Korter! korter! korter!
Dick Welsink
Wanneer is een gedicht een kort gedicht? Als het niet meer dan vier regels telt. Door een dergelijke beslist niet overdreven strenge begripsomschrijving raak ik meteen in conflict met de samensteller van de bloemlezing die het onderwerp van deze bespreking is. Hij heeft namelijk voor zijn selectie een maximumlengte van acht versregels gehanteerd.
ACHT VERSREGELS! EEN ollekebolleke kan door de beperkte lengte van elk van zijn acht versregels wellicht nog voor een kort gedicht doorgaan, maar dat kun je van de achtregelige verzen van Eva Gerlach in gemoede niet volhouden, om nog maar te zwijgen van een aantal zeventiende- en achttiende-eeuwse dichterlijke voortbrengselen dat uit zes of acht soms de regelbreedte van de bladzijde overschrijdende versregels bestaat. Een strikte definitie zou als niet onbelangrijk bijkomend voordeel hebben gehad dat de limerick, de meest misbruikte dichtvorm van onze tijd, met zijn vijf regels buiten de boot zou zijn gevallen.
Het heeft niet zo mogen zijn, met als gevolg dat deze anthologie aan onevenwichtighheid lijdt. Niet dat er naast de klassieke two-liners geen voortreffelijke vondsten in staan als: ‘Je boek is af, je drinkt niet meer, je hebt je rijbewijs: / wat wil je verder nog voor Godsbewijs?’ (Gerard Reve, Quia absurdum) of het allerkortste: ‘Geld / geldt.’ (Kees Stip, Rijk rijm), maar toch zijn er in dit genre meer pareltjes voorhanden dan de samensteller uit de modder heeft opgedoken. Wat te denken van bijvoorbeeld: ‘Hier gaan over het getij / de zon, de maan en wij.’ (Ed Leeflang, tekst in steen gehouwen op het voormalige werkeiland Neeltje Jans in de Oosterscheldedam) en: ‘Is er nog iets dat u bliefde? / Ja, liefde.’ (Seth Gaaikema). Misschien horen deze gedichten toevallig net bij die enkele die wel geselecteerd waren, maar waarvoor de auteurs geen toestemming voor opname verleenden? We moeten er naar raden, want de namen van de weigeraars worden in de ‘Inleiding’ niet genoemd. Wel wordt daar onder meer ingegaan op het auteurschap van het grafschrift op Poot dat tot titel van deze verzameling dient. Ofschoon die regels afkomstig zijn uit de door Jacob van Lennep na het vroegtijdig overlijden van zijn vriend Gerrit van de Linde uitgegeven Gedichten van den Schoolmeester (1859), staat geenszins vast dat die er de geestelijke vader van is. Wie dan wel blijft onduidelijk. In de Bronvermelding worden de bundels of de afleveringen van tijdschriften genoemd waaruit de verzen afkomstig zijn, in enkele gevallen treft men de mededeling ‘ongepubliceerd’ aan. Elke dichter is daar ook voorzien van een geboortejaar en een eventueel jaar van overlijden (bij sommige reeds lang en breed gestorvenen ontbreekt dit laatste: Frans Buyle (overl. 1977), Jo Landheer (overl. 1986), Rudolf van Lier, Mien Proost en Harry Scholten (allen in 1987 overleden), schuilnamen worden opgelost.
Wie het uitgangspunt van de samensteller deelt zal veel plezier aan deze bloemlezing beleven. Ik haal evenwel met graagte Hendrik de Vries aan, sprekende over de Mei van Gorter: ‘Korter! Korter! Korter!’
Robert-Henk Zuidinga (samenst.), Hier ligt Poot Hij is dood: de kortste Nederlandstalige gedichten, Veen, Utrecht, 1990, 294 p., fl. 14,90; 298 fr.