personen als een minister, een generaal en een directeur wordt ook veelvuldig u gezegd wat eveneens verklaarbaar is door de formule [+status] [-sohdariteit][+formeel]. Meestal gaat het dan vooral om de nadruk op de statusdimensie, zoals in het interview met de toenmalige onderwijsminister L. Hermans: ‘Welke regels wilt u dan afschaffen? Of heeft u die al afgeschaft?’ vraagt H. Spiering, (NRC Handelsblad, 30-6-2001, p. 51). In geval van non-solidariteit wordt eveneens u gezegd. Ik denk bijvoorbeeld aan de biermagnaat Freddy Heineken (1923-2002) die tegen een winkelmeisje zei: ‘U bedondert mij, dat is een dubbeltje teveel.’ (Uit: Elsevier, 12-01-2002; ‘Eenzaam in zijn glorie en zijn geld.’) Verder zien we in rechtszaken het gebruik van u: ‘Heeft u nu alles gezegd wat u wilde zeggen?’, vraagt een rechter aan de verdachte. (De Gelderlander, 11-3-1998).
Daartegenover staat het gebruik van jij/je wanneer er sprake is van solidariteit. Bijvoorbeeld in een interview door een vrouw met een schrijfster: ‘Op het oog beweeg jij je inderdaad moeiteloos in het openbaar.’, zegt Elisabeth Lockhorn tegen de schrijfster Nelleke Noordervliet (Opzij, mei 1997). Een recent voorbeeld is de vraag van een journalist aan een andere journalist: ‘Sloegen bij jou de stoppen door?’, naar aanleiding van de oorlog in Irak. (Radio 1, De ochtenden, 20-03-2003). In bijna alle nieuwsuitzendingen tutoyeren de journalisten elkaar. Ten opzichte van jonge personen lijken mensen zich aan te passen aan meer jij/je gebruik door jongeren. Bijvoorbeeld: ‘Zou jij ook een carrière in het buitenland ambiëren?’, vraagt Arnauld Hackmann aan de jonge acteur Danny de Munk (Zondagskrant, Nijmegen, 4 mei 1997).
Over het algemeen lijkt men in gesprekken meer waarde te hechten aan solidariteit dan aan status. Dat blijkt uit vragen of er getutoyeerd mag worden en uit afspraken elkaar te tutoyeren. ‘Wij kennen elkaar al jaren’, horen we dan zeggen. Een typerend voorbeeld is het interview met een oud-journalist die door de veel jongere journaliste niet met u aangesproken wilde worden (Radio 1, 6-11-2002). Dat gesprek werd onderbroken door een mededeling die werd aangeduid als ‘een technisch probleem’, waarin werd vermeld dat de oudjournalist door het gebruik van u een afstand voelde die er volgens hem niet was. De journaliste gaf aan dat ze door zijn ouderdom geneigd was u te zeggen. De mededeling werd afgesloten met de afspraak te tutoyeren. Uit mijn gesprekken met enkele huisartsen is gebleken, dat tijdens consulten steeds meer
| |
| |
wordt afgesproken elkaar te tutoyeren. Ook hier wordt dus meer waarde gehecht aan solidariteit dan aan status.
De verschuiving van u naar jij/je hangt ook samen met een grotere openheid in wat we denken en voelen. Zo is het opmerkelijk dat in openbare brieven aan beroemde vrienden en kennissen persoonlijke aspecten aan de orde komen waarbij jij/je gebruikt wordt, en dat in interviews spontane anekdotes worden verteld. Een voorbeeld van laatstgenoemde is een interview met Pamela Hemelrijk door Hugo Camps, in Elsevier 9-3-2002, p. 30-32, waarin zij de vraag van een vage kennis aanhaalt: ‘Heb jij Fortun al aangepakt?’ Een voorbeeld uit een openbare brief aan een overleden persoon, hier aan Herman Brood, door een kennis van hem is: ‘Toen we begrepen dat jij het was, mochten we urenlang niets vertellen.’ Van R. Payer, uit HP/DE TIJD, 21-12-2001.
Toch is het opmerkelijk dat ondanks de grotere openheid en het feit dat de u-vorm is teruggedrongen, er bij een duidelijk statusverschil nog u gebruikt wordt. Bijvoorbeeld in een open brief van Hugo Camps aan de toenamlige premier Wim Kok, waaruit: ‘U stond er al die tijd toch als het gebinte van de natie.’ (Uit: Elsevier, 22-12-2001.) Een ander voorbeeld van u gebruik in een open brief aan een persoon met status is de brief van Syp Wynia aan de toenmalige informateur Donner, waaruit: ‘U hebt het ongetwijfeld heel erg druk. U moet een coalitie bij elkaar praten. U ontvangt al die hooggeleerde adviseurs, (....) U moet stapels adviezen doornemen.’ (Uit: Elsevier 1-6-2002, p. 63.) En ondanks dat een meerderheid van de jongeren geen u meer zegt tegen ouderen, las ik dat een meisje in een interview met een oudere man vraagt: ‘Doet u nog meer leuke dingen?’ (Uit: Leidraad (Magazine van de Universiteit Leiden) juli 2002, p. 17.) Een voorbeeld uit de dagelijkse praktijk is een consult aan een specialist in het ziekenhuis dat begint met de standaardvraag: ‘Hoe gaat het met u?’ In een dergelijk geval zijn waarschijnlijk de gevoeligheid voor de status van de specialist en de zakelijkheid bepalend voor het u gebruik.
Bij vergelijkingen van verschillende radio-uitzendingen op verschillende tijdstippen in de jaren 1996 t/m 2002 viel het mij op, dat bij de commerciële omroepen bijna iedereen met jij/je wordt aangesproken, terwijl bij de publieke omroepen hoofdzakelijk de u-vorm gehandhaafd blijft. Bij laatstgenoemde lijkt men er echter niet vanuit te gaan dat het gebruik van u afstand creëert, wat blijkt uit de persoonlijk gerichte vragen. Met andere woorden, ondanks de grote openheid in persoonlijke kwesties lijken de publieke omroepen de voorkeur te geven aan het gebruik van u. Wellicht is dat willekeurig of onwillekeurig een uiting van beleefdheid. Ik denk dat deze functie van u voorlopig blijft bestaan, zoals in: Zou ik u wat mogen vragen?
Ofschoon ik dat niet systematisch heb onderzocht, is mij gebleken dat bij het toegenomen jij/je gebruik ook de voornaam vaker wordt gebruikt. ‘Dag Hans’, horen we bijvoorbeeld op de radio. Het gebruik van meneer/mevrouw en
| |
| |
eventueel de achternaam is dus afgenomen, evenals het gebruik van u bij die aanspreking. Ik denk dat deze aanspreking wel gehandhaafd blijft in gevallen waarin we een onbekende man of vrouw willen waarschuwen: Mevrouw, u laat iets vallen.
Omdat in de meeste taalboeken nog niet het veranderde systeem in aanspreekvormen staat vermeld, maar verschillende mogelijkheden worden genoemd, zien we onzekerheden over in welke gevallen we u of jij/je moeten zeggen. Dat betekent dat ondanks de over het algemeen toegenomen solidariteit een bepaalde onzekerheid bestaat die tot uiting komt in zowel u als jij/je in één gesprek tegen dezelfde persoon. Het gebruik van jij/je gaat dan vaak samen met een persoonlijk aspect en spontaniteit in een zakelijk gesprek. Zo viel het mij op dat in het gesprek tussen Ivo Niehe en de ongeveer evenoude advocaat Moszkowicz (jr) in het televisieprogramma TV show op reis (3-12-1998), de ene keer u en de andere keer jij/je gezegd werd. Zoals ik ook in de inleiding heb gezegd komt het wel eens voor dat in gesprekken met meerdere personen de één met u en de ander met jij/je wordt aangesproken. Dat heeft te maken met de nadruk op [+status] en/of [-solidariteit] bij de één, en [-status] en/of [+solidariteit] bij de ander. Een voorbeeld hiervan is Paul Witteman die in het discussieprogramma Buitenhof (Nederland 3, 2-3-2003) de oud-politicus Hans van Mierlo met u aansprak, en tegen een jonge politieke activist jij/je zei. Een voorbeeld dat ik persoonlijk meemaakte is de vraag van de NOVIB aan mij, haar advies te geven over een juist gebruik van u en jij/je. De NOVIB had de gewoonte iedereen
met jij/je aan te spreken, maar was daaraan gaan twijfelen. Aan de hand van de onderzoeksresultaten kon ik duidelijk maken waar de meeste mensen het gebruik van u en jij/je van laten afhangen.
Soms heb ik de indruk dat een aanspreekvorm wordt vermeden of omzeild als teken van onzekerheid. Bijvoorbeeld in de vraag: ‘Is die arrogantie uit te bannen?’, door Jan Tromp aan André Spoor (oud-hoofdredacteur van NRC Handelsblad) (de Volkskrant, 5-10-1996). Tromp had ook kunnen vragen: Denkt u dat die arrogantie is uit te bannen? In interviews op de radio en televisie horen we wel eens: ‘Is die vraag duidelijk?’ en ‘Wat zou er dan kunnen gebeuren?’ Dergelijke vermijdingen van aanspreekvormen zijn niet prettig, omdat men elkaar dan in onzekerheid laat over de verhouding. Het zou beter zijn met elkaar een afspraak te maken over het gebruik van u of jij/je, zoals dat ook in Frankrijk met vous en tu wordt gedaan. Dat zien we overigens in Nederland steeds meer gebeuren, zoals in de vraag: ‘Zullen wij elkaar tutoyeren?’
In reclameteksten, waaronder personeelsadvertenties, kan iedereen voorbeelden van verschillen tussen u en jij/je zien. Hebben die reclameteksten jongeren als de belangrijkste doelgroep dan zien we, in tegenstelling tot 20-30
| |
| |
jaar geleden, hoofdzakelijk het gebruik van jij/je. Bij gerichtheid op vrouwen en het middenkader wordt niet hoofdzakelijk maar wel vaak jij/je gebruikt. Waarschijnlijk heeft dat te maken met een grotere gevoeligheid voor solidariteit dan voor status bij de genoemde doelgroepen. Uit de vele honderden voorbeelden heb ik de volgende gekozen: ‘Voel jij je als een vis in het water? Dan zijn wij op zoek naar jou!’ Uit een advertentie voor een Zwemonderwijzer. (Uit: De Gelderlander, 5-10-2002.) ‘Je goed voelen. (...) Wij nodigen je alvast uit voor...’ (Uit: Folder bodystyling, juni 1999 en andere jaargangen.) ‘Kies je voor een opleiding tot creatief therapeut (...) Wil je starten in september?’ (Advertentie van Hogeschool Limburg. Uit: de Volkskrant, 7-6-1997.) ‘Jij bepaalt waar, wanneer en in welk tempo je studeert.’ (Uit: LOI-Magazine, januari 1994 en andere jaargangen.) ‘Als je van dans houdt, kom je naar Nationaal Ballet’ (Uit: Haagse Post, 2-4-1988.) ‘Kom je binnen bij de bank, dan start je met een opleiding.’ (Vacature voor juristen van de ABN AMRO. Uit: de Volkskrant 7 juni 1997.) ‘Aanvullende opleidingen vormen een onderdeel (...). Wil jij deel uitmaken van een enthousiast ontwikkelteam?’ (Advertentie voor systeemontwikkelaars van de CENS Software Groep. Uit: de Volkskrant, 14-6-1997.) ‘Je volgt deze eenvoudige regel(...)’ (Uit: IKEA catalogus, verschillende
jaargangen, hier 2001.)
Als men een groot algemeen publiek wil bereiken, wordt ook jij/je gebruikt. Bijvoorbeeld: ‘Ben jij sterker dan drank?’ (alcoholvoorlichtingscampagne, 1998/99), en: ‘De maatschappij, dat ben jij!’, door SIRE (De Gelderlander, 13-3-1998). En in advertenties voor donoren van de Hersenstichting Nederland, zoals: ‘Je hersenen... dat ben je zelf!’ (Uit: De Gelderlander, 11-3-1998.)
Verder is het opmerkelijk dat in titels van artikelen en/of in krantenkoppen ook steeds meer jij/je staat: ‘Hoe ver durf jij te gaan?’ (Uit: Goed Gevoel, juli 2002.) ‘Een arbeider zoals jij en ik.’ (Uit: NRC Handelsblad, 31-9-2002.)
Gerichtheid op mensen met een hoog niveau, gaat in de meeste gevallen nog gepaard met u, waaruit de gevoeligheid voor status blijkt. Bijvoorbeeld: ‘U ondersteunt de regioteamleider (...) U beschikt over een academisch denk- en werkniveau.’ (Uit een advertentie voor een regio beleidsmedewerker. NRC Handelsblad, 14/15- 12-2002.)
In veel reclameteksten komen we zowel u als jij/je tegen: jij/je in de slogan of de openingszin; u in de tekst daaronder. Waarschijnlijk wil men hiermee een zo groot mogelijk publiek bereiken. Bijvoorbeeld: ‘Een hypotheek waarmee je aan je toekomst bouwt.’ als opvallende openingszin, en daaronder: ‘En toch wilt u niet dat uw hypotheek uw leven gaat bepalen.’ (Advertentie van Nationale Nederlanden. Uit: Vrij Nederland 14-10-1995.) ‘Je meubelt er
| |
| |
gewoon beter. Wij nodigen u van harte uit.’ (Folder Tilders Meubelen, verschillende jaargangen.)
Opmerkelijk is dat in plaats van u of jij vaak je wordt gebuikt. Ik heb wel eens de indruk dat je als een tussenvorm dient: men wil niet nadrukkelijk tutoyeren, maar ook geen gevoel van afstand (met u) creëren. Het Nederlands heeft in dit opzicht een uniek systeem: we kunnen jij of je zeggen, terwijl andere talen die differentiatiemogelijkheid niet hebben. Het Duits kent alleen du en het Frans alleen tu als gewoon onderwerp.
Evenals in interviews zien we ook een vermijding of omzeiling van het u en jij/je gebruik, zoals in adverenties van boeken, waarin heel vaak staat: ‘Verkrijgbaar bij de boekhandel en te bestellen op www.....’ En in adverenties voor opsporing van een misdrijf: ‘Hoge beloningen voor aanwijzingen die leiden tot de oplossing van.... Inlichtingen bij..... vragen naar....’ (Uit: De Gelderlander, 17-5-1999.) Verder lijkt er van een vermijding van u of jij/je sprake te zijn in ‘ingezonden mededelingen’, zoals in oproepen aan aandeelhouders voor het bijwonen van een vergade?ng. Bijvoorbeeld: ‘Aandeelhouders worden uitgenodigd.’ (Uit: NRC Handelsblad, 12-3-1998.)
Hoewel over het algemeen veranderingen in de aanspreekvormen worden geaccepteerd, ergeren Nederlanders zich aan het toegenomen jij/je gebruik. Dat blijkt uit praatprogramma's en artikelen over normen en waarden, waarin vooral personen van de midden en oude generatie laten blijken het niet eens te zijn met de terugdringing van het u gebruik. Uit mijn verzameling voorbeelden daarvan koos ik: ‘Ik houd nog steeds niet van gejij en gejou. (...) Ik denk dat het vaak heel onnatuurlijk is: het wordt gebuikt om gezagsverhoudingen te verdoezelen die er wel degelijk zijn.’ Aldus Hans Gruijters (Haagse Post, 16-7-1988). Op het IVN congres in 1997 was het opvallend dat docenten Nederlands zich ergerden aan het jij/je gebruik van sprekers ten opzichte van de toehoorders. Een dergelijke ergernis zagen we ook in de verkiezingsstrijd (2002) wanneer een politicus ineens jij/je ging zeggen wat door bepaalde groepen werd opgevat als populair willen zijn.
| |
Conclusies
Voor een zo goed mogelijk inzicht in het gebruik en de veranderingen van aanspreekvormen is een historisch overzicht daarvan belangrijk. Daarin is duidelijk geworden dat het Nederlands aanvankelijk het onderscheid tussen ghi/u en du/di kende; en dat du/di in de zestiende eeuw verdween ten gunste van ghi/u, later gij/u, die tot in het begin van de twintigste eeuw in alle gevallen gebruikt kon worden. Vooral in de schrijftaal kende het Nederlands enkele
| |
| |
eeuwen dus maar één combinatie. In de spreektaal werd in vooral de Hollandse provincies ook jij/je/jou gebruikt wat blijkt uit teksten waarin het alledaagse taalgebruik is nagebootst, zoals in kluchten van Bredero.
Waarschijnlijk door een steeds algemenere behoefte aan een onderscheid in aanspreekvormen, zoals men dat ook in het Duits en Frans zag, maakten de Nederlandse aanspreekvormen een nieuwe ontwikkeling door. In plaats van gij als subject ontstond u als subject zodat de combinatie u/u gebruikt ging worden. Daarbij kreeg de u-vorm de functie van beleefdheid met daartegenover de j-vorm bij vertrouwelijkheid. Dat is in veel grammatica's te lezen. Beleefdheid en vertrouwelijkheid werden dus de dimensies die bepalen of er u of jij/je, jullie gezegd wordt. Dat had al in de zeventiende eeuw wortel geschoten, maar werd pas vanaf einde negentiende eeuw over het algemeen toegepast wat blijkt uit de overgeleverde teksten. De alleenheersende combinatie gij/u bleef alleen in Nederlandstalig België gehandhaafd.
Beïnvloed door de Amerikanen Brown en Gilman, die in 1960 stelden dat verschillen in aanspreekvormen worden bepaald door status en solidariteit, zijn de dimensies beleefdheid en vertrouwelijkheid wat naar de achtergrond verschoven, althans wat de theorie betreft. Als derde dimensie heb ik formaliteit toegevoegd. Theoretisch gezien kunnen relaties, situaties en algemeen relationele factoren dus worden vergeleken op bases van status, solidariteit en formaliteit die bepalend zijn voor het gebruik van u of jij/je. Dat wil zeggen dat bij nadruk op de statusdimensie en bij een formele situatie meestal u gezegd wordt, en bij de nadruk op solidariteit en een informele situatie meestal jij/je. Zo is in relatie met de ouders de nadruk komen te liggen op de solidariteitdimensie waardoor in deze relatie een duidelijke verschuiving van u naar jij/je heeft plaatsgevonden. Het initiatief om geen u meer tegen de ouders te zeggen kwam van de ouders die het u gebruik door hun kinderen als afstandelijk gingen ervaren. Die ontwikkeling heeft als mogelijk gevolg gehad dat de kinderen onwillekeurig ook jij/je tegen andere ouderen gingen zeggen, waarmee een algemene verschuiving van u naar jij/je tot stand is gebracht. Toch is uit de enquêteresultaten gebleken dat de jonge generatie, evenals de andere generaties, onderscheid maakt tussen relaties en situaties en dat het gebruik van aanspreekvormen daarin vooral bepaald wordt door de dimensies status, solidariteit en formaliteit.
Uit de enquêteresultaten is ook gebleken dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen veranderingen in aanspreekvormen over het algemeen en in specifieke gevallen. Generatieverschillen geven die veranderingen aan en de groepen waartoe die generaties behoren lijken van invloed op meer of minder verandering. In relatie met de ouders heeft zich de grootste verschuiving voorgedaan en in gevallen van onbekendheid en zakelijkheid lijkt het u gebruik zich het meest te handhaven. Uit de vergelijkingen van verschillende groepen is gebleken dat onkerkelijken, katholieken en hoogopgeleiden meer tot de verschuiving van u naar jij/je hebben bijgedragen dan andere groepen binnen de
| |
| |
religie en opleiding. Bij de variabele sekse zijn minder grote verschillen waargenomen.
Bevestigingen van de enquêteresultaten zijn te zien in de resultaten van het vergelijkend onderzoek naar u en jij/je in de media. Dat wil zeggen dat daarin hetzelfde systeem zichtbaar is. Voor iedereen herkenbaar zijn praatprogramma's waarin beleefdheid (dus u) voorop staat maar waarin steeds vaker jij/je tegen elkaar gezegd wordt door gevoelens van solidariteit. Bij beleefdheid kan dus ook jij/je gezegd worden, terwijl bij de nadruk op statusverschil de neiging blijft bestaan u te zeggen. Het gebruik van u roept als het ware afstand op. Verder hangt de vermindering van u ten gunste van jij/je samen met maatschappelijke ontwikkelingen als democratisering, informalisering en nivellering. Maar het is de vraag of de verschuiving van u naar jij/je zich in deze nieuwe eeuw verder zal voortzetten, gezien de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, waarin meer behoefte lijkt te ontstaan aan normen en waarden, waarbij versterking van hiërarchische verhoudingen kan ontstaan. Er zou dan weer meer u gebruikt kunnen gaan worden. Met andere woorden, de huidige maatschappelijke ontwikkelingen zouden samen kunnen gaan met een handhaving of een opleving van het gebruik van u.
Het gebruik van jullie heeft naast het meervoud van vertrouwelijkheid meerdere betekenissen gekregen: neutrale vorm en indirecte vorm van jij. Hier en daar zijn onzekerheden waarneembaar wat blijkt uit het door elkaar gebruiken van u en jij/je, een omzeiling daarvan of door het gebruik van een dialectische aanspreekvorm.
Voor zover ik heb kunnen nagaan wordt er in Vlaanderen meer u tegen allerlei groepen gezegd dan in Nederland. We zien echter ook steeds meer het gebruik van je, jij, jullie, soms gecombineerd met u en gij/ge.
Alle genoemde ontwikkelingen worden nauwlettend in de gaten gehouden.
| |
Bibliografie
De geraadpleegde primaire literatuur is hierin niet opgenomen; waar nodig is die in de tekst vermeld. Anders zou de bibliografie onnodig lang zijn. |
|
Van den Bergh 2002 - Thomas van den Bergh & Abe de Vries, ‘Een nieuwe taalstrijd’. In: Elsevier, 15-6-2002, p. 98-103. |
|
De Bo 1886 - De Bo, Kleine Nederduitsche Spraakkzunst voor Vlamingen. Brugge, bij de W. Tremmery - van Becelaere, 1886. |
|
Van den Bogaard 2000 - Raymond van den Boogaard, ‘Kinderen spreken al geen Wasschappels meer’. In: NRC Handelsblad, 25-2-2000, p. 23. |
|
De Liagre Böhl 1996 - Herman de Liagre Böhl, Met al mijn bloed heb ik voor u geleefd; Herman Gorter 1864-1927. Uitgeverij Balans, Amsterdam 1996. |
| |
| |
Boves & Gerritsen 1995 - Tom Boves & Marinel Gerritsen, Inleiding in de Sociolmguistiek. Aula, Het Spectrum, 1995. |
|
Brown & Gilman 1960 - R. Brown & A. Gilman, ‘The pronouns of power and solidarity’. In: Language and social class, ed. P.P. Giglioli, Harmondsworth 1972, 1960, p. 252-282. Of: ‘De voornaamwoorden van macht en solidariteit’. Vertaald door Hans Wegman. In: Taalgebruik, red. Dolf Hartveldt 1978, p. 58-88. |
|
Cosijn 1886 - P.J. Cosijn, Nederlandsche spraakkunst Etymologie. Bewerkt door J. te Winkel. De erven F. Bohn, Haarlem1886. |
|
Daan 1985 - Jo Daan, ‘Dialectologie en sociolinguistiek’. In: Dialect, standaardtaal en maatschappij. Red. Johan Taaldeman en Hilde Dewulf Acco, Leuven/Amersfoort 1985, p. 11-22. |
|
Deichsel 1985 - Alexander Deichsel, Sociologie. Prisma Pocket 2467, Uitgeverij Het Spectrum, Utrechd/Antwerpen 1985. |
|
Dittmar 1978 - N. Ditmar, Handboek van de Sociolinguïstiek. De Nederlandse uitgave is verzorgd door W.K.B. Koning. Het Spectrum, Utrechd/Antwerpen 1978. |
|
Dohmen 2000 - Joep Dohmen, ‘Het Limburgs is een echte taal’. In: NRC Handelsblad, 12-2-2000, p. 3. |
|
Godsdienststrijd: reader De godsdienststrijd in literatuur uit 16e eeuw. Anoniem en jaartal onbekend, vindplaats: Dominicuscollege (Lyceum) Nijmegen. |
|
Goudsblom 1988 - J. Goudsblom, Taal en sociale werkelijkheid. Sociologische stukken. Meulenhoff informatief, Amsterdam 1988. |
|
Van Halteren 1906 - H.K. van Halteren, Het pronomen in het Nederlandsch der zestiende eeuw. Diss. Wildervank 1906 (in eigen beheer uitgegeven). |
|
Van Haeringen 1968 - C.B. van Haeringen, ‘Dialect en cultuurtaal’. In Taalkunde in artikelen. Bijeengebracht door J. Hoogteijling. Wolters-Noordhoff, Groningen 1968. |
|
Hartveldt 1978 - Dolf Hartveldt, Taal en samenleving. Over de sociale functies van taal, ideologie en taalvariatie. Basisboeken/Ambo, Baarn 1978. |
|
Heeroma 1961 -K. Heeroma, ‘Noord en Zuid’. In: Taal & Tongval 1961, p. 70-78. |
|
Hermkens 1973 - H.M. Hermkens, Inleiding tot het zeventiende-eeuws. Malmberg, 's-Hertogenbosch 1973. |
|
Hottenhuis 1993 - André Hottenhuis, ‘Dialectverlies in Twente’. In: Taal & Tangval 6 (1993), ‘Dialectverlies en Regiolectvorming’. |
|
Huijs 2002 - Leo Huijs, ‘Leugebieëste’ canberra Australië (Aad Tegels) Tegelen. In: De Kroèdwis. Uitgave van ‘Veldeke kring Venlo’ 21ste jrg nr.1, april 2002. p. 17-21. |
|
Jonkman 1992 - Reitze J. Jonkman, ‘De historische ontwikkeling van de Leeuwarder stadstaal’. In: Taal & Tongval 5 (1992), ‘Stadsdialecten’. |
|
Kars 2002 - Henk Kars, ‘Ich versop d'r dich ein! In: Roerstreek 2002. Jaarboek 2002, p. 34. |
|
Klootwijk e.a. 1985 - Ankie Klootwijk, Jeanine Treffers & René Appel, ‘Van jij naar gij: kodewisseling in het taalgebruik van Nederlandse Vlamingen’. In: Spektator 15. 4, (1985), p. 239-248. |
|
Labov 1972 - W. Labov, ‘On the mechanism of the linguistic change’. In: Sociolinguistic Patterns. Philadelphia 1972, p. 160-182. |
| |
| |
Lebbe 1997 - Dominique lebbe, ‘Schoon Vlaams’, In: Taal & Tongval 1997, p. 158-175, p. 161. |
|
Van Leeuwen 1998 - Arthur van Leeuwen & Paul de Hen, ‘Weten ouders wel aan wie zij hun kinderen toevertrouwen? De normen en waarden van de Nederlandse leraar - privé en in de klas’. In: Elsevier, 7-11-1998, p. 38-65. |
|
Van Loey 1955 - A. Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst. J.B. Wolters, Groningen/Djakarta; De Sikkel, Antwerpen 1955. |
|
Maas 1986 - Nop Maas, De Nederlandsche spectator. Schetsen uit het letterkundig leven van de tweede helft van de negentiende eeuw. Met medewerking van Frank Engering. Veen uitgevers, Utrecht/Antwerpen 1986. |
|
Nelissen 1996 - N.J.M. Nelissen, ‘Vernieuwing van de samenleving: De strijd tussen ambities en besturing’. In: In staat van vernieuwing. Dick Coutinho, Bussum 1996, p. 17-39. |
|
Paardekooper 1969 - P.C. Paardekooper, ‘Aanspreekvormen in mnl taal en tekst’. In: Ntg (1969), p.441-455. |
|
Reker 2000 - Siemon Reker, ‘Limburgs verdient het om als streektaal erkend te blijven’. In: NRC Handelsblad, 16-2-2000, p. 7. |
|
Swanenberg 1987 - Cor Swanenberg, ‘... diej he' wè...’, 'n oostbrabants woordebuukse. Eburon, Delft 1987. |
|
Van den Toorn 1977 - M.C. van den Toorn, ‘De problematiek van de Nederlandse aanspreekvormen’. In: Ntg 70 (1977), p. 520-540. |
|
Toorn & Vermaas 1988 - M.C. van den Toorn & J.A.M. Vermaas, ‘Veranderingen in de aanspreking van ouders’. In: TNTL 104 (1988), p. 210-228. |
|
Vandeputte 1997 - Omer Vandeputte, Nederlands. Het verhaal van een taal. Ons Erfdeel, 1997. |
|
Vermaas 1987 - Hanny, J.A.M. Vermaas, Verandering in de Nederlandse aanspreekvormen en aansprekingen t.o.v. de ouders. Doctoraalscriptie Katholieke Universiteit Nijmegen, Nijmegen 1987. |
|
Vermaas 1990 - J.A.M. Vermaas, ‘U of jij/je zeggen tegen ouders’. In: Onze Taal, juni 1990, p. 108-110. |
|
Vermaas 2002 - J.A.M. Vermaas, Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw. Diss. LOT, reeks nr. 60. Utrecht 2002. |
|
De Vin 1958 - De Vin, Het dialect van Schouwen-Duiveland. Grammatica en historie. Diss., Van Gorcum e.a., Assen 1958. |
|
De Vries 1971 - J. de Vries, Etymologisch woordenboek. Leiden 1971. |
|
Van der Wal 1992 - Marijke van der Wal i.s.m. Cor van Bree, Geschiedenis van het Nederlands. Aula Het Spectrum bv., Utrecht 1992. |
|
Willemyns 1979 - R. Willemyns m.m.v. J. Goossens, Het niet-literaire Middel-nederlands. Van Gorcum, Assen en Orion, Brugge 1979. |
|
Woltjer 1992 - J.J. Woltjes, Recent verleden. Nederland in de twinigste eeuw. Uitgeverij Balans, Amsterdam 1992. Nieuwe Rainbow Editie 2001. |
|
|