hij Seine worden en vloeien. De letterlijke én figuurlijke ongrijpbaarheid van de garnaal wil hij in ongrijpbare woorden weergeven, en woorden worden ongrijpbaar als je ze op de immense zee van een complexe zinsstructuur laat dobberen. Garnaal: terwijl het ding geschreven wordt, schrijft het zichzelf. Terwijl de dingen worden beschreven, wordt het beschrevene zelf ding. Beide tekens gaan in mekaar op. In Le parti pris des choses (Namens de dingen) (1942) is het duidelijk. Dat boek is de originele herformulering van de wereld. Ponge ‘wil geen gedichten componeren, maar één enkele kosmogonie’. Elk ding is een segment van de kosmos der dingen. Elke tekst is een segment van het Grote Boek, zijn oeuvre. Hij wil de dingen opnieuw formuleren, de mens heeft ze al die eeuwen verwaarloosd. Door de formulering worden de woorden op hun beurt dingen. Overal duiken de relaties tussen taal en ding op. Ponge bewondert de taalmacht van Mallarmé. ‘Mallarmé behoort niet tot degenen die denken de woorden tot zwijgen te brengen. Hij heeft een verheven idee van de macht van de dichter. Hij verloochent het geluid door het geluid. (...) Hij heeft een antilogisch werktuig geschapen. Om te leven, om te lezen en te schrijven.’ (‘Aantekeningen voor een gedicht (over Mallarmé)’, 1926). De Mallarmése idee van de ‘uitdrukking opgevoerd tot maximiteit’ verleent diepgang aan de passie van Ponge. De relatie tussen het taalding en de dingtaal magnetiseert hem. Door het in een netwerk van woorden te verweven, eigent Ponge zich het ding toe. Hij beschrijft ‘Het einde van de herfst’. Met zijn turbulente metaforen dwarrelen de bladeren, ze worden ‘neergedwarrelde stemmen’. De stormachtige natuur is een ‘stemlokaal’ waarvan alle deuren open- en dichtslaan. De bladeren worden naar de ‘prullenmand’
verwezen. ‘De natuur verscheurt haar handschriften, verwoest haar bibliotheek’. De dingen scheppen hun eigen ambivalente semantiek. Daarom hielden de Franse structuralisten zo van Ponge. Na de existentialisten was het hun beurt om Ponge te ontdekken. Het vanzelfsprekende van de dingen wordt van zijn vanzelfsprekendheid ontdaan, verlost, doordat de dichter gaat spreken in hun naam en door de dingen gesproken wordt. Zie hier hoe taal en ding, hoe dichter en omgeving versmelten. Ponge strooit isotopieën uit: het blad van de boom, het blad met de schriftuur, de stem, het stemlokaal, handschriften, bibliotheek en de prullenmand van de schrijver vormen één groot betekenisveld. Voeg er in dezelfde tekst de polysemie aan toe van een woord als ‘amfibiguïteit’. Ecce homo poeticus. Hij, zoon van Joyce!
Voor de kennis van Ponges retorica is
My creative Method een heel belangrijke tekst. Hij verscheen te Zurich in 1949 op 50 exemplaren. Voor zijn ‘reis in de dichtheid der dingen’ wil Ponge dus een adequate taal. ‘O oneindige mogelijkheden van de dichtheid van de dingen, weergegeven door de oneindige mogelijkheden van de semantische dichtheid van de woorden!’ roept hij uit. Maar hoe kan hij ‘het verlangen de dingen voor de eerste maal te zien’ (Paul van Ostaijen), die verwondering die zijn vitaliteit en zijn creatieve kracht is, verwoorden? Welnu, de creativiteit van Ponge bestaat in de verwerping van de methode. Van onderwerp tot onderwerp wil hij de gepaste stijl. Stijl is een variabele. En de retorica van Ponge is een anti-poëtica. Hij wil doordringen in de fysieke voorstelling van de werkelijkheid. Dat kan hij niet door omschrijving (explication), alleen door beschrijving (description). Het gedicht-an-sich is daartoe ontoereikend. Zegt Ponge: ‘Dingen en gedichten zijn onverenigbaar. Het gaat er om te weten of
men een gedicht wil schrijven ofwel rekening wil houden met een ding.’ Om vanuit het ex nihilo, na de tabula rasa, het ding te benaderen, zoekt Ponge naar een nieuwe uitdrukkingswijze. Het kan met de nodige ironie, zoals in ‘De sinaasappel’, die ‘de beproeving van de uitdrukking’ ondergaat. Elk ding dringt in feite zijn eigen retorica, zijn eigen expressiemiddel op. Weg met de sonnetten, aldus Ponge, weg met de oden, weg met epigrammen. Kortom, weg met de klassieke poëtica. Daarom zoekt Ponge zijn heil bij het ‘proême’, een sterk poëtisch-beeldend proza dat de vorm van het ding aanneemt. Bij wijze van spreken. Want Ponge wil geen dichter zijn, hij wil alleen het poëtische magma gebruiken om er zich van te bevrijden. Dat Grote Boek van hem moet immers al de vorige boeken vervangen: de encyclopedieën, de etymologische woordenboeken, de rijmwoordenboeken, de synoniemenwoordenboeken en alle lyrische dichtwerken, kortom alle restanten van het oude humanisme. Daarom wil hij het humanistisch kernbegrip
analogie ruilen voor het wetenschappelijk ogende begrip
differentialisering. De traditionele metafoor werkt te vergelijkend. De beschrijving van de dingen eist een nieuwe beeldspraak. Voor Ponge is het belangrijker de verschillen aan te duiden (beschrijven) dan de overeenkomsten: ‘Als ik zeg dat de binnenkant van een noot op een praline gelijkt, is dat interessant. Maar hun verschillen zijn nog veel interessanter. De overeenkomsten tussen beide aantonen is iets. Maar het feitelijke doel, de vooruitgang, bestaat in het noemen van hun verschillende kwaliteiten.’ Ponge bedrijft dus wetenschap, maar met de nomenclatuur van de dichter. Het lijkt heel goed op het onderscheid dat Karl Popper maakt tussen het verificatiebeginsel (analogiegedachte) en het falsificatiebeginsel (differentiatiegedachte).
Ponge wil met de neus op het ding blijven. Hij stuurt zijn metaforen in die richting: ze moeten de relatie smeden tussen het ding en het woord, het woord als ding en het ding als woord. ‘Hoe dan ook namens mij beschermt het woord me beter dan het zwijgen’, schrijft hij in zijn Camus-tekst. Op zijn zeventiende heeft Ponge het aan den lijve ondervonden. Toen hij aan de rechtsfaculteit van de Sorbonne zijn mondelinge examens wilde afleggen, stelde hij vast dat hij fysiek in de onmogelijkheid verkeerde om te spreken. Toen hij na de Eerste Wereldoorlog zijn studies te Straatsburg opnieuw opnam, zakte hij opnieuw voor de mondelinge proeven. Ponge is door zijn korte teksten een typische vertegenwoordiger van de schriftuur, van de scripturaliteit. Wetenschapsfilosoof Popper: ‘Het geschreven woord verdient de voorkeur boven het gesproken woord en het gedrukte vaak nog boven het geschreven woord.’ (Autobiografie, 1974)
Ponge wil alles verwerpen wat aan hem voorafging. Hij was zich heel vlug van zijn uitzonderlijke rol in de Europese dichtkunst bewust. Daarom slechts een kortstondige flirt met het surrealisme. Daarom