Anton van Wilderode
Steden verdicht
Patrick LateurGa naar voetnoot+
Het sierlijke bestaan van steden is het sluitstuk van een mooie trilogie van lees- en kijkboeken waarin de dichter Anton van Wilderode en de fotograaf Jan Decreton landschappen, dorpen en steden van Vlaanderen hebben vastgelegd in gedichten en gezichten. Van Daar is maar één land dat mijn land kan zijn (1983) en van En het dorp zal duren (1986) gingen samen zowat vijfenzestigduizend (!) exemplaren de deur uit. Een opmerkelijk feit als men weet dat voor een exemplaar twee bankjes van duizend moeten neergeteld worden en dat de koper wel een prachtig fotoboek in handen krijgt, maar toch ook ruim honderd gedichten die op een lezer wachten. Onder de vele verklaringen van dit succes blijft de eerste en de laatste het dichterschap van Van Wilderode die als geen ander tot alle lagen van het lezend publiek toegang blijft vinden.
HET PLEIT VOOR DE dichter dat hij daarbij geen toegevingen doet. Poëzie in opdracht buigt Van Wilderode bewust om naar wat hij zelf ‘dienstbare poëzie’ noemt, een ruimere en meer positieve omschrijving van wat vaak ‘ge legenheidspoëzie’ heet. De gelegenheid grijpt de dichter aan om vanuit zijn denkwereld in dienst van en met zijn lezers achter de dingen en de woorden te kijken.
Wie Van Wilderodes poëzie kent, weet dat het derde thema van dit drieluik, de stad, geen gemakkelijke opdracht is geweest. Zij speelt geen noemenswaardige rol in zijn werk waarvoor hij als man van de buiten vooral inspiratie vindt in de natuur. Die reikt hem een onuitputtelijke reeks beelden aan die zijn religieuze en sociale, ethische en esthetische visie vorm geven. De stad, als symbool van hypergeciviliseerde beschaving vol wildgroei en uiterlijke en innerlijke verloedering, zal de dichter dan ook aarzelend betreden.
Van Wilderode is mild in de evocatie van de stad omdat hij geen beeld wil geven van de stad maar van zijn stad, evenmin als hij een beeld zal geven van de (alle) steden maar van ‘steden’, waarin hij aanknopingspunten vindt met zijn innerlijke, poëtische wereld. Daarmee is het duidelijk dat ook dit deel van de trilogie, meer dan een vluchtige lectuur zou laten vermoeden, sterk verbonden is met zijn andere bundels. De feestelijke uitgave van deze (drie) grote bundel(s) in opdracht en de geslaagde samenwerking met Decreton mogen de band met de totaliteit van zijn oeuvre niet uit het oog doen verliezen.
Wanneer Van Wilderode en Decreton de stad betreden, gaan zij soms samen, waar foto en gedicht uitdrukkelijk naar elkaar refereren of waar het beeld voor de dichter alleen maar de aanzet is voor een eigen mijmering. Soms gaan zij elk hun weg, want er zijn foto's zonder gedichten en gedichten zonder foto's. Het geheel vormt een uitbundige en tegelijk intieme verkenning van het stedelijk landschap.
In diverse dichtvormen lezen wij impressies, persoonlijke herinneringen, (virtuoze) speelse evocaties, beschrijvingen. Deze laatste domineren wanneer de dichter een ‘voorbijganger en vreemde’ (p. 194) is. Maar de grondtoon blijft de voor Van Wilderode zo karakteristieke weemoed. Onderhuids voelt de dichter steeds de drang om te vluchten. Kleine steden zijn hem dierbaarder dan de grootstad. Soms vlucht hij in het verleden van de stad en cirkelt hij rond grote namen uit onze cultuurgeschiedenis. Ofwel verbindt hij zijn tocht door grote steden met herinneringen uit zijn persoonlijk verleden (Gent, Leuven, Sint-Niklaas). Niet zelden droomt de dichter van de stad weg met de natuur: in Hasselt mijmert hij over de hazelaar en Deinze verlaat hij in gedachten de Leie volgend. Talrijk zijn de verzen waarin Van Wilderode de oasen in de stad opzoekt: kerken, begijnhoven en abdijen. Die zoektocht levert de mooiste verzen op.
De stad was voor de dichter ongetwijfeld een grote uitdaging. Ondanks het onvermijdelijke gevoel van déjà-vu ontwaart men nergens sporen van poëzie op bestelling. Zijn ambigue verhouding tot de stad heeft Van Wilderode met zijn technisch meesterschap en vanuit zijn vertrouwde gedachtenwereld uitgeschreven in verzen met een verrassende variatie qua inhoud en vorm en in eenklank met zijn ganse oeuvre. Grote dichters overstijgen de gelegenheid van een opdracht.