Recensie
Twee lichte brigadiers
Dick Welsink
Dat plezierdichten tot zeer uiteenlopende resultaten kan leiden, behoeft nauwelijks betoog. Elke beoefenaar heeft zo zijn eigen stokpaardje dat hij met voorkeur berijdt. Niettemin kan het gebeuren dat je aangenaam of onaangenaam verrast wordt door onverwachte produkten van mensen die je door en door meent te kennen.
WOORDKUNSTENAAR Drs. P heeft zich een flink aantal jaren geleden ten behoeve van een wekelijks uitgezonden radioprogramma gewaagd aan het schrijven van een raamvertelling in de vorm van een episch gedicht. Een grootvader leest elke dag kinderen een hoofdstuk voor uit een negentiende-eeuws boek dat vol staat met de meest onwaarschijnlijke gebeurtenissen, beleefd en verteld
door verschillende personages. Het gedicht bestaat geheel uit coupletten van vier regels, berijmd volgens het schema abcb. De versregels zijn niet streng metrisch, maar hebben een huppelend ritme en spelling en interpunctie zijn archaïserend: ‘Het was laat in den maand November | En de aarde was hard en koud, | Toen een grijsaard speurend zijn weg zocht | In het diepst van het Duivelswoud.’ Ieder hoofdstuk van telkens één bladzijde of acht kwatrijnen wordt besloten met mededelingen in de trant van: ‘Zo, kinderen, nu gaat Grootvader de lakeien ranselen. De volgende keer verder.’ Door de toepassing van al die kunstgrepen is een vermakelijke totale parodie ontstaan: op de raamvertelling, het episch gedicht en de ouderwetse avonturenroman tegelijk.
Sedert december 1984 publiceert Jan Boerstoel, een der beste tekstschrijvers voor het Nederlandse cabaret, wekelijks in het Amsterdamse dagblad ‘Het Parool’ een min of meer op de actualiteit inhakend gedicht. Dit bundeltje, dat zijn titel ontleent aan de slotregel van het eerste vers (een huldebetoon aan de in 1987 overleden Carmiggelt), bevat een keuze uit de produktie in de periode tussen januari 1986 en januari 1988. Meer dan in de vorige selectie, Nieuwe vondsten (1986), is hier plaats ingeruimd voor dikwijls licht melancholische overpeinzingen. In tien regels - twee kwatrijnen met omarmend rijm, gevolgd door een distichon - passeren onder meer verjaardag, vakantie, herfst en Sinterklaas de revue, maar ook enkele herinneringen aan een kennelijk vrijwel rimpelloze jeugd in 's-Gravenhage. Mijn voorliefde gaat uit naar die ‘decetten’ (gedecimeerde sonnetten), die van een enigszins cynische kijk op de werkelijkheid blijk geven, zoals bijvoorbeeld ‘Winterslaap’ (over een egeltje dat alle winterse kou en narigheden heeft gemist): ‘Pas als de lente terugkomt in de loop van maart | ontwaakt hij fit en fris na bijna twintig weken. | En daarna gaat hij een verkeersweg oversteken.’
Drs. P, Het scheepje van den kannibaal, Nioba, Antwerpen, 1990. 80 p., fl. 24,50; 490 fr. |
|
Jan Boerstoel, Een beetje wees, Bert Bakker, Amsterdam, 1990, 44 p., fl. 24,90; 498 fr. |