duktie tussen 1949 en 1987. De essays Het labyrint der eenzaamheid, De kinderen van het slijk, De boog en de lier en Wolkenvelden zijn in het Nederlands beschikbaar bij dezelfde uitgever.
De verzameling Aguila o sol? (Adelaar of zon) bevat drie reeksen prozagedichten uit de jaren 1949-1950: ‘Trabajos del poeta’ (‘Werken van de dichter’), ‘Arenas movedizas’ (‘Stuifzanden’) en ‘Aguila o sol?’. Uit deze teksten, die integraal werden vertaald door Laurens Vancrevel, blijkt het intense contact met de surrealisten. In ‘Trabajos del poeta’ voert de dichter een lijf-om-lijfgevecht met het woord en hij schuwt daarbij geen geweld. Het woord wordt achtervolgd, stuk gehakt, aan flarden gescheurd, platgeslagen, tot brokstukken herleid en artificieel opnieuw samengesteld. Het ritme wordt opgedreven, de klankcombinaties en lettergrepen worden van woord tot woord doorgegeven en de klankwaarden van de woorden worden inzet van het spel:
El erizo se irisa, se eriza, se riza de risa. Sopa de
sapos, cepos de pedos, todos a una, bola de sí-
labas de estropajo, bola de gargajo, bola de ví-
sceras de sílabas sibilas, badajo sordo badajo.
Jadeo, penduleo desguanguilado, jadeo.
Het stekelvarken schittert als de regenboog, rijst
te berge, krult van het lachen. Poezesoep, sche-
testeen, allemaal tegelijk, bal van stoffersylla-
ben, bal van speeksel, bal van ingewanden van
sybillesyllaben, klepel, stomme klepel. Ik hijg,
ik slinger, verpalingveld, ik hijg.
De vertaler heeft in dit fragment - hoewel niet steeds consequent - gekozen voor het behoud van de beelden, zodat er van de klankacrobatie eigenlijk niet al te veel overblijft. De conclusie van dit onderdeel bevestigt, zoals dikwijls bij Octavio Paz, een onoverbrugbare kloof: de Schreeuw van de dichter is ‘als een pijn die nadert’, ‘maar ook als een plotselinge vreugde’.
Het volgende gedeelte, ‘Arenas movedizas’ - een titel die volgens mij correcter zou vertaald worden door ‘drijfzand’ dan door ‘stuifzanden’-, bevat korte verhalende teksten. Ook hier zijn de surrealisten en Franz Kafka niet ver uit de buurt. De enkele pagina's van zo'n kort verhaal volstaan om de verbeelding van de lezer op volle kracht te laten werken, zo gebald is de kracht die ervan uitgaat. Een van de centrale thema's is dat van het individu dat er last mee heeft de dimensies van zijn ‘ik’ afdoend in kaart te brengen en er niet in slaagt met zichzelf samen te vallen.
Het derde gedeelte, ‘Aguila o sol?’, bevat ik-teksten, al is het gevaarlijk zomaar het ‘ik’ van de gedichten met het ‘ik’ van Octavio Paz te identificeren. Het zijn de meest ‘Mexicaanse’ prozagedichten van deze bundel: Mexico verschijnt in de natuurbeelden en in de referenties naar het prekoloniale verleden van Centraal-Amerika. De dichter zoekt hier zijn positie ten opzichte van zijn eigen milieu en geschiedenis. De laatste tekst van de bundel vormt het afscheid van het proza en de overgang naar de poëzie, hij heet trouwens ‘Hacia el poema (Puntos de partida)’ (‘Naar het gedicht toe (Uitgangspunten)’). De dichter gaat ervan uit dat de liefde bestaat en dat het gedicht bestaat, zelfs ten koste van de dichter. Conclusie:
Cuando la Historia duerme, habla en suenos:
en la frente del pueblo dormido el poema es una
constelación de sangre. Cuando la Historia
despierta, la imagen se hace acto, acontece el
poema: la poesía entra en acción.
Wanneer de Historie slaapt, spreekt ze in dro-
men: op het voorhoofd van het ingeslapen volk
is het gedicht een sterrestelsel van bloed. Wan-
neer de Historie ontwaakt, wordt het beeld een
daad, heeft het gedicht plaats: de poëzie gaat tot
Het verdient hetgeen jij droomt.
(Ik heb hier opnieuw een probleem met de vertaling. Ik begrijp niet goed waarop ‘het’ slaat en zou ‘Verdien wat je droomt’ in de context logischer vinden).
Uit de volgende bundel, La estación violenta (Het heftige seizoen, 1948-1957), worden twee teksten opgenomen: ‘El río’ (‘De rivier’) en het centrale gedicht van de bundel, dat aan de Nederlandse bloemlezing zijn naam heeft verleend: ‘Piedra de sol’ (‘Zonnesteen’) uit 1957. Dit is het meest bekende gedicht van Octavio Paz (dat op de achterflap van de Meulenhoffeditie trouwens geprezen wordt door Mario Vargas Llosa en Julio Cortázar). De titel verwijst naar de enorme Azteekse stenen kalender die voor het etnografisch museum van Mexico staat. De cirkelbeweging - het gedicht eindigt zoals het begint, met hetzelfde rivierlandschap - wordt reeds aangekondigd door het motto van Gérard de Nerval. Met de historische tijd worden de arbitraire onderscheidingen tussen individuen en gebeurtenissen opgeheven. Alles houdt met alles verband, ook de Revolutie en de voortdurende transformatie die het individu ondergaat. De dichter kan dus naar de essentie gaan, naar de kern van zijn schrijverschap en van de menselijke verhoudingen, naar de verbintenissen die mensen met elkaar en met de geschiedenis blijven aangaan. Hiervoor kiest Octavio Paz breedademende elfiettergrepige verzen die zich perfect lenen tot voordragen:
(...) amar es combatir, si dos se besan
el mundo cambia, encarnan los deseos,
el pensamiento encarna, brotan alas
en las espaldas del esclavo, el mundo
es real y tangible, el vino es vino,
el pan vuelve a saber, el agua es agua, (...)
(...) beminnen is bevechten,
verandert de wereld, de begeerten worden vlees,
de gedachte wordt vlees, vleugels botten uit,
aan de schouders van de slaaf, de wereld
is werkelijk en tastbaar, de wijn is wijn,
het brood wordt kennis, het water is water, (...)
(In plaats van ‘het brood wordt kennis’ hoort er volgens mij ‘het brood krijgt weer smaak’ te staan. En deze strofe voorlezen in het Nederlands lijkt mij niet echt evident.)
De drie opstellen die de bundel beëindigen sluiten mooi aan bij de gedichten. ‘Allerheiligen, dag der doden’ bevat een analyse van de Mexicaanse beleving van het feest als ritueel en mondt uit in een bezinning over de houding van de Mexicaan tegenover leven en dood. In ‘De wenteling van de tekens’ plaatst Octavio Paz zijn opvatting over de poëzie tegenover die van Mallarmé en de surrealisten. ‘De opstand’, een tekst uit 1968 over de positie van Latijns-Amerika tegenover de rest van de ‘ontwikkelde’ wereld, krijgt een bijzonder perspectief in 1991. Het concept ‘opstand’ wordt nu immers bijna nergens in Latijns-Amerika nog gehanteerd als noodzakelijke voorwaarde tot het vinden van de eigen identiteit. Hiertoe werd bijgedragen door het verschijnen en verdwijnen van een paar, zelfs volgens Latijnsamerikaanse normen zeer bloedige dictaturen, en door het niveau van de schuldenlast die in de revolutionaire jaren zestig niet kon worden voorzien. Deze teksten werden respectievelijk (betrouwbaar) vertaald door Jan Lechner, Gerbrand Muller | Laurens Vancrevel en Jan Lechner.
Uit het voorgaande zal al wel duidelijk zijn dat ik met de vertaling van de gedichten in Zonnesteen bepaald problemen heb. Wie aangewezen is op de Nederlandse tekst zou wel eens de indruk kunnen krijgen dat Octavio Paz een vrij hermetisch dichter is, die absurde beelden produceert. Nu is Octavio Paz integendeel juist zeer coherent en helder, zelfs in de teksten waarin hij aanleunt bij het surrealisme. Maar dat blijkt niet altijd uit de vertaling. Het gaat al mis op de eerste pagina van ‘Aguila o sol?’ waar ‘a solas’ (‘alleen’) door ‘met graagte’ vertaald wordt. Een ‘vertaalvrijheid’ van dat kaliber kan ongeveer op elke pagina worden aangetroffen. Ook in