| |
| |
| |
[Nr. 4 - jaargang 14 - juli-augustus 1990]
Interview
Christine D'Haen ‘Alles in de wereld heeft verklarende voetnoten nodig’
Frans Deschoemaeker
Zij blijft doorgaans op een veilige afstand van het literaire gewoel. Zij houdt er niet van haar gedichten voor te lezen omdat zij zich nauwelijks in staat acht hun innerlijke resonantie te verklanken. Zij houdt er nog minder van haar gedichten te horen voorlezen omdat geen mens zoveel tijd investeert in de studie van de declamatie van een gedicht als een pianist dat doet bij het instuderen van een partituur. En toch vond Mayapan-literaire lezingen haar bereid in Kortrijk gedichten voor te lezen en honderduit te praten over haar werk. Enkele markante uitspraken uit een verhelderende gesprek met de ‘first lady’ van de Vlaamse poëzie: Christine D'haen.
U debuteerde op een ogenblik dat de experimentelen zich begonnen te roeren maar door de traditionalistische kritiek werd u meteen in de eigen rangen ingelijfd. Ik vermoed dat u daar niet zo gelukkig mee was.
Ik wist niets van die experimentelen. Ik las, wat de contemporaine Nederlandstalige poëzie betreft, Vasalis, Achterberg, Aafjes, Bloem, Van Nijlen. Ik volgde de literaire actualiteit niet. Bovendien hield ik niet van ‘breuken’. Ik heb nooit het gevoel gehad dat er iets moest afgebroken worden om iets nieuws te maken. Ik wou de verworvenheden van de literatuur verwerken tot een nieuwe, verdergezette, geëvolueerde stijl.
In uw werk heeft de taal aan zichzelf genoeg. Zij verwijst doorgaans niet alleen naar een concrete realiteit, maar naar uiteenlopende cultuurhistorische referentiekaders en naar andere teksten. U bent dus een dichteres van het postmodernisme?
Ach, die termen, Een stijl moet een naam hebben, anders heeft men er geen macht over. In een tijdperk zijn verschillende stijlen werkzaam. Alles onder één noemer vatten, vooral wanneer wij het hebben over de eigen tijd, is gevaarlijk. Wij weten eigenlijk
niet wat we doen. Ik weet dat er over het postmodernisme vele boeken geschreven worden, maar ik heb er weinig van gelezen. Ik verwijs naar andere teksten, of course. Je kunt niets zeggen of schrijven zonder dat je verwijst. Als ik zeg: ‘goedendag’, dan is dat een citaat. Als ik iets zou zeggen dat nog nooit gezegd is, zou niemand mij begrijpen, en ik zou het ook niet kunnen zeggen.
Ook uw recentste bundel Mirages bevat weer een bladzijdenlange reeks verklarende voetnoten. Doet zoiets geen afbreuk aan de heilige autonomie van het gedicht?
Alles in de wereld heeft verklarende noetnoten nodig! Anders begrijpt men het niet. Als ik met mijn man praat, moet ik verklarende voetnoten gebruiken. Als ik zeg: ‘Ik heb de witte waterlelie lief’, dan moet daar een verklarende voetnoot aan toegevoegd worden, want Van Eeden bedoelde de lotusbloem, die in zijn boeddhistische filosofie een diepe en veelzijdige betekenis had. Je weet méér als je weet dat de lotus er was aan het begin van de schepping en dat het oerwezen erin aan zijn teen lag te zuigen. Je weet méér als je weet dat de lotus voor Van Eeden het zinnebeeld was van de vrede, de kennis, de eenheid met het heelal. Als je dat niet weet, denk je alleen maar aan die waterlelie. Je moet er bovendien al een gezien hebben, want er zijn niet zoveel waterlelies meer.
Het gedicht ‘Roos’ uit Onyx is een prachtig in zichzelf besloten, sterk hermetisch gedicht. Het heeft m.i. absoluut geen voetnoten nodig.
U maakt een goed onderscheid. Mijn voetnoten zijn realia, die nodig zijn om de tekst te ‘begrijpen’. De diepere ‘verklaring’ van de tekst moet de lezer zelf vinden. Maar realia moet je geven. Wie heeft altijd de moed om woordenboeken en naslagwerken te raadplegen? Je kunt een tekst op verschillende niveaus lezen. Je kunt je houden aan de tekst zelf. Als je meer wilt weten lees je de voetnoten. En als je nog meer wilt weten neem je de encyclopedie en de secundaire literatuur. En bij elke stap heb je winst. Zo lees ik natuurlijk vele teksten op het eerste niveau. God beware me, ik kan niet telkens alles gaan opzoeken. Maar voetnoten betekenen winst voor de aandachtige lezer.
| |
| |
U gelooft dat spelling drager van betekenis kan zijn. Kunt u dat nader toelichten?
De oude spelling en de oude syntaxis lieten de schrijver een heleboel dingen toe. De naamval liet toe het object vooraan te stellen, op de plaats van het subject, en toch aan te duiden dat het een object is. De -sch liet toe onderscheid te maken, bijvoorbeeld tussen ‘assche’ (verbrandingsrest) en ‘as’ (van het wiel). Wij hebben dat verloren. Bij alles wat je wint, verlies je ook. Als je electriciteit hebt, verlies je de kaars. Wij leven (nog altijd) in de cultuur van het gedrukte woord. Het geschreven woord is visueel, een beeld dat betekenis heeft. Spelling is dus voor het gevoel niet willekeurig, maar hangt samen met een levenslange input van de psyche in de spelling. Als ik het woord ‘assche’ lees, ‘zie’ ik de verbranding. Die -sch staat voor het witte gruis. Maar met het verstrijken van de jaren wordt het gebruik van die oude spelling vreemd. Nu gebruik ik ze niet meer. Behalve één keer, als het echt nodig is. Een genitief bijvoorbeeld, kun je één keer niet missen. Dan moet je ‘van de’ vervangen door ‘des’. Des mans. En je mist het als je het niet hebt.
Alchemie lijkt mij een sleutelbegrip in uw werk. Huishoudelijke arbeid, het stoken van likeur, het maken van confituur, het werk van de smid, zelfs de coïtus, het wordt allemaal wel eens in alchemistische terminologie verdicht. Ik heb de indruk dat al die alchemie één grote metafoor is voor het schrijven zelf. Het maken van een talige werkelijkheid.
Zeer juist. Maar wat was de alchemie? Het voorwetenschappelijk stadium van de chemie. Het mengen van materie met de ‘uiterlijke’ bedoeling goud te maken en macht te verwerven (de steen der wijzen) of eeuwig te leven (het levenselixir). Op het niveau van de psyche betekende alchemie echter ook: het zoeken naar kennis, wijsheid,
Christine D'haen
[foto: Provinciale Zeeuwse Courant]
macht en jeugd. Jung heeft diepgaand geschreven over de psychische betekenis van de alchemie. Op dit ogenblik doen wij niet meer aan alchemie, maar de psychische drang van de mens om kennis te vergaren, zichzelf te leren kennen, het mysterie van het bestaan te doorgronden via de macht over het woord is gebleven. In die zin is schrijven een vorm van alchemie.
Heeft Paul Claes ook de titel Mirages bedacht? Is het woord even gelaagd en meerduidig als Onyx?
Ja, de titel is van hem. Zó meerduidig als Onyx is het woord Mirages niet, maar het heeft toch ook meerdere betekenissen: verbeeldingen, luchtspiegelingen, innerlijke weerspiegelingen binnen het vers bijv.
De laatste jaren werd uw werk door meer en meer critici modernistisch genoemd. Maar waar de moderne dichter de verbrokkeling en het fragmentarische tot onderwerp neemt, blijft de hang naar alles-omvattende synthese tot in uw laatste bundel expliciet aanwezig. Zo bijvoorbeeld in ‘L'Enseigne de Gersaint’, in ‘Half droomt de wereld’ en vooral in het magistrale sluitstuk ‘Jom Echad’. Bent u zich bewust van het feit dat uw werk zich aan de geëigende denkcategorieën en literatuurtheorieën onttrekt? Is synthese dé sleutel tot uw werk?
Ik kan mij niet onttrekken aan literatuurtheorieën. Die theorieën bestuderen alle facetten van literatuur. Uw vraag zal ik op-
| |
| |
| |
La mort de Sardanapale
Eugène Delacroix, 1827
Ils finiront par me persuader que j'ai fait un véritable fiasco.
Eugène Delacroix aan Soulier 11-3-1828
Ik geef je eerst die twee naakte vrouwen
bij het immense bed met de olifantskoppen
gebouwd op brandhout, rood,
die grote vloed van bloed (lijkt het) van doeken.
Stervend, verhangen, gefolterd, doorboord
door hun juwelen gesneden zo geef ik ze jou:
Naar hem linksboven, hem, despoot
verwijfde bebaarde, klein hoofd en brede schoot
onverstoorde, zwelt de diagonaal, het gloeiend vlees
het goud brons parels van wapens huisraad en sieraad.
Rechts vreet vuur het paleis,
linksonder steigert de schimmel met het gesperde oog
door een geweldige neger vermoord: één hengst, menige vrouw.
Geen leegte: alles wil alles, alles is lust
aan wijdopen armen, open geboden lichaam
de hoogmoedige lust van de onlust, het hoogtij
overvol, groots, van schoonheids dood.
[foto: Paul
Van Den Abeele]
| |
vatten als een vraag naar synthese ‘of’ verbrokkeling in mijn werk. In de gedichten is er, denk ik, een sterke drang naar synthese. Misschien streeft lyriek juist naar de harmonie, naar de volmaaktheid van innerlijke vrede, eenheid tussen kosmos en ziel. Maar toch zijn de Moerae versplinterd, fragmentarisch. Mijn Gezelle-boek en Zwarte Sneeuw zijn uit fragmenten samengesteld. Er is in de ziel en in de wereld altijd een strijd tussen afbraak en coherentie, de ene tijd en de ene mens ervaart sterker het ene dan het andere. Een sterke drang naar synthese betekent misschien een grote angst voor verbrokkeling.
Even een intertextueel uitstapje. Uit een structuralistisch-linguïstische benadering van uw werk door Speliers, leer ik dat epifanie sinds Joyce betekent: ongelijkheid in toon en ongelijkheid in de sfeer van de woordkeuze en de beelden. In Mirages staat een gedicht met de titel ‘Epifanie’ en u geeft als verklaring in de voetnoten: het verschijnen van de godheid. Van Dale houdt het bij: Driekoningen. Wat is het verband tussen dit alles?
Ik heb pas een verhelderend artikel gelezen door Pascal Cornet (nog niet gepubliceerd) over de ‘epiphany’ bij Joyce. Voor zover ik het begrijp betekent het woord daar: het plotselinge inzicht in de kosmische totaliteit van elk zogenaamd ‘banaal’ gegeven, een openbaring van de ‘goddelijkheid’ van ook het meest gesmade dagelijkse. ‘Driekoningen’ heet epifanie omdat het de openbaring was van de goddelijkheid van het kind aan de wereld (de machtigen en de wijzen van de wereld). In het gedicht ‘Epifanie’ is het de openbaring van het geheim van de sexualiteit als iets aboluuts.
De ontzagwekkende, bijna beangstigende rijkdom van Mirages vergt van de lezer een buitengewone inspanning. Alleen enkele doorbijtende fijnproevers zullen de wereld die u exploreert betreden. Denkt u daar soms aan, of is deze vraag irrelevant?
Er is in de wereld van nu een grenzeloos aanbod van bezigheden. Cultureel kan men alle muziek van alle tijden, alle plastische kunstwerken, alle literatuur (of nagenoeg), alle teksten kennen. Er is televisie, toneel, concert, - er is op elk niveau van ontwikkeling en smaak overmaat van mogelijkheden. Alles vraagt kennis. Ik kan niet oordelen over het niveau van zelfs jazz of popmuziek als ik er niet in ben ingewijd, d.w.z. dat vraagt toewijding, liefde, wat ik zelf ‘studie’ noem. Er zijn kunstwerken die ‘veel’ studie vergen. Je kunt Stravinsky, Michelangelo, Browning niet begrijpen zonder ‘veel’ studie. Als je Mirages wil lezen moet je er ten eerste van houden. Dat
| |
| |
is niet vanzelfsprekend, je kan er een hekel aan hebben. Dat is een kwestie van smaak. En dan moet je wat studiewerk doen, maar niet erg veel. Iemand die dat doet is iemand die wat moeilijker poëzie wil lezen en die krijgt dan als beloning genot. Je schrijft ook niet alleen voor contemporaine lezers, je mag er redelijk op rekenen dat er een kans is op honderden jaren na-lezen. Maar ik vind zelf bijvoorbeeld Claus niet makkelijker dan ikzelf ben, wel integendeel véél moeilijker.
Autobiografische gegevens zijn in uw poëtisch werk sterk verdicht. Nu is er Zwarte Sneeuw. Was de behoefte om de lezer uiteindelijk toch een inkijk te gunnen in de realia van uw persoonlijk leven te sterk geworden? In een aantal recensies lees ik de bedenking: Zwarte Sneeuw is geen roman, geen dagboek, geen au tobiografie, geen poëzie maar ook geen proza. Wat is het volgens u dan wel?
Ik beschouw Zwarte Sneeuw niet als een meedelen van realia. Ik heb een reeds vrij lang leven geleefd, ik heb een aantal ‘dingen’ verzameld in mijn (zeer slecht) geheugen. Eigenaardig genoeg zijn het vaak uitspraken, soms één zin die iemand zei. Al die momenten uit een leven waarvan ik zoveel vergeten ben zijn ‘epifanieën’, ogenblikken waarin plots oplichtte dat God overal is - dat ‘niets’ grauw, banaal, onbeduidend is (er gaat geen mus verloren, staat in het evangelie). Als Klein Duimpje raap ik al die kleine keitjes op en ze voeren mij naar een ‘betekenis’. Al die mensen, die gezegden, die details heb ik met liefde, met ironie ook maar nooit afwijzend, herdacht. Er is geen enkele afwijzing in het boek, zelfs niet daar waar het zo lijkt. Het Leven is verschrikkelijk, maar leven is vaak heel lustvol en zeker vaak het herdenken van leven. Zwarte Sneeuw is fragmentarisch proza. Dat is waarschijnlijk de benaming.
Christine D'haen, Mirages, Querido, Amsterdam, 1989, 74 p., fl. 19,50; 390 fr. |
Christine D'haen, Zwarte Sneeuw, Meulenhoff/Kritak,
Amsterdam/Leuven, 131 p., fl. 24,90; 495 fr. |
| |
Tarot
Zo laat nog legt mij op den schouder, Dwaze,
den legen plunjezak een tweede weg.
De meester en de moeder zijn verbleekt
en de beminde bruid is ver gebleven.
Getaand de kroon des keizers en des wijzen
stak mij de tweesprong door het vlees de wig.
Den wagen in onzekeren loop gedreven,
den duisteren lantaren opgeheven,
werd ik gegrepen door het machtig rad.
Gevangen boog de leeuw lafhartig neder.
Gehangen bij den hiel boette het leven
vermorzeld door de arcane zonder naam;
steeds vers herkneed en aan het vuur geleverd
rees het te hoog en werd het hoofd gespleten.
Sterren werden door het zwart ontstoken,
rozen door de maan vol dauw gegoten,
ogen vol gouden droesem van de zon.
Gerecht werd gisteren 't oordeel uitgesproken,
vanmorgen glansde nog de apotheose.
| |
Epifanie
Heet ijs snelt (schijnt het) door
haar aderen, haar beenderen breken
vlees beeft, de adem stokt, de lenden steken
zweet parelt op poriën, zeker
vlees met vlees doorstoken en
beenderen gekneed, geraamtes krakend
getweeën aaneengeklonken, gebroken, één
smeltend stollend magma te maken.
Onder uw striemen en smaden begeeft zij 't
stom en schreeuwend, haar bloed keert
zij moet dat verdragen, knel, sper,
praam haar: zij boet uw slagen.
Beloon mij dan (roept zij), vertoon mij daarna
je allerinnerste rad waardoor
die zilveren trillende sperwer opschiet
telkens ontsta telkens verga
|
|