Poëziekrant. Jaargang 17
(1993)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
RecensieHerman Leenders
| |
Subversief
Op zijn rug
weerloos overgeleverd aan de lucht.
Als een misdadiger aan de grond
genageld.
De bleke handen
breed als een spade,
bidden het onze vader.
Hij richtte onrust aan
en schade.
Er zijn meer katholieke jeugdherinneringen in de bundel. Aan het misdienaarschap: kleine jongens in wit koorkleed op een begraafplaats. De strijd om het wierookvat is al gestreden, de latere dichter heeft gewonnen (‘De warmte kringelt in m'n mouw omhoog’). Aan in de kerk zitten, naar de beelden kijken, kaarslicht, ‘het godslicht van de zon’. Aan de troost van de regenboog. Maar het geldt niet meer. Het platteland is treurig, bijna alles verwijst naar de dood en de nieuwe gelovigen. Zij die de blijde boodschap moeten verkondigen met keurig-sombere tassen, bellen tevergeefs 's morgens vroeg aan bij de dichter, die blijft ‘geloven aan de koffiepot’. Het mag zo zijn dat hij geleerd heeft dat ‘niemand (-) zomaar | uit deze wereld (wordt) losgelaten’ en dat ‘Alles (-) zijn reden (heeft)’. Ondertussen is het zo: ‘In de velden | ligt de hemel aan scherven.’ Ik krijg de indruk dat de dichter in zijn jeugd meer plezier beleefde aan de wereld. Met het ouder worden is de mist toegenomen, het uitzicht treuriger geworden. Ook de liefde is niet meer wat ze was. Wat overblijft, is schrale troost. ‘Of dit nog liefde is, | leeg en schraal | als een landschap in de winter | als er geen gras meer is en we hooi eten. || Is er dan niet de kool | die niet bevriest? De wortel | in de grond? Als witlof | dat groeit in het donker.’ Er is al met al een schraal ‘alsof’ vergebleven, dat overigens wel treffend is geformuleerd. ‘In een stal brandt nog licht. | Alsof het warmte is.’ De dichter kijkt goed en beheerst zijn taal. Ogentroost, maar we zijn zo blind als een mol. Net als bij Huygens, een schrale troost. |
|