Recensie
Chris Honingh
Balancerend op de smalle rand
Stefan van den BosscheGa naar eindnoot+
Poëzie hoeft niet altijd concessies te doen aan de lezer. Af en toe echter speelt een dichter een thuiswedstrijd en heeft zelfs de gedegen lezer onvoldoende verweer tegen de indrukwekkende parade van termen en neologismen. In de bundel Een kwestie van balans geniet Chris Honingh dat thuisvoordeel. Hij hanteert bepaalde introverte codes die de lezer onmogelijk zomaar kan herkennen.
ER VALT TE BALANCEREN op het dunne koord in het dak van de circustent, maar evenzeer op de smalle rand tussen realiteit en fictie, verloedering en kunst. Op een bepaald moment komt creatie voort uit prostitutie, wat in de lijn ligt van de teneur van decadentie van de bundel. Als het enigszins kan, laat Honingh beide polen in elkaar grijpen, zoals hij zelf de realiteit en de verbeelding bewerkt: materieel (als beeldend kunstenaar) en ideëel (als dichter).
In vier aaneensluitende afdelingen herbergt de dichter een werkelijkheidsvisie, dus ook een visie op het kunstenaarschap. Centraal staat het wekken van illusies en het spel van botsende betekenissen dat daaruit voortvloeit. Het adembenemende van die gedichten zit in het wisselende perspectief dat de lezer zelf laat balanceren op de - soms vervaagde - grens tussen de verschillende gereveleerde decors. In de openingscyclus ‘Keten in orbit’ beschouwt het nauwelijks
omlijnde personage Keten het uitspansel (de term ‘orbit’ verwijst naar de baan van satellieten), om vanuit die overwegend visuele indrukken de meer illusoire bezigheden van circusartiesten aan te kaarten. Een van de betere gedichten, ‘Contorsioniste’, illustreert hoe de perceptie van een slangemens het artistieke in die menselijke figuur oproept en tegelijk het in een zuivere baan gedwongen hemellichaam symboliseert. Hoewel: Honingh heeft meer interesse voor de menselijke, kunstmatige ingrepen in het privéuitspansel dat hij waarneemt door het raam van zijn kamer. In ‘Contorsioniste’ slaagt de dichter vooral in het creëren van een beweging die zich niet opdringt maar noodzakelijk in het verlengde ligt van de beschreven artieste. Dat Chris Honingh beeldend kunstenaar is, valt uit dat gedicht gemakkelijk op te maken: de verfijnde tekening van plooien, het herkennen van subtiele patronen, de suggestie van continue, nergens stokkende bewegingen. Maar wat is uiteindelijk illusie? De hemellichamen, de circusartiesten of de waarnemende, niet gespecifieerde vertelinstantie? Ook dat maakt deel uit van het balanceren.
Een dankbare concretisering van zijn (denk)beeldenmateriaal vindt de dichter in James Ensor, naar wie hij de tweede cyclus van de bundel noemde. Ensor ving het licht in zijn kleurenpalet en concentreerde zich op de waarneming van details die schril afsteken tegen de vaak overweldigende indrukken van massa, geëvoceerd met behulp van maskers en wangedrochten. Ook in die Ensor-cyclus blijft illusie troef, bijvoorbeeld onder het mom van suggestie: ‘Typisch hoe de schelp toch samenvalt | met woorden, signalen die meer beloven | dan er staat, betekenis blijft achterwege’ (p. 24). Woorden worden ondergeschikt aan beelden; de beeldend kunstenaar bedient zich van de meest directe visuele indruk en schakelt de overtollige verbale tussenschakels uit. De dichter is echter afhankelijk van het woord dat ooit aan het beeld werd toegekend.
In een andere cyclus, ‘Dodekaeder’, lijkt het personage Emma de tegenspeelster van de (artistieke) vertelinstantie. Emma is de hoer die met haar activiteiten ontplooiingkansen biedt aan de kunstenaar. Ook in die afdeling wordt eens te meer - net als in de circustent - een uitdagend spel met hoogte en laagte ontvouwd. In het gedicht ‘Paranoia’: ‘Emma, wist ik, had een hekel aan de hoogte | of tenminste vrees, zij had haar rokken | opgebonden als een lampion (...)’ (p. 40). Subtiele woordspelingen (hoogte-vrees) en een navoelbare plastische uitdrukkingswijze zijn wellicht de sterkste kanten van die poëzie. Wanneer daaraan het illusoire als surplus wordt toegevoegd, kom je bij het gedicht ‘Historie’ terecht: ‘(...) ik weet niet wat | ik nu, op grote hoogte, het allermeest