Anekdotische poezie
Geen warboel is het in de bundel Het gesticht van Harmen Wind; integendeel het is daar keurig in orde, alles begrijpelijk en nog sympathiek ook.
De compositie van de bundel wordt bepaald door ruimte, tijd en persoon. De dichter heeft enige tijd in een psychiatrische inrichting gewerkt en geeft gedicht na gedicht een portret van het huis en zijn bewoners. Geleidelijk aan ontstond er bij hem een soort begrip, in ieder geval respect voor wat er zich afspeelde; van angst en verzet tot aanvaarding en uiteindelijk zelfs visie op een vreemde vorm van geluk. Met het eerste gedicht ‘Tuinlust’ is de toon gezet:
Statig tussen de fraaie perken
het herenhuis. Vooroorlogs. Hoog.
Emaille bord. Zo op het oog
een toevluchtsoord om aan te sterken.
De broeder die mij binnenlaat
troont mij mee naar een ruimte waar
een bont gezelschap bij elkaar
vertoeft en poetst de plaat.
Niemand stelt in mijn groet belang.
Twee man gaan mij om shag te lijf,
een derde grijpt in het gedrang
mijn kruis: ben ik geen lekker wijf?
Een staflid redt mij. Op de gang
lacht hij: Welkom, het dagverblijf.
Wat is het verschil tussen deze sonnetten en een proza-verslag? Natuurlijk de vorm: sonnetten in allerlei soorten, gevarieerde rijmschema's en metra. Vanwege het metrum neemt de dichter soms zijn toevlucht tot stoplappen: ‘Van Stralen geeft zijn medicijnen / bij voorkeur aan de gatenplant. / 's Middags valt hij met zijn krant / van de stoel. Ieder het zijne’, of ‘Gymnasium, met vrucht doorlopen, / en Cum Laude afgeknapt. / Hij, die voor de wetenschap / in de wieg lag - mocht men hopen -’. In deze gevallen is natuurlijk ook sprake van rijmdwang, maar meestal, waar het rijmwoord ongedwongen gekozen lijkt, hoor je natuurlijk ‘het belletje’ aan het eind van de regel. De taal is rijker aan klank, beeldspraak, stijlfiguren dan proza. Er zijn mooie, oorspronkelijke vondsten, geestige wendingen; het zijn aardige gedichten, het is knap maakwerk. Maar waar is het poëtisch affect? Deze gedichten blijven steken in de anekdote. Ze zijn niet echt verrassend, treffend, geheimzinnig. Ze grijpen je nooit bij de keel. Je leest geamuseerd verder, soms een beetje geërgerd door het burgerlijke of belerende toontje. Opa heeft syfilis: ‘Hij had / voor vrouwen en jonge klare / alles over, maar vergat / voor zijn oude dag te sparen, / zie je, en dan krijg je dat.’ De ik-figuur is verpleger, oppasser, autoriteit; de verpleegden zijn ziek, mal, afhankelijk. Er mag dan wel bij de ik respect zijn voor de patiënten: er is geen sprake van gelijke verhoudingen. Verantwoordelijkheids- en helaas ook superioriteitsgevoelens sluipen in de verhalen over Bart, Leo, Sammy, Ten Have, Van der Ley en Overduin al gauw naar binnen.
Harmen Wind
[foto: Bert Nienhuis]