Poëziekrant. Jaargang 15
(1991)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
BiografieFrederik van Eeden
| |
[pagina 33]
| |
Iets van die ambivalentie is terug te vinden in de houding van Van Eedens biograaf Jan Fontijn ten aanzien van diens studieobject: bewondering wordt er vermengd met een expliciete behoefte om afstand te bewaren. Als Fontijn aan het eind van zijn biografie een ‘voorlopige’ balans opmaakt (de biografie loopt maar tot 1901 en een tweede deel wordt in het vooruitzicht gesteld), geeft hij openlijk toe dat hij zich moeilijk van een zeker wantrouwen kon bevrijden. De biograaf attendeert ook voortdurend op Van Eedens dubbelzinnigheid: ‘achter bijna al zijn doen en laten leek iets anders schuil te gaan’. Tweespalt is dan ook de sleutelterm geworden om deze ‘vreemde’ persoonlijkheid te benaderen. Fontijn heeft zich, bij alle distantiëring, toch met een bewonderenswaardige zorgvuldigheid van zijn taak gekweten. Van Eeden mag inderdaad een ‘ideale held’ van een biografie heten: de omvang en de verscheidenheid van het materiaal dat moest worden ontsloten en | of bestudeerd, is van die aard dat de biograaf voor een immens maar dankbaar speurwerk kwam te staan. Om te beginnen heeft de familie zelf al ‘alles’ bewaard (inclusief schoolopstellen en brieven) en vervolgens zijn er naast de diverse ‘literaire’ bronnen van de schrijver (slechts gedeeltelijk gepubliceerde autobiografieën, brieven en dagboeken) ook nog de ‘wetenschappelijke’ geschriften van de arts en van de sociale hervormer Van Eeden. Aan de ‘mythevorming’ die eigen is aan het genre van de biografie kon echter, volgens Fontijn zelf, niet worden voldaan: de zoektocht naar de ‘coherente persoonlijkheid’ bracht telkens weer de ambivalentie en labiliteit aan het licht van deze veelzijdige, maar ook ‘wonderlijke en raadselachtige persoonlijkheid’. De door Fontijn aangedragen ‘verklaring’ van dit levensverhaal is ontleend aan de psychologie, waarvan althans ‘hier en daar’ gebruik wordt gemaakt. Het gevaar van het ‘psychologisch reductionis-
Illustratie cover
[Charlotte Mutsaers] me’ dat aan deze benadering inherent verbonden is, kon worden vermeden door te wijzen - in navolging van een onderzoek van Peter Gay - op de sterke band tussen de psychische ervaringswereld van het individu en de cultuur waarin hij leeft. In het geval van de psychiater, de mysticus en de sociale hervormer Van Eeden is dat zeker geen overbodige luxe. De ambivalentie van Van Eedens optreden wordt hier overigens, in een verhelderend slothoofdstuk, nadrukkelijk in verband gebracht met de karakteristieke levensfilosofie en -houding van het ‘fin de siècle’. Het is een terrein waarmee biograaf Fontijn goed vertrouwd is: eerder heeft hij al een aantal opstellen over mystiek, muziek en decadente literatuur rond 1900 (onder meer over Couperus) gebundeld in Leven in extase (1983). De periode die in dit eerste deel van Van Eedens biografie wordt behandeld is in literair opzicht ongetwijfeld de meest interessante. Van Eedens aandeel in de poëtische vernieuwing van Tachtig mag dan al gering zijn gebleken, dit neemt niet weg dat hij voor 1901 al zijn belangrijkste werk heeft geschreven. Dat zijn, behalve het genoemde De kleine Johannes, waarmee de eerste aflevering van ‘De Nieuwe Gids’ in oktober 1885 opende, het parodiërende Grassprietjes (1885), de eveneens autobiografische roman Johannes Viator (1892), de dichtbundels Ellen (1891) en Het lied van schijn en wezen (1895), de drama's Don Torribio (1890), De broeders (1894) en Lioba (1897). De roman Van de koele meren des doods (1900), waarvan het grootste gedeelte is geschreven in een hut in Walden, wordt beschouwd als een synthese van Van Eedens literaire en filosofische ideeën. De - breedvoerige - informatie over Van Eedens literaire werk en zijn vaak gespannen relatie en vriendschappen met de overige redacteuren of medewerkers van ‘De Nieuwe Gids’, wordt door Fontijn echter ingebed in het grotere ‘verhaal’ van Van Eedens leven. Aanvankelijk wordt dit leven gedomineerd door de vaderfiguur, wiens wereld wordt beheerst door ongeloof, wetenschap, rationalisme, mensen- en vrouwenhaat. De vader, zelf wetenschapsman en schrijver, wordt door Fontijn omstandig gekarakteriseerd, onder meer als een sociaal en seksueel gefnuikt man, vol angsten en agressie. De jonge knaap Frederik zou zich pas aan het einde van zijn schooltijd in Haarlem distantiëren van de (waarden van de) vader en kiezen voor de wereld van de moeder, voor het christelijke en de naastenliefde. Toch zou aan zijn eerste grote romantische liefde voor Henriette Ort en zijn drie jaar durende relatie met haar een einde worden gesteld - door haar - omdat hij ‘zonder God’ leefde. In deze vroege fase van het levensverhaal, waarin de moederbinding van de jonge Frederik een belangrijke rol heeft gespeeld - ze blijkt uit tal van passages uit dagboeken en brieven - blijft de moeder zelf, in tegenstelling tot de vader, jammer genoeg een nogal schimmige figuur. In Van Eedens studietijd in Amsterdam (1878-1885) werd hij voor het eerst geconfronteerd met sociale ellende. Zijn wetenschappelijke studie brengt ook een ‘ontluistering’ mee van het vrouwelijke li- | |
[pagina 34]
| |
chaam en de liefde, een probleem waar de romantische Van Eeden blijvend zou mee worstelen. Hij had, zo wordt door zijn biograaf herhaaldelijk aangetoond, een afkeer van seksualiteit en zou steeds een idealiserende opvatting van de liefde en de geliefde huldigen. Zelfs de onenigheid met zijn literaire vrienden vindt hierin gedeeltelijk een verklaring. Van Eeden sprak zich bijvoorbeeld niet alleen misprijzend uit over het ‘l'art pour l'art’-principe van de Tachtigers maar was ook regelrecht gechoqueerd door de ‘naturalistische’ nauwkeurigheid waarmee sommige ‘lichamelijke’ passages bij Van Deyssel werden beschreven en die hij als obsceen heeft ervaren. Over ‘Menschen en bergen’ schreef hij aan Kloos: ‘Er is een vervloekte, grove, walgelijke, bloote-billen-visie in, die mij vies maakte van mijn eigen lichaam toen ik 't gelezen had. Ik vind het demonisch beroerd’. En na het lezen van De kleine republiek, waarin Van Deyssel onder meer het gezoen van twee jongens beschreef, greep hij met ‘gierende, bliksemende haat’ naar de pen. Homoseksualiteit was voor Van Eeden helemaal taboe, hoewel die in die jaren, zoals Fontijn aanstipt, in vooruitstrevende medische kringen juist wel bespreekbaar werd. Alles wijst erop dat Van Eeden een volbloed romanticus is gebleven. Zijn vroege belangstelling voor spiritisme en voor het occulte, zijn latere bijdragen over de theosofie, zijn volgehouden platonische relatie (als gehuwd man en vader van twee kinderen) met Betsy van Hoogstraten, het zijn allemaal manifestaties van zijn idealistische wereldbeschouwing. Werd Van Eedens aandacht aanvankelijk vrijwel utsluitend in beslag genomen door zijn eigen psychische instabiliteit en ontwikkeling, omstreeks 1890 begon hij meer oog te krijgen voor maatschappelijke misstanden. Ook deze sociale ideëen vielen, evenmin als zijn ethische stellingnamen vroeger, moeilijk te combineren met de Kloosiaanse esthetische principes van Tachtig. De discussie over maatschappelijke vraagstukken werd in 1890 juist aangewakkerd door een polemiek tussen Van der Goes en Van Deyssel. Voor Van Eeden was dit een aanleiding om zijn nieuwe idealen van een maatschappelijk gerichte, maar tevens spirituele kunst te verdedigen - opvattingen die tegelijk sterk beïnvloed waren door de opgang van het socialisme en door die van de mystiek. Dezelfde ontwikkeling valt ook uit Van Eedens schrijverschap af te lezen. De definitieve breuk in de redactie van ‘De Nieuwe Gids’ zou pas volgen in oktober 1893, toen een aflevering verscheen waarin de namen van Van Eeden, Van der Goes en Tak waren verdwenen: een ‘verbijsterende ervaring’. Van Eeden had geprobeerd zijn vriend Gorter in de redactie te doen opnemen, wat door Kloos werd geweigerd. Er volgden nog scheldsonnetten van Kloos aan het adres van Van Eeden en een spottend portret waarin Van Eedens zogenaamde veelzijdigheid op de korrel werd genomen. Fontijns levensverhaal van Frederik van Eeden is een zeer degelijk wetenschappelijk gedocumenteerd, maar ook ongemeen boeiend boek geworden, waarin de sympathie voor deze getourmenteerde figuur de aandacht gaande houdt en waarin het kameleontische van zijn optreden niet wordt verdoezeld maar integendeel een aannemelijke verklaring krijgt. |
|