Pogen. Jaargang 3
(1925)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Eerste toneelJohn - Hilde - Oompje
Rechts, nagenoeg op het achterplan, zit Oompje voor zijn schildersezel: hij borstelt er vlijtig op los en paft gezellig uit een zwartgerookt stenen pijpje. Hij slaat geen de minste acht op de jongelui.
Hilde zit bij de piano. Het is een ouwerwetse piano: het lijkt wel of er in jaren niet op gespeeld werd. Ze laat haar handen verstrooid rusten op het klavier: ze tuurt in het vage. John, op een stoel, achter haar, een beetje opgewonden.
John.
(legt stilletjes zijn arm om de leest van het meisje)
Hilde.
(blikt even naar Oompje, legt dan haar hand op die van John en glimlacht hem toe)
John.
(staat plots recht en kust ze in de hals)
Hilde.
(hem afwerend) Maar zit nu toch vijf minuutjes gerust... Je bent niet te verzadigen.
John.
Hij hoort er immers niks van...
Hilde.
Nee: maar hij ziet!...
John.
(schijnbaar ontstemd)
Daar heb-je het!...
Hilde.
(verrast)
Wat?
John.
(zelfde mimiek)
Je bent er ook altijd dadelik bij om me te ontnuchteren met je prozaïse zakelikheid... Dat weet ik ook, dat hij ziet! Dat is de droeve werkelikheid, dat hij ziet!...
Hilde.
Vin-je? Is het nog niet genoeg, dat hij doof is: gun-je hem ook nog een ander gebrek?...
John.
Heet-je dat een gebrek?... (zuchtend) Als ie er zo nog maar een paar had!...
Hilde.
Ja, voor ons... | |
[pagina 50]
| |
John.
Natuurlik voor ons: we zitten hier toch voor hem niet?... De poëzie, was geweest zie-je, dat hij niet zag... dat jij gebaarde, alsof hij niet zag...
Hilde.
O, ja... In zo'n toestanden houden de mannen altijd de poëzie voor hun aandeel: de gevolgen die blijven voor onze rekening, niet?
John.
Welke gevolgen?
Hilde.
Als we betrapt werden?
John.
(de armen opstekend) Op heterdaad!... Je bent pozitief een gendarm: helemaal de mentaliteit en het vocabularium!...
Oompje.
(merkt beweging: tot John) Hapert er iets?...
John.
Een valse noot...
Oompje.
Moet de piano geakkordeerd worden?...
John.
Nee...e... (Oompje werkt weer voort) Hij ‘chaperonneert’ werkelik diskreet, vin-je niet?
Hilde.
(levendig) Hein?
John.
Nee maar, heus: je waant toch niet langer dat je Oompje niks vermoedt?
Hilde.
Maar nee, daar ben ik zeker van!... Het is ten slotte toch helemaal logies, dat je van je muzikale geschooldheid gebruik maakt om wat bij te verdienen... Alleman weet toch, dat jullie er eer schrap voorzit, met het geval van je vader...
John.
Dat wel... Maar dat ik hier moet les komen geven... en niet bij jullie thuis?...
Hilde.
Dat je er niet aan houdt als professor te verschijnen, waar je als vrind aan huis geweest bent, is toch te verklaren... Hansen heeft hem dat aangepraat: je weet hoe romanties Oompje aangelegd is... Hij vond dat subliem van jou; hij heeft zelf dadelik voorgesteld om je hier te laten komen...
John.
Mogelik... Maar hij zit daar zo koest... Ik betrouw hem niet ver...
Hilde.
Een reden te meer om voorzichtig te zijn...
John.
Waarom: als hij toch de ogen wil sluiten, is het best dat wij er hem een beetje aanleiding toe geven... Het moet anders ze vervelend zijn voor hem...
Hilde.
(ernstig) Ik ze je nog eens, dat hij absoluut niks vermoedt. Het is uit diskresie, dat hij zo afzijdig blijft... (lachend) Verbeeld-je, dat hij vindt, dat we er zo'n vooruitgang op maken...
John.
A...
Hilde.
Dat heeft hij gister aan Hansen toevertrouwd...
John.
Kijk, en hij hoort het toch niet?
Hilde.
(argeloos) Hij beweert, dat hij het ziet...
John.
Ik vrees, dat je Oompje een humorist is...
Hilde.
(haalt een beetje wrevelig de schouders op) Je hebt gelijk.
John.
(lachend) Maak je nou niet boos... (wil haar weer kussen)
Hilde.
(vlug) Pas op...
John.
(dadelik recht, wijst naar het muziekblad)
Hilde.
(lachend) Hij keek niet!... Je ziet, dat je eigenlik zelf niet zo heel zeker bent, dat Oompje er alles van afweet...
John.
Waarom?
Hilde.
Anders moest je toch zo niet schrikken?...
John.
(een beetje geprikkeld) Het is voor hem: we mogen hem niet kompromitteren...
| |
[pagina 51]
| |
Hilde.
(lachend) Da's leuk... (ernstig) Je mag gerust zijn. Als hij iets vermoed had, had ie het er al lang uitgeflapt: dove mensen ‘gafferen’ zonder dat ze het zelf merken...
John.
Ja, dat hebben ze op ons voor...
Hilde.
Wat?
John.
(glimlachend) Dat ze er niks van merken... ook nadien... (op een andere toon) En bij jou tehuis... heeft er nog niemand iets van gezegd, als je ze om de twee dagen rond hetzelfde uur weggaat?...
Hilde.
Tehuis is er niemand meer, die nog iets vraagt... Het gaat er daar zo vreemd toe... Vader en John ontwijken elkaar: aan tafel praten ze ternauwernood en altijd zo banaal, zo hopeloos neutraal... Moeder doet haar best om er wat fut, wat intimiteit tussen te brengen. Maar het klinkt zo vals... het ketst zo ellendig-mat af op die twee onbuigzame, gesloten mannen... Zolang als zij spreekt komt er een soort oplettende ontspanning over hun masker: daarna zijn het weer de ijzige, blanke plooien... Alleen Hansen brengt er wat leven in... Ze zijn allebei bang voor hem, omdat hij zo akelig cynies kan zijn... Maar als hij er is, dan wordt er toch gesproken, bewogen...
John.
En Dubois?
Hilde.
Die is nog een paar keer komen aangelopen: maar Hansen was er. Dan heeft hij niet aangedrongen... Vader gewaagt gewoon van niks meer.
John.
En Jaak: weet die, dat we hier komen?
Hilde.
(met een beetje haast) Nee; dat heeft Hansen mij goed op het hart gedrukt...
John.
(met een beetje nadruk) Mij ook (Een poosje) Heeft Hansen er speciaal bij jou op aangedrongen, dat je vandaag hier zoudt zijn?
Hilde.
(aarzelend) Niet speciaal... dunkt me... Waarom?
John.
Zo maar... Me dunkt, dat hij iets in het schild voert...
Hilde.
(rechtstaand) Meen-je?...
John.
Wat is er?
Oompje.
(heeft weer beweging bemerkt en kijkt op)
Hilde.
Ik blijf liever niet langer vandaag...
John.
(verbaasd, staat ook recht)
Oompje.
(heeft op zijn uurwerk gekeken) Nu al?
Hilde.
(met een vaag gebaar over het voorhoofd) Migraine...
Oompje.
(lachend) Migraine... Je kan me niet beleefder zeggen, dat het mijn zaken niet zijn... Zal ik een handje toesteken?... (Hij loopt naar een zetel waar de mantel en de hoed van Hilde op liggen en reikt ze haar over. Op dit oogenblik wordt er aan de voordeur gebeld. De twee jonge lui wisselen een angstige, vluchtige blik: Oompje heeft het echter bemerkt) Is er iets?...
Hilde.
Er werd gebeld...
Oompje.
Ha?... Ja... enfin. Kijk: er staat niets anders op... Laat ons kaarten op tafel spelen: als het vreemden zijn... wel... dan bent jullie hier eenvoudig op bezoek... He?
Hilde.
(knikt en kleedt zich vlug aan voor een spiegel)
Oompje.
(terwijl hij John een handje toesteekt - gedempt, meent hij, maar tamelik luid, zoals dit bij hardhorige mensen pleegt) Onder ons... ik mag het nu wel zeggen... en het doet me genoegen... recht genoe-
| |
[pagina 52]
| |
gen... ze schiet flink op... In het begin zat ze daar zo koud, zo bevrozen... Maar nu komt er leven in... Ze ontdooit...
(De deur gaat open: Hansen en Jaak treden binnen. Hansen glimlachend, Jaak ernstig.)
| |
Twede toneelDezelfde - Hansen - Jaak
Oompje.
Wel, wel, wel: wie we hier hebben... (lachend) En wij, die hier al in nauwe schoentjes zaten... (wijzend op de jongelui) Jullie weet toch, he?
Hans.
(knikt allemachtig geruststellend)
We hebben gehoord, dat je laatste landschap zo mooi was... (luider) ... je herfstlandschap... Dan zijn we eens komen kijken...
Oompje.
(in zijn nopjes) Och... waarlik de moeite niet... Maar, enfin, als jullie daarvoor nu toch gekomen bent... ik zal eens moeten gaan kijken: het ding staat daarnaast in de galerij en het ligt daar zo overhoop... (loopt weg, maar keert op zijn stappen terug) Pardon: ik vergat... Een glaasje port, he? Hilde. wil-je even de meid... Maar nee, wacht, ik doe het zelf... (Hij loopt op een elektries knopje duwen - bij het terugkeren vat hij Jaak, die wat terzijde is blijven staan bij de mouw, geestdriftig:) Zeg, die vrind van jou, da's een hele baas, hoor... je moet eens zien, hoe hij je zusje op acht dagen ontdooid heeft... Temperament, kerel... (De meid op) Zeg...e...Marie... een karaffonnetje van die Douro... (De meid af) Hilde, je zal wel een beetje maîtresse de maison spelen, niet? Twee minuutjes, ik moet die rommel daar absoluut wat in orde brengen... (af)
| |
Derde toneelDezelfde - zonder Oompje
Er treedt dadelik spanning in. Hansen heeft nog niet geroerd: hij heeft enkel eens flegmatiek gekucht, terwijl Oompje zijn a parte met Jaak had. Hilde bloost; John weinig op zijn gemak: Jaak woedend.
Hans.
(de stilte brekend) Gezellig, niet?
Jaak.
(op de toon van iemand, die voortspreekt) Dat hadden ze van mij niet gedaan gekregen...
John.
(fluks) Wat?
Jaak.
Zo verstoppertje te spelen...
John.
Maar...
Hans.
Onderbreek asjeblieft niet. Laat hem zijn rekwizitorium uitrazen: er is geen andere weg voor tragedianten...
John.
Tragediant, als je wilt, maar voor komedie spelen bedank ik!
Hans.
Je zal nog veel leren... Je beeldt-je niet in vrindje, wat een komedie voorheeft op jouw interpretasie van het leven...
John.
Wat?
Hans.
Alleen dit, dat je zelf je rol kiest: dat is enorm... Waar zouden we heengaan met kleppers als jij en je ouwe heer?
John.
(beslist) Naar een oplossing...
Hans.
Ja... Er is iemand, die je sisteem veel vroeger beproefd heeft dan jij: het is niet best meegevallen...
John.
Wie? | |
[pagina 53]
| |
Hans.
(glimlachend) Kaïn... Die was ook voor de radikale oplossing. (Er wordt weer gebeld aan de voordeur: de drie jongelui schrikken onwillekeurig op - Hansen haalt zijn uurwerk op)
Hans.
Ze zijn stipt op hun uur...
Jaak.
(heftig) Wie?...
(Oompje is teruggekeerd, heeft zijn hnnden aan een doek vluchtig afgewreven en nadert.)
| |
Vierde toneelDezelfde - Oompje - Daarna Bronwater en Dubois
Oompje.
Nou: komt jullie?
Hans.
Er is nog bezoek...
Oompje.
(radieus) He?
Hans.
Je broer en Dubois...
Jaak.
(wil onmiddellik weg)
Oompje.
Nou?
Hans.
(flegmatiek) Hij vreest, dat hij er te veel is...
Oompje.
Sapperloot, ben-je mal? Hoe groter de hoop, hoe meer pleizier!
Hans.
Je wilt ze toch niet over het lijf lopen?
Jaak.
(dringt niet aan)
Hans.
Als ik hun gezegd heb hoe mooi je doek was, hebben ze mordicus ook willen komen kijken...
Oompje.
(rent bronwater en Dubois, die opkomen, te gemoet) Maar, dat wordt een hele vernissage vandaag!... (De meid bemerkend, die het caraffonnetje opbrengt) Nee, Marie: breng liever een paar flessen sjampie... Het is niet alle dagen kermis...
Hans.
(zoet tot Jaak) Je zoudt toch je Oompje het verdriet niet willen aandoen hebben er uit te trekken?...
Oompje.
(de laatst binnengekomen opleidend) Welkom in de kermis. Jullie kent toch... Wel, waar zijn zijn droeve gedachten! Sans façons, he?... (tot Dubois en Bronwater) Ontlast jullie wat...
Bronw.
Het zal de moeite niet zijn...
Oompje.
Toch wel... We gaan er een glaasje op drinken... Het wordt hier een echte familievergadering...
Hans.
(glimlacheud) Het rechte woord!...
(Ze ontdoen zich allen van overjas en hoed en leggen ze op de zetels, links en rechts.)
Oompje.
Het is heel lief van jullie dat je gekomen bent... En het doet me genoegen: daarmee zijn we eens samen... zo op het onverwachts... Maar anders... heus... voor dit dingetje...
Hans.
Het is je meesterwerk...
Oompje.
Jij overdrijft ook altijd...
Hans.
(half-luid) We spreken straks elkaar...
Oompje.
(strijkt een kort poosje zijn snor op, vergenoegd)
Bronw.
(om iets te zeggen) Mooi weertje, niet?...
Dubois.
Fijn...
Hans.
Hebt jullie al eens een goede definisie van het weder gehoord?...
Bronw.
Nee...
Hans.
Ik wel... Ze kwam van Thackeray, geloof ik, die gezegd heeft: weather, that blessing to society... | |
[pagina 54]
| |
Bronw.
(kijkt op, een beetje geïntrigeerd)
Hans.
(lakoniek) 't Is Engels...
(Intussen heeft Oompje Dubois, die dichtst bij hem zit bij de mouw gevat en fezelt... op zijn manier.)
Oompje.
Ik veronderstel... je bent toch op de hoogte van...e... (wijst op John op Hilde)
Dubois.
(erg flauwtjes) Ja...e...
Oompje.
(prijzend) Een flink element... Temperament, jongen... Hilde op een paar dagen helemaal getransfigureerd... Doet er mee wat hij wil. Je moest hetzelf zien...
Hans.
(kucht nog eens droogjes - Dubois bijt zich op de lippen)
Hilde.
(rood als een pioen is stilletjes rechtgestaan en heeft een paar hoeden en jassen op een andere plaats gelegd)
Oompje.
(dit bemerkend - gedempt) Heeft ze het misschien gehoord?
Hans.
(knikt)
Oompje.
(luide) Wel, verduveld, je moet een kompliment ten slotte kunnen verdragen, zoals wat anders... Ik zeg nog eens...
Bronw.
E... zouden we niet kunnen gaan kijken...
Oompje.
Maar, lieve hemel, zit jullie hier op hete kolen?...
Hans.
(gedempt) Nee, 't is maar een idée van jou...
Oompje.
We moeten toch eerst een glaasje proeven... (De meid op) Ha... Daar zijn ze er mee... Cuvée spéciale, hoor... Ze zeggen, dat sjampanje zich niet houdt... Maar dat is er nog van vóór de oorlog... (de eerste fles ontstoppend). Ik ben benieuwd om jullie appreciasie... (Hij schenkt uit, midden loden stilte - ze tikken)
Oompje.
Welaan: op de onze!...
Hans.
Op je sukses...
Oompje.
Kom, ouwe flemer...
Hans.
(gedempt) Je hebt er méér, dan je waant... (tikkend met Dubois) Helemaal het gelegenheidsdrankje, he?... (tikkend met Bronwater) Niks beters toch om een ceremonieatmosfeer te scheppen, he? Wat is een ceremonie zonder sjampie?...
Oompje.
(met gesloten ogen proevend) Wel?...
Bronw.
(in de war) Wel...e...
Oompje.
Hoe vin-je hem?
Oompje.
(met ontlasting) O... ja... fijn...
Dubois.
Lekker...
Hans.
(met emphase) Een nektar...
Oompje.
Allo... nu kunnen we ophuppelen... (Jaak, Hilde en John dadelik mee: Bronwater, Dubois en Hansen verroeren niet)
Oompje.
(keert zich om, na een poosje) En jullie?
Hans.
Een minuutje: we moeten eerst nog een zaakje afhandelen...
Oompje.
(smalend) Die eeuwige filisters... Laat ze maar staan: leve de jeugd... (neemt Hilde onder den arm en af met haar, John en Jaak)
| |
Vijfde toneelDubois - Hansen - Bronwater
Bronw.
(zodra ze alleen zijn, gedempt) Kerel, je hebt met beet...
Hans.
(gemoedelik) Nee: da's maar een idée van jou...
Bronw.
(langsom weedender) Maar ik heb je gewaarschuwd... en ik waarschuw je nog...
| |
[pagina 55]
| |
Hans.
(sarrend) Heb-je nu een hart om kabaal te maken?
Dubois.
(vlug en sussend) Asjeblieft... Denk er aan, dat we hier niet alleen zijn...
Bronw.
(bitter) Daar heeft ie op gespekuleerd...
Hans.
(lieftallig) Natuurlik: als je een burger wilt op zijn best zien, moet je voor getuigen zorgen... De mensen, he, ouwe jongen?... Het is nog een geluk, dat de wereld zo slecht is: anders zoudt jullie helemaal niks deftigs meer uitrichten...
Bronw.
(staart geërgerd naar de zoldering)
Hans.
Nee, jongen: reken op geen toeval... Dat is goed in de romans: het is omdat ze vol leugens staan, dat men ze een kopij heet van het leven... De luster zal me niet op het hoofd vallen... ik krijg geen beroerte... Nee: we moeten het boeltje onder ons opknappen, je kan er niet buiten...
Dubois.
(een beetje korzelig) Als je een ernstig voorstel te doen hebt, laat dan die pedante toon varen, in Godsnaam...
Hans.
(met een buiging) Het is een pleizier te onderhandelen met kapitalisten van je slag... Laat ons dan dadelik de toestand inkijken van uit een kommersieel oogpunt...
Dubois.
(waardig) Pardon: ik protesteer!
Hans.
Platonies - zoals de Volkenbond?... (gewichtig) Ik neem er akte van... (glimlachend) Dat zijn van die dingen, die je nu eenmaal heel serieus moet kunnen slikken, als je wilt voor diplomaat spelen...
Bronw.
(plots opflakkerend)
Pardon, ik voel helemaal geen lust om te diskussiëren: ik ben oud genoeg om te weten, wat er me te doen staat!...
Hans.
(schiet dadelik toe in de houding van een kellner) Kom, Bronnetje, leg het maar af...
Bronw.
(zich werktuigelik betastend) Wat?
Hans.
Je vaderlik gezag!... Hang het maar gerust aan de kapstok: Ik ben immers je zoon niet!...
Bronw.
(levendig) Daarom mag je nog niet...
Hans.
Dat is ten minste geredeneerd: maar slecht! Jaak mag niet, omdat hij je zoon is... En ik mag niet, alhoewel ik je zoon niet ben... Zeg eens, beste: wie mag er dan? Ga je soms in je ouwe dag konkurrencie doen aan de Paus... van Hagendonck en onfeilbaar worden?...
Bronw.
(tamelik heftig) Nog eens...
Dubois.
(temperend) Nou... nou... wind je zo niet op...
Hans.
Merk-je nog niet snul, dat we moeten de hoofden koel houden?
Dubois.
(diskreet) Eigenlik staan we voor een nieuw feit... vin-je niet?
Bronw.
(verrast) Ik zie niet goed...
Hans.
(droogjes) Ik begin het te geloven...
Bronw.
(aarzelend) Heus...
Hans.
Allo... allo... Je ziet niet góed... maar je hebt toch wel gezien... hoe Hilde en John...
Bronw.
(argeloos) We wisten toch allen...
Dubois.
't Is te zeggen!...
Hans.
(delikaat) Hm...
Bronw.
Ja natuurlik... maar...
Hans.
(toonloos - als een echo) ... maar...
Bronw.
(geprikkeld tot Dubois) Je wist toch wel, dat Jaak...
Hans.
(subtiel) Maar hij verwachtte er zich misschien niet aan, dat Hilde...
| |
[pagina 56]
| |
Dubois.
(met takt) Als het werkelik blijkt, dat haar hart haar naar elders drijft...
Hans.
(lieries) ...op de baren van de liefdezee... Asjeblieft, Dubois, schei uit: je bent te nobel... Je zal me doen wroeging krijgen... dat ik jou niet uitverkoren heb... Of is dat soms je wraak?
Dubois.
(tamelik bezorgd, tot Bronwater, die helemaal ontredderd lijkt) Er was toch nog niks offisjeel?...
Bronw.
(breekt ineen)
Hans.
(een beetje ontroerd zoekt hem op te beuren) Allo, ouwe jongen... allo... Laat ons niet verzeilen op sentimenteel terrein!...
Dubois.
(wijzend op Bronwater) Asjeblieft...
Hans.
Kom, kom: jullie bent ten slotte veel te knappe en gewiekste zakenlui om de ekonomiese zijde van zo'n zaakje uit het oog te verliezen...
Dubois.
(Hansen verwaarlozend, buigt over Bronwater) Nou...; ouwe jongen: dat verandert overigens niks aan onze verhoudingen...
Bronw.
(kijkt op, een beetje opgemonterd)
Dubois.
Ik hou natuurlik al mijn verbintenissen...
Bronw.
(laat weer moedeloos het hoofd zakken)
Hans.
En moest hij het soms vergeten... ik ben altijd te vinden voor een kleine kredietoperasie...
Bronw.
(ontmoedigd)
Dat lijkt me juist zo... walgelik... die belangentransaksies...
Hans.
En als ze bezegeld geworden waren met een huwelijkskontrakt, dan minder?
Bronw.
(zwijgt - helemaal down)
Dubois.
Er schuilt een grond van waarheid onder zijn cynisme... We hebben misschien niet genoeg gedacht... (zacht) ...aan haar...
Hans.
(kijkt op) Jij?... (ze kijken elkaar een ogenblik in de ogen - verbaasd) Dat had ik van jou niet verwacht...
Dubois.
(natuurlik) Ik ook niet... als ik van haar niet een beetje was gaan houden...
Hans.
(steekt hem plots de hand toe) Komaan!...
Dubois.
(drukt hem de hand)
Hans.
Nee, verduveld, dat had ik van jou niet verwacht...
Dubois.
(onwillekeurig) Ik ook niet...
Hans.
En hij meent het!
Dubois.
Nu... ik hoop...
Hans.
Wees gerust: we zijn weer maats...
Dubois.
(drukt hem de hand) Dank-je...
Hans.
(zichzelf weer meester) Asjeblieft: onder businessmen!! Heb een beetje takt!...
Dubois.
Ik dank je toch...
Hans.
Nou: die ‘toch’, dat is al een beetje fatsoenliker... (tot Bronwater) Allo, ouwe jongen...
Bronw.
(schudt moedeloos het hoofd)
Dubois.
(die stilletjes hoed en jas gaan nemen is) Neem me niet kwalik... Je begrijpt...
Hans.
(wenkt, dat ie zal gaan)
Dubois.
(de hand van Bronwater vattend) Nou...
Bronw.
(knikt)
| |
[pagina 57]
| |
Dubois.
(af, op zijn tenen)
Hans.
Allo, Bronnetje...
(Bronwater richt zich wat op, zodra ze alleen zijn.)
| |
Zesde toneelBronwater - Hansen
Bronw.
(bitter) Ben-je nu tevreden?
Hans.
Ja.
Bronw.
(geprikkeld) Je mag tevreden zijn over je werk: zal jij voor haar nu zorgen?
Hans.
Nee.
Bronw.
Natuurlik... Je bent alleen goed om af te breken...
Hans.
Vin-je?
Bronw.
Wie heeft de verloving doen afspringen?
Hans.
(onnozel) Kijk, is het af? Het is het eerste, wat ik er van hoor...
Bronw.
Ik veel waar je heen wilt, maar dat zal niet...
Hans.
Waarom?
Bronw.
(koppig) Het kan niet...
Hans.
Wat?
Bronw.
Hilde en John... Ik herhaal je: het kan niet... Ik wil de schijn op me niet laden, dat ik zou gehandeld hebben uit baatzucht... met de andere...
Hans.
Alleen de schijn wil-je nu niet: maar het smeerlapperijtje wou-je?...
Bronw.
(steigerend) Hein?
Hans.
We mogen wel een beetje hard zijn... nu... Wie weet moet je morgen je beste vrind niet hekelen, om hetzelfde geval: we moeten konsekwent zijn, verduveld!...
Bronw.
(half bij zichzelf) Het gebeurt alle dagen... inderdaad...
Hans.
Natuurlik: was het met jou gebeurd, je hadt er geen visitekaartje minder om gekregen. Je vaderlik geweten was gerust geweest.
Bronw.
(wrevelig) Pardon: ik heb geen lessen van jou te krijgen...
Hans.
(glimlachend) Nee, daar zorg je zelf voor...
Bronw.
Ik zeg je voor de laatste maal: het kan niet. Ik moet me verzetten...
Hans.
(halsstarrig) Waarom.
Bronw.
Uit princiep...
Hans.
(gaat aan het lachen) .
Bronw.
Waarom lach-je?
Hans.
Heus, ik wist niet dat je zo naiëf was... Weet je dan nog niet, dat men maar uitpakt met princiepen, als men voelt, dat men anders geen gelijk haalt?
Bronw.
Mijn ouderlik gezag staat op het spel...
Hans.
Je klamp je vast aan het gezag, zoals alle zwakkelingen... omdat je op jezelf geen staat durft te maken... Ik heb zo des tijds een professor gehad...
Bronw.
(zenuwachtig) Asjeblieft geen histories: mijn hoofd staat er niet naar...
Hans.
Onze Lieve Heer sprak ook in parabels tot de Farizeeërs... Nou voor die eerbiedwaardige schoolvos, over wie ik daar sprak, gold als een princiep, dat ik geen Frans kon leren...
Bronw.
Wat komt dat hier doen? | |
[pagina 58]
| |
Hans.
(onverstoorbaar) Als ik een opstel inzond kwam het steeds terug met een zware blauw streep er door en een enorme zero... een verbazende zero... een fenomenale zero... met krulletjes en fiorituren...
Bronw.
(ongeduldig) Asjeblieft...
Hans.
Toen kreeg ik er genoeg van... Eens schreef ik één van de mooiste bladzijden van Chateaubriand letterlik af...
Bronw.
(kijkt op)
Hans.
Begin ik je te interesseren? (Bronwater haalt de schouders op) Ook dit opstel kwam terug met een blauwe streep er door... Maar zonder zero... Mijn professor had verkozen er eigenhandig overheen te schrijven, in grote letters: Plein de Flandricismes!...
Bronw.
Wat bewijst dat?
Hans.
Niks - en dat is genoeg. Ik ben immers begonnen met je te zeggen, dat die man handelde uit princiep... (innig) Tracht nou eens vijf minuutjes je vooroordelen en je principes opzij te schuiven: moet je Hilde... en John... en ook Jaak soms niet bewonderen?
Bronw.
In eene zekere zin... Ik ook heb van die ideeën gehad, eer ik een huishouden had. Ze weten nog niet, wat het leven is...
Hans.
Maar wij wel. Meen-je, dat we redenen hebben om ons fier te voelen over die wijsheid? Onder ons... wat wij het leven heten... dat is toch maar het totaal van al onze kleine kapitulasies, van al onze grote neder lagen... Dat weet-je toch, Bronnetje?
Bronw.
Daar is iets van... Maar het geld is ook iets, dat weet je trouwens zo goed als ik.
Hans.
Het geld is veel, maar niet alles. Ik kan daar beter over mee praten dan jij...
Bronw.
(ontmoedigd) Weet-je ten slotte, wat je moet doen om goed te doen?
Hans.
Nee, je hebt maar één ongelijk gehad: het te willen weten!...
Bronw.
Ik wist niet... dat je zo redelik was...
Hans.
Hein?
Bronw.
(na een korte aarzeling) Hansen... ik moet je bedanken...
Hans.
Jij ook? Zou ik dan toch een dwaasheid uitgehaald hebben?...
Bronw.
(staat recht en gaat op hem toe, met de hand uitgestoken)
Hans.
(afwerend) Dank-je... Dank-je... Nu word-je tè vrijgevig... Ik vroeg je maar de hand van Hilde voor John, en nu krijg ik de jouwe nog op de hoop toe...
Bronw.
Je hebt me een dienst bewezen... groter dan jezelf waant... (na een poosje) Ik had ongelijk... Je hebt me... (Hansen wandelt naar de galery toe) Waar ga-je?
Hans.
Je beeld je toch niet in, dat ik naar je ontboezemingen ga zitten luisteren, ouwe farizeeër?... (rukt de deur open) Jaak!
Bronw.
(angstig) Wat doe-je?
Hans.
(wenkt op Jaak, dat hij komen zou)
(Jaak komt verbaasd op. Hansen laat hem sprakeloos binnen. Hansen af) .
| |
Zevende toneelBronwater - Jaak
Jaak.
(hees) Vader...
| |
[pagina 59]
| |
Bronw.
(wenkt met de hand, dat Jaak hem zou laten uitsnikken. Na een poosje verkropt hij zijn tranen. Met gebroken stem) Jongen... ik had... ongelijk...
Jaak.
(een stap vooruit) Vader... Nee...
Bronw.
Onderbreek me niet: het valt mij zo al hard genoeg... (na een poosje) Het valt hard: dat zal-je zelf begrijpen, als je ooit vader bent... (na een poosje) ... en oud... Ik had ongelijk tegenover jullie... omdat ik jullie mijn leeftijd wou opdringen... Wat wij heten onze ondervinding... dat is maar een kerkhof... het kerkhof van al onze idealen, van al onze hogere aspirasies... van het beste in ons... Als je illuzies kwijt geraakt, dan ben-je de blos kwijt van je ziel... De ouderdom heeft ongelijk, jongen... Je verkreukelt, zedelijk en anders: alleen je begrijpt niet, je wilt niet toegeven, dat je lelik wordt, dat je geschonden, mismaakt, afgetakeld wordt door de jaren... De jeugd heeft gelijk - altijd - omdat ze leven is, intens leven... En toch... Wat wij heten het leven, heeft zijn eigen logika... Als je er te pletter zal tegen lopen met je idealen - (op een gebaar van Jaak) - Je zal mijn jongen, je zal... Ik wens je alleen, dat je er tegen bestand blijkt... Ik heb je enkel willen intomen, omdat ik me niet opgewassen voelde... omdat ik zelf gekapituleerd had... en ik in de waan verkeerde, dat dit het beste was... Ik meende het goed met jou... Ik ben, ondanks de schijn, nooit de kleinzielige egoïst geweest, die je mij denkt te zijn (op een ontkennend gebaar van Jaak) Laat maar: ik zal misschien maar eens in mijn leven de moed vinden... om me klein te voelen... Ik heb zoveel prijsgegeven van wij - voor jullie... (met een krop in de keel) Het was ten slotte voor jullie... Ik zag mijn levenswerk bedreigd, als Dubois niet bijsprong...
Ik had zoveel gesloofd om jullie hoger op te helpen... En dan: ze kon gelukkig zijn met hem... Ik heb zoveel dergelike huwelijken weten afsluten, die achteraf gelukkig gebleken zijn: het is misschien een waarborg voor later geluk, geen te hoge verwachtingen te koesteren... Ik meende het goed...
Jaak.
(smartelik) Vader...
Bronw.
(half bij zich zelf) Later, jongen later... Later zal je me begrijpen... en misschien beklagen... (hartstochtelik) Ik wens je... ik wens je... dat je me nooit zal moeten benijden...
Jaak.
(de armen uitgestoken) Vader... vergeef me...
(Ze omhelzen elkaar lang en innig. Na deze omhelzing, staan zij tamelik lang tegenover mekaar, niet wetend wat te zeggen)
Jaak.
(schor) Vader... zal ik Hilde roepen?
Bronw.
(knikt - hij gaat zachtjes aan het snikken)
Jaak.
(werpt de deur open - hees) Hilde... John...
| |
Laatste toneelHansen - Bronwater - Oompje - Hilde - John - Jaak
Bronw.
(met open armen) Hilde...
Hilde.
(leunt hartstochtelik snikkend tegen hem aan)
Hans.
(duwt John, die helemaal uit zijn lood lijkt naar Bronwater toe)
Bronw.
(steekt de hand uit) John... mijn jongen... proficiat!...
| |
[pagina 60]
| |
John.
(wisselt met Hilde een lange triomfantelike blik, boven Bronwaters hoofd heen)
Oompje.
Ik begrijp er niks van...
Hans.
Zij ook niet: wees gerust: anders was het lang zo vlot niet gegaan... (tot John, die roerloos voor Hilde blijft staan, aan de grond genageld van louter geluk) Toe jongen, kus je meisje nou waar eens af, dat we iets te zien krijgen voor ons geld... (Als de jongelui niet verroeren) Moet ik het voordoen? (Hij grijpt Hilde vast en kust haar tamelik woest)
Hilde.
(rillend) Foei... Het is een zonde...
Hans.
(zuchtend) Als het maar een ‘dagelikse’ was! (dreigend) Moet ik opnieuw beginnen? (De jongelui kussen elkaar)
Oompje.
Ja maar... ja maar... Wat gaat er hier om?
Bronw.
Ze zijn verloofd...
Oompje.
(druk) Ja maar... Ja maar... Ik protesteer... (algemeen gelach) Ik zou niet willen... dat ik hier...
Hans.
(toegevend) Je bent natuurlijk onschuldig...
Oompje.
Ja maar en die pianolessen dan?
Hans.
Daarmee heeft ze je lelik bij de lurven gehad...
Hilde.
Nee, Oompje, ik was het niet...
Hans.
Ik zal het geweest zijn...
Oompje.
(tromfantelik) Had ik geen gelijk?
Bronw.
Hein?
Oompje.
(gelukkig) Van niet te trouwen... Als ik je zeg, dat er geen staat te maken is op een vrouw...
Hans.
Toch wel: één - de huwelike. Maar da's niks voor ons, he, ouwe jongen?
Oompje.
(lachend) A, nee... (Hansen is diskreet zijn hoed en zijn jas gaan nemen) Waar loop je heen?
Hans.
Als ik een egoïst was, zou ik hier een zedeles uit trekken: maar nu trek ik er liever zelf uit...
Oompje.
(die niet gesnapt heeft) Wat zegt ie?
Jaak.
(ernstig) Hij moet gaan...
Oompje.
(heeft de twede fles sjampanje ontkurkt) Eerst toch nog een glaasje op de blijde gebeurtenis?
Hans.
(bleek) Nee... Later...
Hilde.
Moet je nu weer Oompje dat pleiziertje weigeren?... Je zal toch ook altijd de zelfde spelbreker blijven...
Hans.
(flegmatiek)
Ja...e... (Hij wandelt af)
Oompje.
In Godsnaam dan maar zonder hem... (Ze tikken, maar het lijkt er zo gezellig niet meer, nu Hansen weg is)
DOEK
|
|