Poëziekrant. Jaargang 18
(1994)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
BuitenlandPablo Neruda
| |
[pagina 17]
| |
de de overstap naar de strijdpoëzie. De bloemlezing bevat uiteraard een aantal langere gedichten uit het Canto general (Algemene zang, 1950), onder meer uit de ‘Tweede zang: De toppen van Macchu Picchu’ en uit de ‘Zevende zang: Canto general de Chile’. De selectie omvat natuurpoëzie, epische gedichten en enkele met luide stem gebrachte programmaverklaringen. Uit de Odas elementales (Elementaire oden, 1954) werden eveneens enkele oden gelicht, waarin strijd en humor het best met elkaar lijken te kunnen vinden. De gedichten uit de laatste vijftien jaar van Neruda's leven zijn hier minder bekend. Aan de basis liggen dezelfde beeldenreeksen - vooral de winterse oceaan aan de zuidkust van Chili - en een zelfde benadering van de verdrukte evenmens als broeder, maar de tonaliteit is anders: meer ingekeerd, berustend, soms een tikkeltje bitter. Barber van de Pol beperkt zich niet tot het verstrekken van de noodzakelijke literair-historische achtergrondgegevens. Zij verwoordt duidelijk haar visie op Neruda's poëzie en wijdt een paar voortreffelijke bladzijden aan het Canto general. Maar als vertaler blijft ze op het achterplan. Hoe ze, als vertaler, het werk van Neruda ervaart, komen we niet te weten. Zowel Van de Pol als Dolf Verspoor hebben vertalingen van hoog niveau afgeleverd. Over die van Riekus Waskowsky ben ik minder enthousiast. Het ritme loopt soms vast, maar erger zijn regelrechte vertaalfouten. Zo wordt in ‘Caballero sole’ (‘Eenzame heer’, p. 55-56) het vers ‘donde los héroes son potros apasionados’ vertaald als ‘waar de helden hinderlijke kwasten zijn of hartstochtelijke prinsen’, terwijl Neruda wellicht genoeg had aan ‘waar de helden hartstochtelijke veulens zijn’. Wat verder in hetzelfde gedicht wordt ‘los jóvenes estudiantes y las jóvenes estudiantes’ vertaald door ‘de mannelijke en de vrouwelijke studenten’, terwijl ‘de jonge studenten en de jonge studentes’ misschien iets subtieler zou zijn. Maar Barber van de Pol heeft er kennelijk voor gekozen de eerder gepubliceerde vertalingen niet te (laten) herwerken. Het gedicht ‘Herfst keert weer’ (p. 60-63) levert in de vertaling van Dolf Verspoor dan weer een schitterende tekst op. Hebben de meeste vertalers, bewust of onbewust, de neiging in de vertaling de tekst te verduidelijken, dan gebeurt bij Verspoor dikwijls het omgekeerde: het staat er in het Nederlands wel eens moeilijker dan in het Spaans. Terwijl Neruda in ‘Er is geen vergeten’ (p. 64-67) praat ‘met kapotte dingen’, maakt Verspoor daar ‘door kapotte dingen’ van, wat mij een vergezochte interpretatie van de zinsconstructie lijkt. Dat heeft tot gevolg dat de Nederlandse tekst bij een eerste lezing soms moeilijk te begrijpen is, terwijl het Spaanse origineel juist glashelder is. Het Canto general wordt gekenmerkt door nevenschikkende structuren, die de voor Neruda zo typische opeenstapelingen van heterogene realia mogelijk maken, zoals in het twaalfde gedicht van ‘De toppen van Macchu Picchu’ (p. 84-87):
encendedme los viejos pedernales,
las viejas lémparas, los látigos pegados
a través de los siglos en las Ilagas
y las hachas de brillo ensangrentado.
Bij Dolf Verspoor staat er:
ontsteek voor mij aan de oude vuursteen
de oude
lampen over de zwepen ingestriemd
de lange eeuwen door diep in je wonden
en de bijlen met het bebloede scherp.
Pablo Neruda
Dat suggereert een complexiteit die er volgens mij niet staat, maar het komt natuurlijk minder banaal over dan het volgende voorstel:
ontsteek voor mij de oude vuurstenen,
de oude lampen, de zwepen
die al sinds eeuwen in de wonden kleven
en de bijlen met bebloede glans.
Maar enkele verzen later staat er dan weer iets prachtigs als Verspoor ‘los silencios labios derramados’ omdicht tot ‘de stilgezwegen uitgevloeide lippen’. De tweede strofe van ‘Eternidad’ (‘De oorsprongen’, p. 94-97) is een hele krachttoer. Neruda schrijft een doodgewone betrekkelijke bijzin met een voornaamwoord en daarna een reeks nevengeschikte werkwoorden. Verspoor kiest voor onvoltooide deelwoorden en houdt dat een hele strofe vol:
Waar ben ik vandaan, anders dan uit
die tastend eerste
blauwe elementen, verkronkeld, verruigd,
elkaar verstotend
of in kreten uitlopend of wegbloeiend slapelings,
of opkruipend over elkander tot bolwerk om
boom heen,
of zich invlijend, vastkittend tot de cel van
het koper
of springend op takken van beken, of
ondergaand tot
het verzwolgen ras van de steenkool,
of aangloeiend
binnen de duisternis groen van de druiven?
De breedste verzen van het Canto general zijn door Verspoor vertaald, en die was niet vergeten dat deze gedichten geen salonpoëzie waren, maar zich bij uitstek leenden tot reciteren en zingen. De uitbundige volheid en vitaliteit, het geloof in het streven naar een betere toekomst, de grote harmonie, de wisselende stemmingen, de sonoriteit à la ‘Negende’ van Beethoven, zijn verklankt in een Nederlands dat niet bang is voor grote gevoelens. Ik kan niet aan de verleiding weerstaan hier eventjes terug te grijpen naar de inleiding waar Barber van de Pol stelt (p. 16): ‘Neruda was iemand die in houding en stijl leek te zeggen: “Ik ben een dichter.” Regelmatig zei hij dit ook met zoveel woorden op papier: “Ik ben maar een dichter en ik ben gekomen om te zingen voor jullie allemaal.” Dat is merkwaardig voor een Nederlandse lezer. Zelfs Roland Holst deed zoiets bij ons niet en sinds de Vijftigers, en zeker sinds de Zestigers, schiet je in de lach bij het idee dat een dichter-landgenoot dat bij zijn volle verstand zou kunnen zeggen. Maar Neruda was een Chileen en over het algemeen lachten ze hem in Chili niet uit.’ Barber van de Pol heeft in deze bundel haar eigen vertalingen een bescheiden plaats toegewezen en daarbij de nadruk gelegd op de laatste werken van Neruda. Ik hou het meest van ‘Chercanen’, een gedicht over kleine vogels uit het ‘Canto general de Chile’ en van het gedicht ‘De oceaan roept’ (p. 151):
Nee, ik weiger me aan de onbekende zee,
dood, omgeven door treurige steden,
aan de golven die niet kunnen moorden,
zich niet kunnen laden met zout en klank:
Ik wil mijn eigen zee, de artillerie
van de oceaan die beukt op de kusten,
die illustere afgrond van turkooizen,
het schuim waarin de kracht versterft.
De bloemlezing Gedichten van Pablo Neruda biedt de lezer een evenwichtig overzicht van het gevarieerde oeuvre van deze grote dichter alsook een genuanceerd beeld van zijn levensloop. Aan de hand van deze selectie kunnen verdere ontdekkingsreizen in Neruda's werk worden ondernomen. Wie vooralsnog Neruda's poëzie omwille van zijn gedachtengoed als inferieur beschouwt, zal die mening dan vermoedelijk herzien. |
|