Klassiek
Vertalers gezocht
...en gevonden
Patrick Lateur
Een register met ruim 1250 namen van vertalers uit Noord en Zuid: dat kan alleen betrekking hebben op een brontaal die een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent. In De Oudheid in het Nederlands gaat het om twee talen, het Grieks en het Latijn. De oogst van dat monumentaal werkinstrument is indrukwekkend en biedt bij momenten boeiende ‘lectuur’.
HET BELANG van vertalingen van werken uit twee culturen die Europa hebben gevormd, blijft fundamenteel. Als literaire uitdaging of als bezigheid van praktisch nut voor mensen die geen rechtstreekse toegang meer hebben tot de erfenis van Grieken en Romeinen, functioneert het vertaalwerk al sinds de zestiende eeuw. Daarvan een beredeneerde inventaris maken is het levenswerk van Prof. Andries Welkenhuysen, die sinds 1963 aan de Leuvense universiteit de ‘Gulden Librije’ uitbouwt tot een volwaardige bibliotheek en documentatiecentrum voor de lectuur van antieke auteurs in vertaling en voor de studie van ‘het voortleven’ van de antieke literaturen in de Nederlandse letteren. Met zijn medewerker, de vertaalwetenschapper Patrick De Rynck, heeft Welkenhuysen met een haast pijnlijke nauwkeurigheid, de kwaliteit bij uitstek van elke bibliograaf, het vertaalwerk in kaart gebracht.
Op dat vlak was er al betrouwbaar materiaal voorhanden in de bibliografie van Geerebaert uit 1924 en in de bibliografische lijsten die sinds 1960 in Hermeneus verschijnen en waaraan beide auteurs meewerk(t)en. Naast aanvullingen op Geerebaert biedt deze bibliografische gids twee fundamentele nieuwigheden: de lacune 1924-1960 wordt ingevuld en de vertalingen van christelijke literatoren uit de oudheid, waarover Geerebaert niet berichtte, worden voor de allereerste keer geregistreerd.
Het werk, dat andere taalgebieden ons zullen benijden, geeft in een eerste afdeling een lijst van de bloemlezingen waarnaar verwezen wordt in het tweede deel, dat alfabetisch 522 auteurs (van bisschop Abercius tot de historicus Zosimus) behandelt. Elke auteur krijgt een biobibliografische notitie mee waarop een lijst van vertaald werk volgt, gerubriceerd in integrale en gebloemleesde vertalingen, vertalingen van meerdere werken door een vertaler en vertalingen van een afzonderlijk werk. Functionele registers met trefwoorden, zoekwoorden en vertalersnamen verhogen de bruikbaarheid van het repertorium. Uiteraard drongen zich beperkingen op. Uit de bibliografie van Geerebaert werden de literaire vertalingen behouden en de kwalitatief belangrijke vertalingen door nietliteratoren van voor 1924. Wat de vaak vertaalde christelijke auteurs betreft, werd de voorkeur gegeven aan recente vertalingen en aan vertalingen met enige cultuur- of literair-historische waarde. Als cultuurhistorische periode eindigt de ‘Oudheid’ in 565. De bibliografen hanteerden dat jaartal als terminus post quern non, zodat de dichter Venantius Fortunatus, wiens werk precies na 565 begint, niet wordt behandeld.
Het belang van dit gigantisch werk reikt uiteraard verder dan de wereld van de classici. Tot de literatuur van Grieken en Romeinen behoren ook teksten die wij niet bij de literatuur zouden onderbrengen. Filosofen en theologen, juristen en medici, historici en pedagogen vinden hier een wegwijzer naar vertalingen van teksten die de bronnen van hun wetenschap ontsluiten.
Poezieliefhebbers die de oude verzen in vertaling willen lezen of vanuit de moderne poezie en haar thematisch aanleunen bij de Oudheid de antieke sporen willen volgen, worden met de bibliografische gids op weg gezet. Natuurlijk zijn er de grote namen als Homerus en Sappho, Vergilius en Horatius waar nogal wat vertalers (al dan niet literatoren) zich aan gewaagd hebben. Maar ook de Anthologia Graeca (ruim vierduizend Griekse epigrammen), de zowat zestig Anacreontische gedichten en de verzen van Catullus kennen veel vertalers. Anderzijds verrast het dat er nog steeds geen integrale vertaling bestaat van Theocritus, van Ovidius (behalve een prozavertaling uit... 1678) en dat de drie of vier hymnen van Hilarius van Poitiers, de eerste hymnendichter van de Latijnse Kerk, nog nooit werden vertaald. Ook wacht men nog steeds op een integrale vertaling van de verzen van de komedieschrijver Aristophanes en de tragicus Euripides. Elders kijkt de classicus toch wel even op als hij het bestaan ontdekt van ene Albinovanus Pedo, een vriend van Ovidius, van wiens epos twintig verzen bewaard werden; of van het verzameld werk (zijnde acht verzen) van Sentius Augurinus, een tijdgenoot van Plinius Minor. De opname in het repertorium verraadt vertaalwerk, en dan blijkt dat Cornelis