Het gaat om de poezie!
bedenkingen bij een festival
Als de Ierse dichter Brendan Kennelly eindelijk voor het (schaarse) publiek staat, wordt het volmaakt duidelijk: voor een festival heb je een bevlogen dichter nodig, meer niet. Laat hem lezen en het publiek is dankbaar en enthousiast... Maar vóór het zover was! En dat ondanks de risicoloze keus!
Op het Europees Poëziefestival in Leuven (28, 29 en 30-sept. '9) moest het publiek wel erg lang wachten voor er enige poëzie te genieten viel.
Het festival zou drie dagen duren en dus waren we keurig om drie uur in Leuven in de Salons Georges voor het ‘onthaal van de deelnemers’. We mochten onze congresmap (met de dikke bundel en toeristische en commerciële onzin) in ontvangst nemen. Om 19.30 uur zouden de buitenlandse gasten door de Universiteit ontvangen worden, maar dat hadden we verkeerd begrepen. We waren wel buitenlander, maar geen gast. Op zaterdag zou het dan beginnen: 9.45uur muzikale ouverture. Toen wisten we nog niet dat op dit festival alles te laat begon - tot 3 kwartier later. De openingszitting in de Grote Aula werd een vervreemdend gebeuren. De president Emma Vorlat begrepen we nog wel en ook de presentatie van de bundel, maar de lezingen door Ugo Fasolo, Roger Mc Cough (die was gelukkig snel klaar), J, Bernlef, Karel Jonckheere, Jacques Izoard en Pierre Torreilles ontgingen ons, De tekst stond immers letterlijk in de bundel. Dit was toch een poëziefestival? Of toch een congres?
Pas om 15.00 uur zou dan het poëzieprogramma beginnen. Om 15.20 uur raerkte mijn partner lichtelijk geïriteerd op: nu zijn we al een etmaal in Leuven en ik heb nóg geen gedicht gehoord!
Het publiek vulde de kille aula met het koude licht maar voor een derde deel. Eugène van Itterbeek draafde voortdurend lachend en handenschuddend heen en weer. Maar dan eindelijk begon het. Tot onze verrassing ging het licht uit. Nou ja, inleiding dachten we, maar geleidelijk aan drong het tot ons door dat er een wonderlijke conceptie aan dit poëziefestival ten grondslag lag. De organisatie (Van Itterbeek en zijn talrijke helpers) was er waarschijnlijk van uit gegaan dat poëzie vervelend is - dat je het publiek dus regelmatig moet vermaken ora het wakker te houden of zo. En wat associeert de burger met poëzie? Juist: gitaarmuziek, pianomuziek van o.a. Satie en Debussy (die overigens willekeurig werd afgebroken, want anders duurt het weer te lang), aquarellen van landschappen, pantomime en een harlekijn. En het was er allemaal, in bonte afwisseling en op zich zelf helemaal niet onverdienstelijk, maar irrelevant, tijdvretend en storend! De harlekijn (die zijn rol knap speelde) had de ondankbare taak elke dichter aan te kondigen op een specifieke wijze. Soms kon dat heel kenmerkend voor een dichter, maar meestal kreeg je het gevoel dat er krampachtig gezocht was naar een relatie tussen aankondiging en dichter. Veel dichters stelden de aankondiging zichtbaar niet op prijs. Anderen vonden het prachtig. Er viel een onderscheid tussen ruwweg noordelijke en zuidelijke dichters waar te nemen. Met name de Nederlandse dichters vonden het allemaal flauwekul. Het meest deraonstratief
EUGÈNE VAN ITTERBEEK, EEN TE PERFECTE ORGANISATOR?
reageerde Bernlef. Hij stak het onzichtbare briefje met zijn naam dat door de harlekijn op de grond gevonden was, met een spottend gebaar in zijn zak. Overigens vielen de Nederlandse dichters (Kouwenaar, Bernlef, Kopland en Buddingh') in 't algemeen wel op, omdat ze perfect in het beeld vielen dat de gemiddelde Belg van de Nederlander heeft: ze gedroegen zich als groep hautain, spottend, lastig, stijl, calvinistisch, principieel en niet communicatief.
Bernlef droeg zondag ook een protestgedicht voor, waarin hij sprak van kleine, harde bessen, zure woorden, (politieke) walm en een raenseneter, daarbij zijn eigen gedicht ‘De kunst om tweedst te zijn’ parafraserend en duidelijk verwijzend naar het rechts politieke optreden van Van Itterbeek en de autoritaire organisatie van het festival. (Het was inderdaad opvallend dat de medewerkers niet veel te doen hadden terwijl Van Itterbeek maar rondholde en het druk had met representatie. Ik kreeg de indruk dat het festival was dood-georganiseerd. Er was weinig gelegenheid tot onderling contact voor de dichters wegens de overvloedige maaltijden die een stijf, officieel en burgerlijkkarakter droegen. Hoe duur was het festival? Een paar miljoen franken? Gebruik hiervan een kwart, huur een weekend een conferentie-oord, laat de dichters samen met de deelnemers eten (veel eenvoudiger) en je hebt een onvergetelijk gebeuren, ook voor de dichters! Als je aan het gemeenschapsgeld denkt dat dit festival heeft opgeslokt, word je woedend. Hoeveel festivals moeten het met een fractie van het geld doen!
Ik heb Nederlandse festivalgangers gesproken die echt kwaad waren en het zondag lieten afweten. Men stoorde zich aan de rim-ram en de liefdeloze behandeling van het publiek. Wie haalt het nou in z'n hoofd om van 15 tot 18 uur het publiek zonder pauze bezig te houden en dan te roepen ‘3 minuten pauze’? Als je dorst had, kon je in het toilet wel wat water drinken.)
's Avonds was er een (voortreffelijk) concert van het Brussels Kamerorkest met door dichters geïnspireerde muziek. De laatste dag opende in de Gothische zaal met een cabaretesk programma. Op de daarop volgende receptie (aangeboden door het stadsbestuur) sprak ik o.a. met de Deense dichter Thorbild Bjoønvig, die zich wat verloren voelde. Het speet hem dat zijn gedichten alleen in 't Nederlands vertaald waren terwijl er een goede Engelse vertaling bestond.
Kopland klaagde 's middags voor het publiek over de Franse vertaling. Ook hij had liever Engels gezien en hij droeg uit protest een Engelse vertaling voor van het openingsgedicht van de bundel ‘Een lege plek om te blijven’. Gerrit Kouwenaar, die zijn indrukwekkende cyclus ‘Achtergelaten landschap’ las, was ontevreden over de kwaliteiten van de Engelse vertaling. (De Poetry-vertaling, die ook niet alles is - zie PK 3-4 -, van Adrian Henri, is inderdaad beter.)
De Fries Jan Wybenga, die tussen de Griekse dichters zat, was wel tevreden met de Franse vertaling, omdat zijn gedichten al eens in het Nederlands, Engels, Duits en Italiaans waren vertaald. Zijn vertaalster (Liliane Wouters) had gewerkt met een Nederlandse parafrase, zodat de Franse tekst nogal vrij is.
De Belgische dichter Erik van Ruysbeek, nog steeds ‘opgenomen’ door de natuur, werd na zijn ‘Litanie’ nogal pijnlijk verrast door het pantomime-spel over bomen. Vóor Hubert van Herreweghen werd het officiële programma verstoord door Breeder Heymans en een trawant, die de act van Poetry International herhaalden. Met spuitbussen tegen de muffe doodverklaarde poëzie schreeuwden zij hun nerveuze en machteloze protest de zaal in. Het verder zo lijdeame publiek reageerde voorspelbaar: geschrokken, verbaasd, geamuseerd, geïrriteerd en tenslotte hoonde men de trillende Heymans weg, die dan altijd zijn papieren de zaal in slingert in de hoop dat iemand zijn teksten leest. Jammer dat Heymans het nodig vindt zó in de belangstelling te komen: de kwaliteit van het protest is heel wat minder dan die van zijn gedichten, Overigens hadden ze het moment niet beter kunnen kiezen, want nu kwam Van Herreweghen: ‘een dichter zoekt zijn tropen / voor een hoog loflied aan het licht: // licht van de zon, o gouden regen, / witte, stuivende wemeling, / stuifmeel der zonnebloem, gezegen / zegenend over alle ding, // heilige helderheid, zuivre klaart’ etc. Nee, dan hoor ik liever Buddingh' (net vo6r de verstoring) met zijn schorre, doordringende voordracht of Roland Jooris, eenvoudig, bescheiden. Zijn poëzie is verwant aan die van Bernlef, Kopland leest altijd prachtig, maar de sfeer was niet goed. Toch maakte hij indruk bij het publiek. Bij Lucienne Stassaert viel het verschil tussen Noord en Zuid weer op: het is het verschil tussen grillige metaforen als in ‘Madige nevels in de straat,/ ontheemde bomen rochelen - / de nauwte nabij van het woord,’ en de ondanks hun raadselachtigheid nuchtere regels van Kopland: ‘Zoals de pagina's van een krant / in het gras langzaam om / slaan in de wind, en het is de wind / niet, die dit doet,’.
Het programma liep, ook door de late aanvang verschrikkelijk uit. De slotzitting begon bijna 2 uur te laat. We zijn maar vertrokken. Over de toespraken van Karel Anthierens en Hendrik Brugmans (‘ererector Europa College en voorzitter van de Culturele Comraissie van de Europese Culturele Stichting’ met de afschuwelijke titel: ‘Dichter: hart en geweten’) kan ik de lezer dus niets mededelen.
Wij waren gekomen voor de poëzie.
REMCO EKKERS
Van dit eerste Europees Poëziefestival 1979 bestaat een lijvig boekdeel dat alle essays en gedichten over de dichter in zijn landschap bevat. Het werd samengesteld, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Eugene Van Itterbeek en het verscheen als cahier nr. 16 bij de Leuvense Schrijversactie, Guldensporenlaan 85, B-3200 Leuven waar het verkrijgbaar is door overschrijving van 400 fr., 28 fl. op 431-7120531-25.