Cursus
Willem Wilmink
Gedichten leren lezen
Dick Welsink
WILLEM WILMINK kan als geen ander grote en kleine mensen enthousiast maken voor poëzie. Dat doet hij met zijn eigen gedichten en liedteksten, maar ook door te schrijven over eigen en andermans werk. Uitgangspunt daarbij is steeds een onbevangen kijk op de materie. Hij weet de indruk te wekken tegelijk met de lezer op ideeen te komen. Als er iets is waar hij een geweldige hekel aan heeft, dan is het moeilijk doen over zoiets moois als poezie. Hij weigert ook consequent onderscheid te maken tussen zogenaamde ‘hoge’ en ‘lage’ literatuur: het gaat erom of ze aanspreekt, direct of na enige inspanning.
Het is daarom helemaal niet gek in Degehele schrifielijke cursus dichten allerlei namen tegen te komen die je normaal in dat soort boeken nooit leest. Liedjeszangers, schrijvers van popsongs, dichters uit een ver verleden en | of uit verre oorden en moderne dichters (uitgezonderd de allerjongsten), allemaal staan ze broederlijk naast elkaar. Natuurlijk heeft ook WUrnink voorkeuren, maar die berusten niet op vooroordelen of op napraten van wat anderen er vroeger van gezegd hebben. Zo begint hij bijvoorbeeld het stuk over Hieronymus van Alphen met op te merken dat die wordt beschouwd als een navolger van de Duitsers C.F. Weisse en G.W. Burmann (1737-1805), maar onmiddellijk brengt hij daartegen in: ‘Die Duitse voorbeelden heb ik erop nagelezen, en ze kunnen niet in de schaduw staan van Van Alphen.’ Daarop volgt niets minder dan een eerherstel voor Van Alphen. Wilmink verdoezelt diens tekortkomingen bepaald niet, maar bespreekt en verduidelijkt zijn kwaliteiten aan de hand van goedgekozen voorbeelden. En passant krijgt J.J.A. Goeverneur nog een pluimpje omdat hij het, net als Van Alphen, heeft aangedurfd voor kinderen te schrijven over de dood van een dierbare.
Dat stuk over Van Alphen staat in ‘Van en over en voor kinderen’, een van de zes afdelingen die de bundel rijk is. De tweede, ‘Het dichterlijk gereedschap’, is de meest omvangrijke. Daar behandelt Wilmink in een aantal paragraafjes verschillende poetische kunstgrepen, maar ook meer inhoudelijke zaken als beeldspraak en vergelijkingen, telkens verduidelijkt met citaten uit liedjes, kinderversjes of gedichten. Het zijn geen voorschriften die hij uit dat werk distilleert, want dit boek is, in weerwil van de enigszins misleidende ondertitel, geen handboek voor het schrijven van gedichten, maar een handreiking bij het lezen, een hulp bij het interpreteren. Het noodt soms tot tegenspraak, omdat Wilmink in zijn enthousiasme wel eens geweldig doordraaft, maar dat is me oneindig liever dan al die afgewogen saaie meningen die je overal elders kunt lezen. Dank zij een namen- en een zakenregister hoef je niet lang te zoeken naar wat je wilde nakijken, en dat is maar goed ook, want voor je het weet ben je geheel en al verdiept in iets volkomen anders als je gewoon gaat zitten bladeren. De meeste personen in het namenregister zijn voorzien van jaartallen. Daar zou echter bij een herdruk nog eens goed naar gekeken moeten worden. Ik noem twee (zet)foutjes (er zijn er meer): Mathias Kemp is niet in 1984 overleden maar in 1964, en Piet Paaltjens is niet geboren in 1845 maar in 1835. De ruim honderd tekeningen van Waldemar Post illustreren de tekst op meer dan voortreffelijke wijze.
Willem Wilmink, In de keuken van de Muze. De gehele schrifielijke cursus dichten, Bert Bakker, Amsterdam, 1991, 300 p., fl. 34, 90; 698 fr.