Pogen. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Klassieke letterenSapfo. - Aan AfroditeZES eeuwen voor Kristus leefde Sapfo, de dichteres, de roem van 't eiland Lesbos. Aan haar danken we in de Griekse letteren nooit vergeten liefdestrofen. Sapfo was ‘presidente van vele jonge vrouwen’, die ze in poëzie en muziek bekwaamde. Ene was van haar minder gaan houden en de dichteres had er smart om. Daarom bad ze tot Afrodite, haar lievelingsgodin, uit 't diepste van haar ziel: Bontbebloemde, onsterfelike Afrodite,
kind van Zeus, o smeedster van list, U bid ik,
noch door smaadwoord noch door gekwel en sla me,
Machtige, in 't harte;
neen toch, kom toch hierheen, gelijk Ge eens vroeger
mij verhoordet, toen ge mijn stem van ver vernaamt, en 't huis uws vaders verlatend’, kwaamt
gereden op gouden
ingespannen wagen; U voerden frisse
vlugge mussen over de duistere aarde.
Dichtgevleugeld vlogen zij uit de hemel
middendoor 't luchtruim.
Spoedig kwamen ze aan; gelukzalige, o! op
uw onsterf'lik aangezicht kwam een glimlach,
en ge vroegt me wat ik dan had en waarom
ik er u riep dan,
wat ik wou dat toch aan mijn liefderazend
hart geschiedde; - ‘Wie nu opnieuw begeer je
dat mijn PeithoGa naar voetnoot(*) leide in je vriendschap, Sapfo,
wie doet jou onrecht?
Zelfs als zij je vlucht, zij zal keren zó snel,
als zij giften afwijst, zij zal er geven,
als zij niet kust, spoedig zal zij je zoenen
zelfs als zij 't niet wil.’
Kom bij mij, verlos me vandaag van mijne
zware lasten, wat mijn hart innig wenst
vervul het, ja, o breng het tot stand; en Gij zelf
wees dan mijn bondg'noot.
Vert. GODFRIED VAN LANTSCHOOT. |
|