ideeën-konto van Europa, geen ander aspect in het begin der 20e eeuw? en zijn er geen dwingende redenen die doen schreeuwen naar een oplossing?
Een staat naar den geest van Metternich was vooral administratief, en gegrond op een hiërarchische opvatting. De Kerk, de adel, de standen de parlementen voor rechtswezen, de rekenhoven, het heele zich overlevende systeem der gilden erkende hij als een hiërarchie van wezenlijke machten, bijna onafhankelijk, en in ieder geval, bijna onaangeroerd door zijn gezag. Hij wankelde tusschen twee zich rakende uitersten: naar gelang zijn despotisme meer verlicht was: de gendarm, en naar gelang de kudde blaatte en de kalveren ontroerd stonden omdat de landsvorst, met de volle majesteit van zijn historischen baard, soms binnentrad in boerenhuizen, het tweede uiterste: de ronds-de-cuirs.
In zulke staten kon de taal en de kultuur van een volk blijven vegeteeren, zonder wijd-reikende eerzucht, maar ook zonder groot gevaar.
Een voorbeeld als de Turksche staat - steeds genoemd om zijn ferociteit - toont aan hoe de naties der Serben, Bulgaren en Roemenen konden blijven bestaan met het komplex hunner bijzantijnsche overleveringen, onder den griekschen patriarch van Konstantinopel, leider van het Christen volk, met speciale wetgevingen, eigen rechtsproceduur, eigen scholen, gemeentelijke en kantonale organisaties.
Naties als Duitschland en Italie hebben langen tijd geen doordringenden wensch geuit naar een nationalen staat.
Enkele nieuwe faktors echter maakten dien wensch luid-klinkend: Met het voortschrijden der financieele en industrieele techniek, de spoorwegen en de overmatig groeiende bevolking ontstond de nivelleerende kultuurstaat naar het model van Bismarck, en zijn laatste epigoon, Mussolini.
De staat wordt groot-industrieel, voert tarief-politiek, organiseert het heele onderwijs, de millioenenlegers, een uitgebreide konsulaire handelspropaganda, en wordt de verdediger, de inkarnatie, het hoogste exponent eener nationaliteit. De kruistocht der europeesche nationaliteiten naar de eigen staatsorganisatie is ondernomen uit noodweer. Hij dateert voornamelijk uit de laatste helft der 19e eeuw en is dus wel zeker, evenals het wakker worden van het proletariaat, een beweging herschapen door de voorwaarden van onzen tijd.
Deze enkele beschouwingen karakteriseeren reeds heerschende toestanden en voeren ons naar een tweede krisis, die nl. van den europeeschen geest.
Oude wijsheid rust. En daarom willen wij hier even meewarig stil bedenken dat het menschelijk verstand betrekkelijk is. Er zijn woorden waaraan wij jaren impliciet een vaste waarde hechten, die eerste-rangs