Haarspit
Het woord snijdt, geneest niet Rushdie heeft bij monde van Albee een belijdenis uit laten spreken. Hij kan niet geloven in een geopenbaarde koran, hoopt dat de nood aan transcendentie door de literatuur kan verzadigd worden. Ook de recente instorting van het messiaans perspectief van het marxisme in oostelijk Europa overtuigt hem dat die nood tot de menselijke diepte behoort. Voor hem echter is God dood en ook niet terug te zoeken in het irrationele.
Geen zinnig mens in het westen wil nog een atheïstisch kunstenaar bestrijden met geweld of doodsbedreiging. Onze cultuur is sinds de verlichting tot inzicht gekomen dat er andere wegen zijn om tegenstanders te beïnvloeden en onze veeldenkende maatschappij gaande te houden zonder oprispingen van fanatisme.
Toch voelt iedereen dat er, ook in Vlaanderen en in Nederland, af en toe een koorts komt opzetten, een trend om zich met scherpte te keren tegen lui die onze grondvisies niet delen. Vooral het fanatisme van de anderen (sic), zet er ons toe aan.
We schijnen het slechts moeizaam aan te kunnen in een pluriforme wereld te leven. We hebben nood aan zelfbevestiging en zoeken daarvoor een groep, een loge, een sekte.
Historische voorbeelden zijn er genoeg: Europese dissidenten op de May Flower, vluchtelingen naar het westen uit het oosten en uit Zuid-Amerika. M.i. zijn ook de strijd rond abortus en het terrorisme uit deze wortel gegroeid; signalen van een hang naar een homogene groepsbeleving.
Was het niet Dostojewski die een enthousiast visioen in de mond legt van Wersilow over een ander Europa van wijsheid, kunst en wetenschap vanuit zijn verzet tegen het bestaande? Walter Jens, ‘Dichtung und Religion’, 1985 noemt hem de anti-Europeaan.
Wie de fijnzinnige humanist kardinaal John Henry Newman naleest in zijn 8ste discourse over de universiteit en de gentleman, begrijpt waarom hij het veel subtielere van de Ierse geest verkiest boven de Engelse geest die nuchter bezig is met wetten en regels. Niet toevallig wijst hij het duel af voor hij begint aan een protret van de gentleman en is hij tegenstander van ‘topics which may irritate’.
Het lijken vijgen na Pasen als Rushdie beweert dat hij de islamieten niet wou kwetsen. Verbaasd zie ik het angstige gezicht van W.F. Hermans voor de camera hetzelfde beweren na een wat robuust geschrift.
Wie zelf vrienden heeft verloren door de scherpte van een woord op zoek naar de waarheid, beseft dat het woord niet aan invloed heeft verloren, maar wel aan subtiliteit.
De hele rel rond het ontwerp voor een glasraam in de kathedraal te Gent is er een onterend voorbeeld van.