Tijdschrift
Gerrit Kouwenaar in de Revisor
Jean-Paul den HaerynckGa naar eindnoot+
Ongeveer tegelijk met Kijk, het heeft gewaaid (Herik, Landgraaf) kwam in mei '93 het Revisor-nummer rond Gerrit Kouwenaar uit. Als opwarmertje opent dat nummer met vier gedichten uit die bundel. De bekende Kouwenaar-thema's worden daar weer warm gemaakt in toenemend zintuiglijk geörienteerde en misleidend heldere gedichten. Opvallend bij de klank- en woordveldassociaties is de zelfcorrectie, de ironisering van de dichter (en lezer?) als ziener. Neem een openingsvers als ‘Er schrikt een ogenblik tegen de hor’: nog voor je aanvoelt hoe aangrijpend die regel kan werken, werpt Kouwenaar je terug in de werkelijkheid, die buiten (én tegelijk binnen!) die van de dichter staat. ‘Nee, | dit is vertaald’, staat er te lezen, en of dat nu letterlijk of overdrachtelijk bedoeld is, doet er uiteindelijk weinig toe. Zeker is dat hij de lezer verderop nog een aantal keren op het verkeerde been zet, terugfluit, in het ongewisse en het onuitspreekbare doet terechtkomen.
DE REVISOR-AFLEVERING wisselt beschouwende bijdragen af met poëzie, die soms stilistisch, soms naar de geest parallellen vertoont met Kouwenaars werk. Divers en soms verrassend zijn de gedichten alleszins. Naast de Kouwenaar-adepten Bernlef en Reugebrink slaagt redacteur Christien Kok er met een bijwijlen intrigerend verhaal in om dichter en lezer op hun plaats te zetten. K. Michel pakt uit met een parodie, Jan Kuijper opent een nieuwe ‘tombe’, Hamelink herschept een klassieke mythe, Kopland houdt het bij een herinnering. Maria Van Daalen zit de metafoor leven | gedicht zo hallucinant dicht op de huid dat je het er koud van krijgt (een kluif voor analytici: is dat een gedicht over aids?) Sybren Polet sluit de rij met het van Kouwenaar afgekeken ‘Notities voor hand o.a.’. ‘Meisterspieler, killer en kommaneuker’ Kusters laat zijn laserblik over Kouwenaars portret gaan, ene Anuschka Blommers maakte een foto reeks en van zijn overleden broer, de schilder David Kouwenaar, zijn er tekeningen van Gerrit ten voeten uit. Geef toe, verscheidenheid en speelsheid als hoofdtroeven.
Zo zou je haast vergeten dat er ook meer academisch ogende bijdragen in dat nummer staan.
Rein Bloem en A.L. Sötemann wijden in die Revisor-aflevering elk een artikel aan Kouwenaars werk. Beiden zijn goede lezers; ze komen op hetzelfde essentiële punt uit. De eerste vertrekt bij dateringen in Kouwenaars gedichten en struint op zijn vertrouwde wijze in een cyclus vroege Kouwenaar-gedichten uit het tijdschrift Braak naar ‘eetbare cinema’, wachterlied, krabrecepten, engelen, Europa-actualiteit, Lycophron, Baudelaire en Wallace Stevens. Dat alles om uit te komen op de voortdurende actualisering van Kouwenaars poëzie. Hoe groter de poëtische dichtheid, hoe lichter de last van de inhoud weegt, is Bloems conclusie. Hoewel het ouder worden steeds
duidelijker in beeld komt bij Kouwenaar, hij blijft ‘kettingreacties van werkelijkheden’ losmaken, en de eeuwigheidswaarde van zijn poëzie zelf op de helling zetten.
De vaster gestructureerde hommage die A.L. Sötemann aan de ‘éminence grise’ maakt, is een grondige peiling van de conditio humana in Kouwenaars teksten geworden, aan de hand van de in 1992 verschenen bundel Een geur van verbrande veren. Zonder dat er iets nieuws te voorschijn komt, formuleert ook hij Kouwenaars opvallendste karakteristiek: een ‘dichter in beweging’, die een groeiende uiterlijke soberheid verbindt met een interne complexiteit.
Odile Heynders neemt de bekende eetmetafoor weer op die eerder door Rodenko en Fens onder de aandacht is gebracht. Ze verduidelijkt Kouwenaars ‘eten’ als een dynamische manier van zien, als een metamorfose-met-behoud-van-energie. De enige Zuidnederlander die een bijdrage voor dat nummer leverde, is Michel Bartosik, die ‘station Hembrug’ een ‘zeer persoonlijk gedicht’ van Kouwenaar noemt, en hem er op zijn zeventigste verjaardag mee wenst te ‘storen’. Met die uitgekiende beleving van de tijdsspanning en de werkelijkheden die in het genoemde gedicht in en uit elkaar schuiven, lijkt hij me in zijn opzet geslaagd.
Echt nieuws vind je in dat Revisornummer niet, maar toch valt er voor de geïnteresseerde lezer van Kouwenaars werk veel plezier aan te beleven door de speelse aanpak en de grote diversiteit in de bijdragen. Wie dat nummer als een introductie tot Kouwenaars poëzie wil lezen, komt bedrogen uit; hij zal ook heel wat toespelingen missen.