Poëziekrant. Jaargang 18
(1994)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
LiteratuurgeschiedenisLuc Wenseleers
| |
[pagina 39]
| |
keert, het genre vertoont cultureelsubversieve aspecten, en de vraag kan worden gesteld of die door de recente Reinaert-studie niet wat uit het oog worden verloren. Tegenover dit verdoemingsproces van onze niet langer sympathieke vos, stelt Luc Wenseleers in De pels van de vos een verfrissende hypothese met betrekking tot het ontstaan en de betekenis van de middeleeuwse Reinaert-verhalen, die de materie opnieuw wat levendiger maakt. Volgens Wenseleers' hypothese moeten de Reinaert-verhalen in hun totaliteit worden gezien als één grote sleutelroman rond de figuur van de machtige Duitse vorst Hendrik de Leeuw. Deze hertog van Beieren en Saksen overleed in 1195, na een leven van welhaast voortdurende conflicten met keizer Barbarossa en diens zoon, Hendrik VI. De historische vete bereikte een hoogtepunt in 1180 met een proces, waar de keizer (= Nobel) met spijt in een oorkonde liet vaststellen dat Hendrik (= Reinaert) ‘de vrijheid der kerken en der rijksvorsten zwaar had verdrukt, hun bezittingen in beslag genomen en hun rechten besnoeid, en niettemin verzuimde voor onze keizerlijke hoogheid te verschijnen, hoewel hij daartoe driemaal gedaagd werd’. Zoals de vos op het einde van het Middelnederlandse verhaal, wordt Hendrik uit het land verbannen: hij verblijft een tijdlang in Normandië bij zijn schoonvader, Hendrik II Plantagenet, en onderneemt vervolgens - ook weer analoog aan het slot van de Reinaert - een bedevaart naar Santiago. Tijdens zijn verbanning in Normandië zou hij Pierre de Saint-Cloud - naar algemeen wordt aangenomen de eerste Reinaert-auteur - op het idee hebben gebracht een politieke satire te schrijven op de recente gebeurtenissen in het keizerrijk. Dat zou tevens verklaren waarom het genre in Frankrijk is ontstaan en bijval vond. Nadat Wenseleers in 1978 eenmaal deze centrale ‘sleutel’ had ontdekt, ging hij in de historische omgeving op zoek naar andere stukjes van de puzzel. En wie zoekt, die vindt. Een van de felste tegenstanders van Hendrik de Leeuw in de Duitse kwestie was zijn oom Welf VI: Isengrin de wolf. Een andere opponent was Filips, de aartsbisschop van Keulen: Tibeert de kater. Een deel van de geconfisqueerde bezittingen van Hendrik ging nog in het jaar 1180 naar Bernhard van Anhalt, de zoon van Albrecht de Beer: Bruin de beer. En zo vult Wenseleers de hele menagerie, dier na dier, keurig in. Wenseleers volgen op zijn zoektocht doorheen de twaalfdeeeuwse geschiedenis, is een boeiende bezigheid. Hij kent zijn teksten en begrijpt ze - ook de vele Latijnse, Oudfranse en Middelhoogduitse documenten die hij op zijn weg aantrof. Al lezend, denk je voortdurend: ja, inderdaad, er moet meer achter die verhalen zitten dan alleen wat gemoraliseer. Er zijn trouwens enkele belangrijke getuigen ten gunste van deze interpretatie, voor wie Wenseleers dan ook de nodige plaats inruimt. Zo schreef Philippe de Novare omstreeks 1230 een nieuwe branche de Renart, waarvan hij later in zijn Mémoires de betekenis toelichtte. Uit die toelichting blijkt dat het om een satire gaat op politieke toestanden op en rond Cyprus in de periode dat hij daar zijn diplomatieke standplaats had. In zijn branche laat hij de heer van Beiroet optreden als Isengrin, stopt hij anderen in de huid van Bruin en Tibeert, en is hijzelf terug te vinden in Chantecler de haan (p. 23). Veel dichter bij huis, in een Reimse historische kroniek van omstreeks 1260, vinden we ook de Vlaamse verwikkelingen tussen de Avesnes en de Dampierres ‘verdierlijkt’ weergegeven, met tekst en uitleg van de auteur. In de kroniek wordt het geitje Margaretha van Vlaanderen doorjan van Avesnes (Isengrin) belaagd en door de bevriende honden Roonel en Taburel (de graven van Anjou en Poitiers) gered (p. 199). Het ligt voor de hand dat men ook vroeger al bij het interpreteren van middeleeuwse dierenverhalen met dergelijke achtergronden rekening hield. Op de Vlaamse Reinaert zijn al diverse ‘ontsluieringen’ uitgeprobeerd, de ene al hypothetischer dan de andere. Het nieuwe bij Wenseleers is dat hij niet één enkel verhaal, maar het hele verhalencomplex met één historische figuur verbindt. Volgens hem zou de onfortuinlijke Duitse hertog niet alleen het onderwerp zijn van de eerste branches, die aan Pierre de Saint-Cloud zijn toegeschreven, maar tevens van alle overige Franse branches alsook van de Duitse (Reineke Fuchs) en Middelnederlandse bewerkingen. Die koppeling lijkt me tevens de zwakkere plek in Wenseleers' theorie: waarom zou de Vlaamse auteur van de Reinaert het Duitse historische gegeven situeren in de streek tussen Gent, Hulsterloo en Kriekeputte? En waarom zou hij überhaupt naar zo'n Duits onderwerp grijpen, wanneer er ongetwijfeld ook aanleidingen tot politieke satire in de directe Vlaamse omgeving voor het rapen lagen? Wenseleers' historische identificaties van de Reinaert-personages berusten overigens op al te zwakke gelijkenissen om echt overtuigend te zijn. Wanneer er dan naast deze onzekere identificaties ook nog contra-indicaties opduiken - het moet gezegd dat Wenseleers daar zelf dan heel sportief op wijst - blijft er voor al wie de Hendrik de Leeuw-hypothese te vergezocht vindt, weinig overtuigends over. Volgens Wenseleers' hypothese zou, bijvoorbeeld, Uta van Calw, de echtgenote van ‘Isengrin’ Welf VI van Beieren, moeten worden geïdentificeerd met de geile en door Reinaert bij herhaling verkrachte wolvin Hersint. In Uta's biografie is echter nergens van seksuele uitspattingen sprake. Wel werd ze op zeker ogenblik door haar echtgenoot verstoten en in een klooster ondergebracht. Is dat voor Wenseleers voldoende als achtergrond voor het typische Hersint-beeld? Uta had met Welf slechts één zoon, terwijl de wolvin in de Franse Renart-teksten een talrijk kroost heeft. Maar, zo dringt Wenseleers nog even aan, in sommige teksten krijgt slechts één zoon een naam en in andere komt er slechts één aan het woord. En dan is er ook nog het gegeven dat Reinaert Isengrins kinderen in de ogen heeft gepist, en is de historische Welf in zijn laatste levensjaren niet blind geworden? De auteur zou, omwille van dergelijke en andere zwakheden in de bewijsvoering, gemakkelijk het vuur aan de schenen kunnen worden gelegd. Maar dat zou, binnen dit bestek, de kijk op het geheel vertroebelen. Wenseleers' zoektocht naar de vos levert immers - afgezien van de vraag of je het met de centrale hypothese eens kunt zijn - een vlot en heel lezenswaardig verhaal op. Ondanks, en misschien ook wel een beetje dank zij, zijn voortvarendheid, roept het een boeiend beeld op van de hoofse wereld, waarvan het middeleeuwse dierenepos het satirische spiegelbeeld geeft. |
|