Literatuurgeschiedenis
De kunst in de vrije gemeenschap
Honderd jaar Van Nu en Straks
Yves T'sjoen
Een eeuw geleden verscheen het eerste nummer van Van Nu en Straks. August Vermeylen, Emmanuel de Bom, Prosper van Langendonck en Cyriel Buysse, de oprichters van dit Brusselse, anarchistische avant-garde-tijdschrift, beoogden ‘een vrij voorhoede-orgaan gewijd aan de kunst van Nu, nieuwsgierig naar de kunst-in-wording’. Het beduimelde beeld dat van die vernieuwingsbeweging bestond, is de jongste jaren bijgesteld. De bundel artikels die samensteller Frank De Crits onder de titel Brussel en het fin-de-siècle. 100 jaar Van Nu en Straks verzamelde, blijft vanuit die optiek evenwel ondermaats.
De bestofte visie op
Van Nu en Straks werd de jongste jaren danig opgefrist, onder meer dankzij de documentaire inleiding en bloemlezing van Anne Marie Musschoot, de brieveneditie
Het onstaan van Van Nu en Straks en de bijdrage van Raymond Vervliet in
Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’. Het minste dat van Brussel
en het fin-de-siècle, dat door Frank De Crits werd samengesteld, kan worden gezegd, is dat de compilatie
heterogeen en onevenwichtig is.
De bijdrage van Van Istendael kende ik al uit Dietsche Warande en Belfort, terwijl Vervliets overzichtsstuk iets heeft van een déjà-vu. Over Frank De Crits' biografische aantekeningen over Prosper van Langendonck en over Hilde Sabbes bedroevend relaas (zeg maar akkefietje) over de medewerking van Cyriel Buysse aan Van Nu en Straks kan ik kort zijn: beide auteurs slagen erin inmiddels uitvoerig beschreven gegevens over Van Langendonck en Buysse in een vrij armtierige taal te herformuleren. Niet alleen de overbodigheid van hun verhaaltje stoorde me, ook het gebrek aan persoonlijke visie. De Crits citeert bijvoorbeeld enkele fragmenten uit Albert Westerlincks studie Prosper Van Langendonck. Diagnose van een ongeneeslijke ziel (1946!), zonder ook maar één bijkomende bespiegeling, relativering of actualiserend commentaar te geven.
Literaire kritiek is meer dan het herkauwen van wat anderen al een halve eeuw geleden in wijdlopige, maar toch persoonlijke volzinnen formuleerden. Ook tegen het buitensporig citeren uit Van Langendoncks poëzie heb ik zo mijn bezwaren als dat enkel ter illustratie van biografische gegevens wordt gedaan. Daarnaast vind ik het jammer dat een boeiend onderwerp als de invloed van Baudelaire op de ‘poète maudit’ Van Langendonck alleen terloops wordt vermeld.
Die indruk van oppervlakkigheid bleef mij de hele tekst bij, te meer daar, naar mijn gevoel, een aantal aspecten ontbraken die een indringender studie behoefden. Het conflict tussen Van Langendonck en Vermeylen, bijvoorbeeld, naar aanleiding van diens Kritiek der Vlaamsche Beweging en de rol van Prosper van Langendonck in de herwaardering door Van Nu en Straks van de Westvlaamse dichters worden alleen maar vermeld.
De trivialiteit van die stukjes contrasteert ontzettend met wat Hans Vandevoorde in zijn bijdrage ‘De onmacht die hem sarrend sloeg. Over Karel van de Woestijne’ poneert. Vandevoordes tekst munt niet alleen uit door een persoonlijke visie, zijn beweringen actualiseren en corrigeren tevens het clichébeeld dat van de zwaarmoedige, immer