Pogen. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
Communisme en Evangelie
| |
I. Het ‘communisme’ van Jezus en zijn Apostelen.Uit het Evangelie weten we dat Jezus, toen Hij zijn openbaar leven begon, afstand deed van alle persoonlijk eigendom. Nog meer, hij riep mannen tot zich, - zijn ‘Apostelen’ moesten ze worden, - en eischte van hen dat ook zij hun erf en goed zouden verlaten en Hem volgen zonder iets als persoonlijk eigendom mee te brengen. Wat gelijk wie onder hen naderhand aan aalmoezen mocht ontvangen, dat moest allemaal geschonken aan de gemeenschappelijke beursGa naar voetnoot(1), - en deze was in de handen van JudasGa naar voetnoot(2). Jezus en zijn Apostelen leefden dus communistisch. En wel pasten zij het meest radikale communisme toe, want ook de verbruiksgoederen waren voor zoover doenlijk gemeenbezit. Daarbij hadden ze geen vast inkomen en, als ze de produktie-middelen niet socialiseerden, dan lag dit hieraan, dat ze zelfs van gemeenbezit van zulke goederen hadden afgezien. Nu wordt wel eens, min of meer uitdrukkelijk, opgewezen naar deze levenswijze van Jezus, als naar een voorbeeld dat voor de moderne communistische leer gunstig zou stemmen. | |
[pagina 244]
| |
De vraag is echter of men daar wel toe gerechtigd is? En om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten we de beteekenis van die levenswijze, moeten we haar waarde onderzoeken, met het oog op de omstandigheden van personen, land en tijd. En in dit verband willen we niet hoofdzakelijk wijzen op het feit dat de Apostelen aanvankelijk blijkbaar niet aan hun schepen en netten verzaken, tenzij in de hoop om weldra deelachtig te worden aan de rijkdommen van het door hen toen nog in stoffelijke zin opgevatte GodsrijkGa naar voetnoot(1), maar willen we de nadruk leggen op plaatselijke omstandigheden die de praktijk van een communistische levenswijze in de hoogste mate vergemakkelijkten, maar dan ook de beteekenis er van voor ónze tijd niet weinig verminderen. Palestina immers was, in Jezus' tijd, een zeer vruchtbaar land, waar men zonder moeite veel kon uit trekken. - De Joden waren vroeger een herdersvolk geweest, en ze hadden er van overgehouden dat ze uiterst gastvrij waren; daar nu 't land zoo vruchtbaar was, hadden ze tijd en welstand genoeg om hun gasten zelfs verschillende dagen lang zonder de minste vergoeding te herbergen. - Ten slotte werd het door de Rabbijnen het volk ingescherpt, dat ze de reizende Rabbi's met een bizondere voorkomendheid en gulhartigheid moesten ontvangen, en het volk was voor die aansporing niet doof geblevenGa naar voetnoot(2). - Waaruit dan ook blijkt, dat het ‘alles-deelen-stelsel’ dat Jezus en zijn Leerlingen hebben toegepast, als men het beschouwt in het licht van voormelde omstandigheden, heelemaal niet zoo bevreemdend voorkomt, en hun zgn. communisme allesbehalve revolutionnair is. Revolutionnair, dit blijkt het nog veel min te wezen, als men er goed op let, aan wie deze levenswijze voorgesteld wordt. Want het: ‘Ga, verkoop al wat gij bezit, deel het uit aan de armen, kom dan terug, en volg mij’, is geen gebod dat opgelegd wordt aan allen, zonder onderscheid: Het is een raad, gegeven aan hen die naar een hoogere volmaaktheid streven. Revolutionnair, dit is het heelemaal niet meer, als men op het oog houdt hoe privaatbezit nooit absoluut werd afgekeurd, en Jezus' veelvuldig ‘Wee U!’ niet diegenen geldt die veel goed | |
[pagina 245]
| |
bezitten zonder meer, maar wel diegenen die er te zeer aan hechten en er een slecht gebruik van maken. Blijkbaar waren Lazarus en z'n twee zusters welgestelde menschen. Sprak Jezus ooit zijn afkeuring uit over het feit dat ze rijk waren?... Zacheus was een rijk oppertollenaar. Spreekt Jezus ook over hem zijn ‘Wee U, rijken!’ uit? Allesbehalve dat! Hij spreekt hem zalig, als Hij hem hoort zeggen dat de helft van zijn vermogen aan de armen wordt geschonken: ‘Heden is aan dit huis heil geworden!’Ga naar voetnoot(1). Als dan de rijke vrek uit de parabel verloren gaat, dan is dit niet omdat hij rijk was - Zacheus was dit immers ook - maar wel omdat hij in tegenstelling met de oppertollenaar zijn vermogen slecht gebruikteGa naar voetnoot(2). Maria Magdalena, en Joanna, en Susanna, en de vele andere vrouwen die Jezus volgden op zijn missiereizen, gaf Jezus haar ook het bevel om afstand te doen van hun goed? Toch niet. En het Evangelie looft er haar om, dat ze Hem ‘ten dienste waren met hun vermogen’Ga naar voetnoot(3). De eigenaar van het huis waarin Jezus het Paaschlam offerde, was rijk, - en toch was hij blijkbaar een van Jezus' vriendenGa naar voetnoot(4). Suggestief is in dit verband de ontwikkeling van Jezus' Logion over het heil van de rijken, 'lijk wij het bij Marcus vinden weergegeven: ‘Hoe bezwaarlijk, zegt Jezus eerst, zullen zij die rijkdommen bezitten, in het rijk Gods binnengaan!’ En daar de leerlingen over die woorden verbaasd zijn, hervat Jezus en zegt Hij: ‘Hoe moeilijk is het dat zij die op rijkdommen vertrouwen, in het rijk Gods binnengaan!’ Maar door de vergelijking met den kameel (of, volgens sommige taalkundigen, het kabeltouw) en het oog van een naald, waren ze nog meer verbaasd en zeiden ze bij zich zelven: ‘Wie kan dan zalig worden?’, waarop Jezus hen aanzag, en zei: ‘Bij de menschen is het onmogelijk, maar niet bij God’Ga naar voetnoot(5). Veelbeteekenend is ten slotte Jezus' parousie-rede, waarin voorspeld wordt hoe de Menschenzoon zal komen in zijn majesteit, | |
[pagina 246]
| |
en alle engelen met Hem, hoe Hij zal bestijgen de troon van zijn heerlijkheid, alle volkeren vóór Hem zal oproepen, en ze van elkander scheiden, zooals de herders in Palestina de schapen van de bokken scheidden. Wie wenkt Hij nu met zijn loonende hand naar de rechterzijde van de gezegenden? Enkel en alleen diegenen die zelf hongerig waren, zelf dorstig, zelf naakt, m.e.w. enkel en alleen de armen? Neen, maar ook zulken die Hém in de persoon van de armen hadden te eten en te drinken gegeven, die Hém in de armen hadden opgenomen en gekleed, - rijkelui dus, die privaat-goed bezaten, en wel genoeg om er te kunnen van meedeelen aan de behoeftigen. Deze laatste-oordeelsrede bewijst op haar beurt dat volgens Jezus' leer het privaatbezit van stoffelijke goederen niet noodzakelijk zondig is, maar zelfs een bron kan worden van verdienste. Want als anderen worden vervloekt, dan is het weer niet ómdat ze rijk waren aan privaatgoed, - ook de gezegenden waren dit, - maar omdat ze hun eigendom vrekkig voor zich hadden gehoudenGa naar voetnoot(1). Als wij echter het niet-revolutionnaire karakter van Jezus' levenswijze doen uitkomen, dan is het toch onze meening niet, dat die levenswijze, zelfs in Palestina, niets uitzonderlijks was: Want hierin zal ze steeds van die van de gewone Rabbi's afwijken dat dezen - huisvaders - een winstgevend ambacht uitoefenden en alleen in 't voorbijgaan van de herbergzaamheid van hun vrienden leefden. Ze is dan een origineele handelwijze geweest, bij de omstandigheden van tijd, plaats en volkskarakter aangepast. Ze was een voorbeeld voor diegenen die een meer volmaakte levensstaat wouden omhelzen, en als het ware een noviciaat voor de Apostelen en Leerlingen. Van een ‘sociale en economische revolutie ten voordeele van het Joodsch proletariaat’ heeft ze echter niets weg. En Jezus een voorlooper noemen van het communisme, en zeggen dat Hij er de beginselen duidelijk van geformuleerd heeftGa naar voetnoot(2), is - om het heel zacht uit te drukken - niet ‘wetenschappelijk’Ga naar voetnoot(3). | |
[pagina 247]
| |
II. Het ‘communistisch essai’ van de eerste christengemeente te Jerusalem.Jezus' voorbeeld vond navolgers onder de eerste christenen te Jerusalem: Zoo goed als allen deden de leden van deze gemeente afstand van alle privaateigendom. Al wat ze bezaten verkochten ze, en de opbrengst van de verkoop werd onder allen verdeeld, naar gelang van ieders behoeftenGa naar voetnoot(1). Men heeft de beteekenis van dit communisme-in-de-praktijk meer dan eens verbazend opgeschroefd, zóódanig zelfs, dat men er uit afleidde dat de Apostelen het privaatbezit bepaald hebben afgekeurd, - en de Kerk, toen ze ‘later’ privaatbezit invoerde of toch goedkeurde, dan ook van de rechte weg ellendig is afgeweken. Inderdaad, die handelwijze van de eerste Hierosolemitaansche Christenen is treffend: 'n Schoon voorbeeld geven ze van eensgezindheid en naastenliefde. Maar 't gaat niet op, zich in blinde bewondering te laten meesleepen, op gevaar af de objektieve beteekenis van de feiten voorbij te hollen. Enthousiasme, jawel, maar eerst en vooral waarheid! Wat is nu de waarheid hierover? Primo, dat dit praktisch communisme beperkt bleef bij de Christengemeente te Jerusalem. We zien dan ook dat elders, te Joppe b.v., privaatbezit in voege wasGa naar voetnoot(2). Secundo, dat het ingevoerd werd door het vrij initiatief van de geloovigen, en niet op bevel van de Apostelen. Integendeel zien we Petrus het recht op privaatbezit uitdrukkelijk erkennen, - ook voor de christenen te Jerusalem. Als immers Ananias en z'n vrouw Saphira met de dood gestraft worden, dan is het niet - 'lijk men het soms wil laten voorkomen - omdat ze een deel van de opbrengst van hun eigendom achterhielden, maar wel omdat ze voorgaven geheel de opbrengst ‘vóór de voeten van de Apostelen te leggen’, dewijl zij er integendeel geheimelijk een deel van voor zich hielden. In Petrus hadden ze niet slechts een privaat persoon, maar wel het Hoofd der Kerk bedrogen. Men zou haast zeggen dat Petrus vooruitgezien heeft, hoe men later die gebeurtenis zou misduiden, zóó precies drukt hij het uit, wanneer hij Ananias | |
[pagina 248]
| |
berispt: Duidelijk brengt hij naar de voorgrond, dat zijn verwijt alleen het bedrog plegen geldt, en niet het bezit van privaateigendom: ‘Waarom heeft de Satan uw hart vervuld, zegt hij, zoodat Gij gelogen hebt tegen de Heilige Geest en van de prijs van het land hebt achtergehouden? Kondt Gij er, mits het niet te verkoopen, de eigenaar niet van blijven? En na de verkoop, stond de opbrengst niet tot uwe beschikking?... Gij hebt niet de menschen, maar God belogen’Ga naar voetnoot(1). Tertio is de waarheid, dat dit communistisch essai tot stand kwam, niet alleen uit hoofde van de groote eensgezindheid die onder de Christenen heerschte, maar ook onder de invloed van hun (trouwens van alle werkelijke grond ontbloote) meening, dat het wereldeinde vóór de deur stond. Daarvandaan de eigenaardige vorm van hun communisme: Alles wordt verkocht, produktiemid-delen bezitten ze niet, zelfs niet de gemeenschap, - hadden ze die nog noodig, voor de korte tijd dat de wereld nog zou bestaan? - alleen geld houden ze over, en dat verteren ze ‘au jour le jour’; in letterlijke zin eten ze hun kapitaal op! Dat ging goed, 'n zekere tijd... maar 't wereldeinde kwam niet, en de ellende was groot, zóó groot dat Jakobus, die na Petrus aan 't hoofd stond van de christengemeente te Jerusalem, aan Paulus moest vragen toch niet na te laten om overal waar hij komen zou, ten beste te spreken voor de arme broeders te JerusalemGa naar voetnoot(2).
* * *
Recht op privaatbezit keuren nóch het Evangelie, nóch de Handelingen van de Apostelen af. Maar nadruk leggen ze op de onthechting aan de rijkdom en op de naastenliefde. Willen we opgaan naar een betere samenleving, waarin de rijkdom niet meer, zooals thans, een bron zou zijn van lijden en een aanleiding tot onrecht, dan doen wij verstandigst met naar 't voorbeeld van Jezus en zijn eerste volgelingen, én rechtvaardigheid, én naastenliefde, in woord en daad hoog op te houden. Dit zal in elk geval doelmatiger zijn dan het tóch steeds ijdel blijkend pogen om in het Evangelie een aanbeveling te gaan zoeken voor een leerstelsel, dat wij in onze volgende bijdrage naar zijn innerlijke waarde zullen onderzoeken. |
|