Poëziekrant. Jaargang 16
(1992)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
RecensieHans Verhagen
| |
[pagina 33]
| |
woord ‘weinigheid’ heeft een filosofische kleur. In gewone taal, maar dan dus minder krachtig, zegt de dichter in de geciteerde regels dat hij niet thuishoort in de wereld van rusteloos verlangen, maar evenmin in een narcistische wereld waarin men zichzelf genoeg is. Men is God niet. De situatie van de mens is paradoxaal: hij moet verlangen naar wat hij tot zijn eigen behoud niet kan bereiken. Soms vangen we een glimp op van de Spinozistische eenheid van de ziel en de hele Natuur, maar die eenheid ontglipt ons, waardoor we ons pijnlijk bewust worden van onze geringheid. Ook dat is gevaarlijk; het leven wordt, plat gezegd, waardeloos, en dat leidt soms tot een zelfgekozen dood. De tekst van Verhagen is niet gemakkelijk. Elke regel vraagt om geduldige lezing. Neem nu alleen maar het eerste deel van de derde regel: ‘Wat me in allebei ontbeert & aantrekt tegelijk’. Het gebruik van het overgankelijke werkwoord ‘ontberen’ is ongrammaticaal. Gewoon is: ik ontbeer ‘de aanwezendheid | van wat ontbreekt’. Hier lijkt een betekenis aan ontberen te worden toegevoegd: tuchtigen. Wat me tuchtigt, slaat, pijndoet én aantrekt. Het lijkt Hadewijchs orewoet wel. En natuurlijk, het mystieke karakter van Verhagens gedichten is meer dan eens aangetoond. Ik citeer de rest van het gedicht:
Eens was het of ik thuizen te over had
en ik had ze niet nodig,
want heel de wereld was mijn thuis
en jij was de hele wereld;
nu staat eindelijk het klokwerk klaar
om mijn uur te slaan, maar waar?
En waar ben jij?
Maak ik mezelf waar als mens, dan, denk ik,
ben ik menselijkerwijs niet gebouwd op vrede
zonder lijfsbehoud;
als Zijn evenbeeld kan ik alleen
met niemand minder dan Godzelf
tot mijzelf komen,
Hans Verhagen
[foto archief De Bezige Bij]
Elk ander onderdak is andermans,
en alle andermans is niemands,
en niemands = altijd met jou.
En jij bent dood.
Of niet,
soms.
De laatste strofe is weer kenmerkend voor een aspect van de dichter: zijn spot en laconisme. Misschien zorgen die voor zijn lijfsbehoud. Maar het afbreken van de regel moet ons ook op een ander spoor zetten. Soms is de geliefde niet dood, is ze altijd en eeuwig aanwezig. Deus sive natura. |
|