tot mijn omgeving en de dingen die ik las. Ik schreef Vestdijk-achtige, Nijhoff-achtige, Marsman-achtige gedichten - hele pakken, die ik later weer weggooide, maar het leerde me die zichtbaarheid krijgen op wat ik wou en niet wou. Ik probeerde, toen ik Rilke een beetje begon te begrijpen, Vestdijks bedoelingen met dat barokbegrip concreet aan te voelen, regel tot regel. Ik begon ook in te zien hoe hij tot zijn heiligverklaring van de Neue Gedichte kwam en tot zijn onbegrip voor de Sonette an Orpheus. En ik stelde iets vast wat me toen met ontzetting vervulde: ik was het vaker niet dan wel eens met wat hij beweerde. Twee mogelijkheden: óf ik was dom, óf Sinterklaas bestond niet.
Ik moest eerst zelf hele essays aan elkaar schrijven die ik later weer verloochende, eer het tot me begon door te dringen dat je in een essay zeer terechte dingen kunt beweren zonder dat ze wààr zijn in onomstotelijke zin. Een goed essay kan iets beweren dat ‘waar’ is en toch, buiten die tekst zelf, niet houdbaar. Een essay heeft een eigen innerlijke, verraderlijke logica, een consistentie die van de schrijvende persoonlijkheid uitgaat. Later vond ik, via Willy Roggeman, een term voor dit verontrustende fenomeen: idiosyncrasie - het hele kluwen van tegenstrijdigheden dat een persoonlijkheid tot een vorm van belichaamd denken laat openbloeien. Het denkende lichaam - radicaliteit, zelfs fanatisme, gaan binnen dat spanningsveld hand in hand met de grootste kwetsbaarheid.
Vestdijks essays leerden me dus ook dingen aanvaarden, die strikt genomen niets met het onderwerp te maken hadden. Want als ik ze nu herlees, tik ik soms met de vinger tegen mijn hoofd en denk: die Vestdijk is gek.
Dat was hij natuurlijk ook. Hij schreef, als dilettant, tien boekdelen vol over muziek - al even aanvechtbaar. Zoals Bart Vervaeck onlangs in de Vestdijkkroniek aantoonde, is zijn hele twee-eenheid om Mahler te analyseren, je reinste willekeur. Dokter Vestdijk diagnostiseert bij hartpatiënt Mahler een dialectiek tussen systole en diastole - ontspanning en verkramping van het hart - en alles wat in Mahlers symfonieën niet klopt met dit schema, noemt onze muziekdokter mislukt of overbodig.
Toen ik daar jaren geleden voor het eerst op gewezen werd, reageerde ik vreselijk defensief en verdedigde Vestdijks Mahler op een emotionele manier, waarin ik nu, achteraf, vooral mijn eigen angst
herken om Vestdijk van zijn voetstuk te doen donderen. Ik kon toen niet aanvaarden dat een Vestdijk
naast het voetstuk minstens zo boeiend kon zijn als een Vestdijk er bovenop; - dat essayisten tenslotte ‘essayeren’, speculatief denken - letterlijk betekent dat: be-spiegelend, er moet dus iets van een zelfbeeld in doorschemeren. Uit deze subjectieve aanzetten ontwikkelen ze soms redeneringen waar zogenaamd serieuze lieden dan later vlijtig als een fiscus mee kunnen gaan lopen.
Het belangrijkste voor mezelf was, dat ik leerde enkele fundamentele tegenstrijdigheden van de creativiteit van het essay te aanvaarden.
Ik besef plots dat ik hier in kort bestek het traject van een kennistheoretische argumentatie heb zitten schetsen, een redenering die me uiteindelijk op mijn eigen manier van denken wees - en dat dat alles, onder meer, door die twee essays van Vestdijk was begonnen. Van het lezen over een Rilke die ik niet begreep (en van een intense, dus vage bewondering), kwam ik tot het lezen, in diezelfde essayistiek, van de kennisproblematiek in verband met literaire kritiek, (eerder een ontnuchterend afwegen).
Dat is dan ook de reden waarom ik Vestdijk nog steeds waardeer, al is de bewondering geweken voor een sympathiserende afstandelijkheid. Het is ook de reden waarom ik me nooit heb kunnen thuisvoelen in de kritiek van na 1960, waarin iedereen haast begon te maken zich te verontschuldigen van zodra hij een woord met meer dan drie lettergrepen gebruikte.
Dat is ook de reden waarom ik vind dat auteurs geen lippendienst aan de censurering van hun intellectualiteit moeten bewijzen: men mag het streven naar niveau in de essayistiek nooit afstraffen met schimpen en honen, want daar is precies elk fascistisch of dictatoriaal regime mee begonnen. Intellectualiteit kan ook betekenen: de eerlijkste en meest kwetsbare manier om kritisch te worden. Ook al begint dat streven vaak bij zelfoverschatting en iets pedants - een kenmerk dat bij Vestdijk prominent aanwezig is - het zwengelt een denken over literatuur aan, dat haar in de buurt van de filosofie brengt, maar met minder gevaar voor systeemdenken. De literaire essayistiek vraagt niet om heiligverklaring of laatste waarheid, hij emancipeert de veelvormigheid van het denken. Hij bedient zich van beeldspraken, en lijkt daardoor op de lyriek; hij laat parabels en verhalende elementen, associaties en curven zien, en krijgt zo iets van de roman; hij diept dingen op en krijgt daardoor iets van een getuigenis - maar dit laatste zeker niet op de eerste plaats. Het essay roept slechts geestdrift op bij de lezer die niet in eerste instantie naar informatie op zoek is, maar naar een ervaring. Het essay verkoopt geen waarheid, het biedt inzicht aan - kritisch en verbeeldend denken. Het maakt tussenzones zichtbaar. Het maakt ons vertrouwd met de gedachte dat het hopen op één waarheid naïef en onverdraagzaam is, omdat de tekst, na elk essay, nog even raadselachtig blijft spreken. Tegelijk leert het ons, dat het mogelijk is uitspraak aan uitspraak te toetsen en dichter bij een geldige lectuur te komen. Toch slaat het goede essay zijn onderwerp niet dood met opinies: het doet een gooi naar een zo zinvol mogelijke leeswijze en laat
vervolgens de plaats aan een ander. Elk goed essay doet je zelf aantekeningen of bedenkingen maken. Met een autoritair, dus mislukt essay, ben je het eens of oneens. Geen gesprek. Niet dat Vestdijks essays aan al deze voorwaarden voldoen: vaak is hij inderdaad veel te precair en gaat het systeempje zijn eigen gang. Maar hij is uiterst handig in het inkleden van zijn argumenten. Vestdijk is een goede scholasticus, en een goed schaker. Hij heeft altijd een tegenzet klaar, en hij heeft zo zijn eigen strategieën om het veld te bezetten. Eens je die strategieën kent, is het charisma weg, maar het respect voor de speler blijft. Want hij doet je, al is het soms ongewild, denken over de methode.
Precies dat heeft Vestdijk zelf zo bewonderd in Valéry: dat hij in zijn beroemde essay over Da Vinci eigenlijk vooral over zijn eigen artistieke methode heeft geschreven, een eye-opener aanreikte om iets