Kinderpoezie
Een bloemlezing met de bekendste kinderversjes
Jan van CoillieGa naar eindnoot+
Alles in de wind bevat volgens de ondertitel ‘de bekendste kinderversjes van vroeger’, een vage omschrijving die om precisering vraagt. Wat wordt bedoeld met kinderversjes, wat zijn de bekendste en hoever gaat vroeger terug?
Onder kinderversjes verzamelden de samenstellers duidelijk twee groepen gedichtjes, enerzijds versjes en liedjes van bekende auteurs en anderzijds anonieme bakerrijmen en liedjes. Samen een rijke, maar ook een hybride verzameling. Het gaat namelijk om twee heel verschillende genres.
DE GEDICHTEN uit de eerste groep waren ooit wel bekend, maar zijn dat, op enkele uitzonderingen na, niet meer. De meeste bakerrijmen daarentegen hebben de tijd getrotseerd. Ze zijn tijdloos, niet in het minst door hun vorm en inhoud. Ze zijn veel speelser, directer en korter dan de kinderverzen op naam, en bovenal bevatten ze geen moraal. Eigenlijk zie ik de zin van deze bundeling niet goed in. Ik denk dat de twee verzamelingen beter tot hun recht zouden komen in afzonderlijke boeken. Nu staan de bakerrijmen trouwens erg dicht op elkaar gepakt, vaak met vijf op een blad. Een afzonderlijke uitgave komt echter in concurrentie met tal van vroegere bundels met bakerrijmen. Deze verzameling is wel rijker en steunt op meer materiaal dan de voorgangers, maar origineel of fundamenteel anders is ze niet. Veel verzamelingen met kinderversjes van bekende auteurs van vroeger zijn er niet. Het begrip kinderversjes lijkt hier
duidelijk, maar is dat niet. Vrijwel alle gedichtjes komen uit bundels die voor kinderen bedoeld waren, maar dat gaat alvast niet op voor de gedichten van Loveling en Multatuli.
De term ‘bekendste’ uit de definitie zorgt voor meer problemen. Volgens de inleiding betekent hij: de versjes die het vaakst gedrukt werden. Het is echter niet duidelijk of die omschrijving voor de beide soorten versjes geldt. Je krijgt de indruk dat ze alleen slaat op de bakerrijmen. Uit de verantwoording blijkt echter dat die bakerrijmen grotendeels uit de verzamelingen van Van Vloten, Boekenoogen en Pollmann komen. Waar ze nog elders gedrukt werden, kom je niet te weten. Uit de veertig bronnen uit de periode 1833-1955 kozen de samenstellers steeds de oudste gedrukte versies, ook al verschillen die soms sterk van de nu nog gekende vormen. Ze spreken van ‘oerteksten’, een term die ik wel ongepast vind. De versjes van bekende auteurs dateren van 1778 tot 1928, van Van Alphen tot de eerste probeersels van Annie M.G. Schmidt. Wat dat bekendste hier inhoudt, is helemaal onduidelijk. De bloemlezers verantwoorden hun keuze niet echt en dat roept vragen op. Waarom 14 gedichtjes van Van Alphen en waarom precies die 14, waarom 15 van Heye, 7 van Goeverneur, 5 van Louwerse, Abramsz en Verwey, 4 van Lovendaal en De Schoolmeester en van de anderen, meestal te genwoordig ‘illustere onbekenden’, maar 1 of 2 versjes? Kwamen die versjes echt het vaakst voor, hoe vaak dan en waarin? Waarom zijn toentertijd bekende versjes als ‘Wie het weet’ van P. Louwerse of ‘Eerste broek’ van Van Koetsveld of gedichten van C. Honigh niet opgenomen? Vlaanderen wordt echt stiefinoederlijk behandeld. Eerst dacht ik dat ze Loveling alleen opnamen omdat ze in Nederland uitgegeven werd, maar ‘Moederke alleen’ van R. de Clerck komt wel uit een Vlaamse bundel. Waarom is er dan niets opgenomen van P. van Duyse, E. Hiel of J. van Droogenbroeck, die nochtans ook in Nederland bekend waren, en waarom ontbreken Gezelle en Van Ostaijen?
Werd de keuze misschien meer bepaald door de persoonlijke voorkeur van de samenstellers? Allicht, maar dan nog blijft het onduidelijk wat die voorkeur dan wel stuurde. Uit de inleiding kom je alleen te weten dat ze naast de ‘bekendste’ kinderversjes een aantal andere opnamen om de continuïteit van de geschiedenis te laten zien, en enkele ‘curiosa’. De debuutversjes van Schmidt behoren tot die laatstgenoemde soort, ze zijn noch representatief, noch bekend.
Ondanks alle moeite en de gedetailleerde verantwoording blijft dit een te heterogene verzameling, die historisch niet echt representatief mag heten en die voor lezers van vandaag weinig aantrekkelijks te bieden heeft, althans in het eerste deel.
Eigenlijk hadden de samenstellers duidelijker moeten kiezen tussen de historische en de actuele receptie als criterium. Nu stellen ze zich wel op het historische standpunt. Ze onderzochten schoolboekjes en bloemlezingen, maar je komt niet te weten welke, noch hoeveel keer en over welke periode bepaalde gedichten geciteerd werden. Een keuze vanuit de actuele receptie zou er helemaal anders uitzien. Dan moeten de samenstellers resoluut kiezen voor die versjes die kinderen van nu nog kunnen aanspreken. Het lijkt mij een uitdagender en boeiender standpunt. Volgens dat criterium houd ik uit deze bloemlezing amper twintig versjes over, zoals ‘Het hondengevecht’ van Staring, ‘Het kind en de os’ of ‘Prikkebeen’ van Goeverneur, ‘Was ik maar wat kleiner’ van Van Charante, ‘De kikkertjes’ van Verwey of ‘De veldmuis’ van Tomkins.
Ondanks deze bedenkingen blijft Alles in de wind een boeiende verzameling voor volwassenen die in kinderpoëzie geïnteresseerd zijn. Al is de keuze zelden verrassend of aantrekkelijk voor kinderen van vandaag, ze vertelt toch heel wat over kinderen en hun poëzie van vroeger.