Kinderpoezie
Andre Sollie
Zeg maar niks
Jan van CoillieGa naar eindnoot+
Een bijzondere eigenschap van gedichten is dat bepaalde versregels zich stevig in je geheugen nestelen. Uit deze nieuwe bundel van André Sollie geldt dit voor mij in elk geval voor deze parel: ‘Naar mijn idee | zijn m'n pa en ik al even grote sukkels. | Het verschil zit 'm alleen maar in de pukkels.’
Deze memorabele regels komen uit het titelgedicht, waarin een jongen zijn mening geeft over de midlife-crisis van zijn vader. Zijn aanvankelijk onbegrip slaat om in medelijden dat na het herkennen van vergelijkbare gevoelens ook zelfmedelijden wordt. Beiden zijn ze op zoek naar hun identiteit, waarbij ze zich ‘lusteloos, onzeker en kompleet in de puree’ voelen. Voor de jongen heet dit ‘puberleed’.
TIENERELLENDE IS OOK een leidmotief in Sollies vorige bundel, Soms dan heb ik flink de pest in. In beide bundels uit het leed zich in een onuitgesproken verlangen naar koestering, in onzekerheid op het vlak van de liefde en de lichamelijkheid, in twijfel en soms in verveling. Maar ook andere, erg uiteenlopende gevoelens komen naar voor: verdriet, gelukzaligheid, angst en verlatenheid.
De verhouding tot de volwassenen neemt een belangrijke plaats in het titelgedicht en in de hele bundel in. Vanuit het perspectief van de puber vallen vooral de verschillen op. De jongere observeert het rare, soms onbegrijpelijke ‘grote mensengedrag’. Vrijen lijkt op TV en CD zo vanzelfsprekend, moeder heeft ‘het Weetjenog’ en vader zijn ‘midlife-crisis’. Soms leidt deze observatie tot een genadeloze ontmaskering. Tante heeft het alsmaar over haar kwalen, de nuchtere kommentaar van het ik maakt haar hele optreden
lachwekkend. Een kras staaltje hiervan biedt ‘Kerstavond’. Het gedicht begint met een sfeerbeeld: het ik zet het kerststalletje klaar. De volwassenen doorbreken al meteen de intimiteit: ‘Soep wordt koud hoor, Steven. Kom je?’ Voor de verdere ontmaskering wordt gebruik gemaakt van contrast en herhaling. Mam en paps doen poeslief, maar blijven toch in hun oude rollen steken: het gesprek gaat ‘al heel vlug’ over vroeger, maar de kalkoen is van groter belang. Tante Vera zingt ‘oorverdovend’ Stille Nacht. Ze is eerder dronken dan verwacht. Oma Merksem lult maar hoe mooi de stal is. En terwijl oom Luk ‘uitbundig’ schuine moppen spuit, ‘staart het gipsen kindje Jezus | wat verwezen voor zich uit.’
Uit de gegeven voorbeelden wordt duidelijk dat de familie een grote rol speelt, net als in de vorige bundel. Naast ouders, ooms en tantes, zijn er ook oma van wie alles mag, opa die een enkele keer uit de sleur stapte en een jongere broer die zowel afgunst als bewondering opwekt.
Een merkwaardig gedicht in deze context is ‘Play-back’, een scherpe aanklacht tegen deze onnatuurlijke, opgetutte showbizz. Het standpunt is dat van een kind, maar de gedachten klinken wel te opdringerig volwassen, wat het geheel minder geloofwaardig maakt.
De relativerende toon die af en toe de kijk op het gedrag van de volwassenen kleurt, hanteert het ik ook tegen zichzelf. Zo verschijnt soms een soort zuurzoete zelfspot, zoals in het klinkende slot van ‘Dover’:
loop ik - smile op de lippen -
met een klap op de klippen
Elders ontmaskert ze valse romantiek, in ‘De maan’ bijvoorbeeld.
De sfeer van de bundel valt op doordat zachtheid en tederheid primeren. Van opscheppen of stoer doen is er geen sprake, wel van verlangen naar knuffels, treuren om een dode kat zonder dat je moeder dit begrijpt, vlinders in je buik wanneer je aan die jongen uit je klas denkt. Het revolteren in ‘Honnepon’ is gegroeid uit een gemis aan koestering.
In Soms, dan heb ik flink de pest in viel het constante vormschema op, elk gedicht was opgebouwd uit regels van vier trocheeën. Dit metrum ligt Sollie blijkbaar, want ook in deze bundel wordt het in 14 van de 23 gedichten gehanteerd. In de vorige verzen experimenteert Sollie met andere metrische patronen en dit is een belangrijke evolutie. Vaak ook wordt voor een bepaalde inhoud naar een geschikte vorm gezocht. Zo volgt het ritme in ‘Dover’ het dansende ik, versterken de langere regels in ‘Zeg maar niks’ de relativerende toon en klinkt het ritme in het rebelse ‘Honnepon’ pesterig.
Slechts een paar keer vond ik dat het ritme minder paste. Zo klinkt het trocheïsche patroon in ‘Bij m'n oma’ te gladjes.
Ook met het rijm wordt soms gevarieerd. Naast het makkelijke xaya-schema komen gepaard en omarmend rijm voor. Origineel en afgestemd op jongeren zijn