Buitenland
‘Spanjaarden raak je hier aan de straatstenen niet kwijt.’
Deze uitspraak van uitgever Martin Ros over de moeilijke commercialisering van de Spaanse literatuur staat op pagina 25 van het boek waarin Maarten Steenmeijer de receptie van de Spaanse en Spaans-Amerikaanse literatuur in Nederland tussen 1946 en 1985 bestudeert. Uit het beschikbare bronnenmateriaal blijkt dat tot in de jaren zestig vrijwel alleen Spaanse auteurs in het Nederlands vertaald en uitgegeven werden, maar dat vanaf de jaren zeventig de Spanjaarden volledig uit het blikveld verdwijnen en dat er nu voornamelijk Spaans-Amerikaanse schrijvers voor de Nederlandstalige lezer toegankelijk worden gemaakt. In zijn studie onderzoekt Steenmeijer naar mogelijke oorzaken en probeert hij na te gaan of er een verband bestaat tussen de twee fenomenen, wat uiteindelijk niet het geval blijkt te zijn.
LIEVE BEHIELS
Het eerste hoofdstuk bevat een overzicht van alle Spaanse en Spaans-Amerikaanse werken die van na de tweede wereldoorlog tot in 1986 in het Nederlands werden vertaald. Uit deze lijsten blijkt dat er vrijwel uitsluitend hedendaagse werken van Spaans-Amerikaanse auteurs zijn uitgegeven, terwijl voor de Spaanse letterkunde de niet-contemporaine werken (hiermee wordt bedoeld: van voor de bestudeerde periode), de toon aangeven. Er is ook een belangrijk verschil in uitgeverspolitiek: de Spaanse werken zijn incidenteel uitgegeven en nooit op consistente wijze op de markt gebracht. Herdrukken waren zeer zeldzaam. De Spaans-Amerikaanse werken in vertaling hebben onderdak gevonden bij een klein aantal uitgeverijen dat regelmatig met het nieuwste werk van de belangrijkste schrijvers voor de dag komt en op gezette tijden voor herdrukken zorgt.
In hoofdstuk twee vraagt Steenmeijer zich af of de evolutie in Nederland qua vertalingen uit het Spaans te vergelijken is met wat er in het buitenland is gebeurt. Dit blijkt het geval te zijn. Een van de interessantste passages uit het boek probeert een antwoord te geven op de vraag waarom de Spaanse literatuur verdween (p. 62-69). Steenmeijer voert hier literaire argumenten aan: de geëngageerde sociaal-realistische romans van de jaren vijftig hadden stilistisch weinig te bieden, en de experimentele romans van de jaren zestig voegden aan het internationale literaire panorama niets toe. De recente Spaanse roman is dan ook helemaal een onbekende in ons taalgebied.
De niet-contemporaine Spaanse letterkunde doet het in het buitenland heel wat beter in vertaling dan bij ons. Steenmeijer schrijft dat toe aan het feit dat de Nederlandse lezer in het algemeen weinig belangstelling blijkt te hebben voor vertaalde klassieke literatuur en zelfs voor de eigen literatuur van voor het einde van de negentiende eeuw. Ook het noodzakelijke kleinschalige karakter van de uitgaven omwille van de beperkte afzetmarkt kan hier een rol spelen.
Hoofdstuk drie behandelt de buitenlandse bemiddeling: in hoeverre werd een Spaans of Spaans-Amerikaans auteur vertaald omdat er reeds Franse, Duitse, Engelse vertalingen op de markt waren? Wat de grote namen betreft, was Nederland zeker geen koploper, het introduceerde vooral minder bekende auteurs. Uit dit aspect van het onderzoek rijst ook het vermoeden dat het voor de niet-contemporaine Spaanse literatuur vooral de vertalers waren die initiatieven hebben genomen, terwijl het voor de hedendaagse literaturen vooral de uitgevers zijn.
Het laatste hoofdstuk behandelt de Nederlandse receptie tussen 1960 en 1970. Steenmeijer baseert zich hier op de recensies die verschenen zijn in kranten, weekbladen en literaire tijdschriften. Ook hier weer een paar pregnante bladzijden (142 en volgende) over de vraag waarom de Spaanse literatuur bij ons niet aansloeg. Ze werd niet alleen inconsistent gepresenteerd, maar ook fragmentarisch besproken: de recensies van hedendaagse Spaanse werken zijn korter, minder in aantal en minder lovend dan de besprekingen van Spaans-Amerikaanse auteurs, die regelmatig met de grote namen van de wereldliteratuur werden vergeleken. Spaans-Amerikaanse werken werden zeer lovend onthaald door de critici en gingen vlot over de toonbank. Hun succes is te verklaren door hun literaire kwaliteiten: barok, ideeënrijkdom, oorspronkelijke taal en structuur. Politieke motieven wegen niet zwaar door.
Aan dit boek ging uitgebreid en langdurig zoekwerk vooraf, dat correct in statistische tabellen is verwerkt. De conclusies zijn hierin degelijk verankerd. Steenmeijers boek stikt echter niet in de cijfers: hij neemt zijn lezer systematisch mee naar de achterkant van de statistiek en de verklaringen die hij geeft voor wat hij vaststelt waren voor mij dikwijls echt verhelderend. Deze studie is vlot en met zin voor humor geschreven, en zelfs ‘de bespreking van de boekbesprekingen’ leest moeiteloos. Wie begaan is met de Spaanstalige letteren leest het in een paar rukken uit.
Maarten STEENMEIJER, De Spaanse en Spaans-Amerikaanse literatuur in Nederland, Coutinho, Muiderberg 1989, 190 p., fl. 24,50; 490 fr.