De poezie als intiem partijtje schaak
Als Guépin zijn nieuwe bundel ‘Er is alleen buitenkant’ de ondertitel ‘Een novelle in verzen’ meegeeft, dan is de bundel dat ook, wat je niet hoeft te verwonderen als je weet dat Guépin zich professioneel bezig houdt met literatuurwetenschap. Hij is expert in Oosters Hellenisme. De titel van zijn dissertatie luidt ‘The tragic paradox’.
Een novelle in verzen is in de Nederlandse letterkunde vooral bekend geworden door het 14-eeuwse werk ‘Die Borchgravinne van Vergi’. In de Middeleeuwen werd vrijwel alleen in versvorm verteld. Nadat het proza was ingeburgerd, schreef men nauwelijks nog verhalen in versvorm. In het klassicisme en het Rococo vinden we de novelle in verzen als apart genre in de zogeheten Anacreontiek, en later, in de 19e eeuw, bij bijv. Bellamy en Bilderdijk.
Het anacreontische genre dankt zijn naam aan de Griekse dichter Anakreon (6e eeuw v. Chr.) van wie overigens slechts enkele verzen en fragmenten bewaard zijn gebleven. Toch heeft hij door drink- en liefdesliederen die aan hem werden toegeschreven, veel invloed gehad op latere dichters. Het gaat hier om elegante verzen over de macht van de liefde, het moeizame werven van de geliefde, de intieme omgang met vrienden en het zoeken van harmonisch levensgenot in de zin van Epicurus. De sierlijke en lichtvoetige vertellingen spitsen zich vaak toe op een pointe met erotische toespeling. De dichter speelt met het leven maar niet met de versvorm die helder en symmetrisch is opgebouwd. Het is een bij uitstek literair genre waarin de dichter zijn virtuositeit glimlachend doet blijken.
Guépin, van wie men gezegd heeft dat zijn wetenschappelijk werk te fantastisch en zijn poëzie te cerebraal is, zegt zelf: ‘Als cerebraal wil zeggen, dat de gedichten met weinig emotionaliteit geschreven zijn, dan lijkt dat zo, omdat het bij mij gaat om emotion recollected in tranquillity. Mijn gedichten komen juist vaak als ik geëmotioneerd ben geweest en daarna goed heb geslapen. Dat de gedichten echt bedacht zijn is niet waar, al kan ik me goed beheersen.’ (Uit een gesprek met John Müller, Handelsblad 15-1-69)
De novelle bestaat uit 6 afdelingen. Elke afdeling bestaat uit een aantal (3 tot 6) gedichten van meestal 3 kwatrijnen met gekruist rijm in de klassieke alexandrijn. Ik geef kort de inhoud.
1. Het gaat over twee vrijgezellen: Frederik (waarin de lezer Guépin meen t te herkennen) en Léonard. Ze zitten in leren fauteuils bij de haard te drinken en te praten. F. (docent) vertelt over zijn liefde voor een studente. Hun verhouding is uit een misverstand ontstaan. Hij heeft haar verteld over zijn liefde voor een ander meisje, zijn vertwijfeling en trots en hoe hij zich zelf steeds onder controle probeert te houden. Zijn optreden naar buiten suggereert alleen maar zekerheid: in werkelijkheid is hij onzeker en alleen. Het meisje wil hem koesteren en sindsdien is hij bij haar.
2. Dan vertelt Leonard zijn verhaal. Hij raadt dat F. het over Elvire heeft. Zij heeft hem ook versierd, maar zijn bekering kwam juist te laat. Hij kampt met een eigenschap die er voor zorgt dat hij het goede uit zijn handen laat glippen, uit onrust en verveling. Hij ging met haar naar Venetië: toonbeeld van schijn. Op straat hoort hij iemand zeggen: ‘Ma poeta poco/ più di chi no lo è’ (maar een dichter is weinig meer dan wie het niet is). Ook kunst is schijn. (‘Sonnet of bal, gerijmeld of gemaskerd, / 't is alles vals, verguldsel, schijn, geveinsd, / geluk of ongeluk meteen verbasterd, / zodra je dicht of danst, of weent of grijnst.’
3. De dag na het praten en drinken gaat L. (hersenonderzoeker) naar zijn laboratorium. Hij denkt aan E. die nu bij F. woont. De dichter noemt F. goedaardig (!) en L. ‘een hysterisch loedertje’. Hij kruipt in E's brein. (Het perspectief is de hele novelle door nogal ingewikkeld. De dichter heeft dan ook verschillende tekens nodig om aan te geven wie er praat of denkt of citeert.) Zij droomt van Venetië als een hel. F. Wordt wakker. E. sust hem. L. denkt (elders) terug aan E. ‘Alleen wat weg is, blijkt.’
4. De dichter vertelt hoe F. op zijn werk (aan de universiteit) wordt gewaardeerd, al vermoedt hij kritiek. Hij denkt aan geld en koopt een dure jas voor E. De dichter neemt ironisch afstand. Hij houdt van het spel van zijn personages: ‘er is alleen maar buitenkant, ja jas/ of ui, wat lijkt dat blijkt,’.
5. De dichter vertelt over L. in zijn ouderlijk huis, met vader, moeder en zus Gerda. Het gezin aan 't ontbijt. L. denkt aan de ban van 't huwelijk. Hij is in de war en roept aan tafel ‘Elvire, red 'r!’. Gerda vraagt naar E. Zijn ouders verwijten hem onevenwichtigheid, maar L. vindt zichzelf juist te voorzichtig. Hij spreekt zijn verwarring uit. G. zegt: we gaan naar E.
6. De dichter vertelt over het bezoek van L. en G. aan F. en E. Aan de wand hangt een intrigerend tafereel van de slacht. G. babbelt over actuele onderwerpen. E. vraagt hoe het met L. gaat. L. voelt zich slachtoffer. Ik citeer het slot van het tweede en het eerste kwatrijn van het derde (laatste) gedicht:
‘De kamer wordt een grijns, gebalde vuisten,
hij vliegt op, torent, waarom is hij boos?
Hij ziet zijn oog oplichten uit het duister,
valt op hm neer, blijft even stil, roerloos.’
‘Applaus, geschater van de meisjes wekt hem.
-Dat was het dus!= =Het raadsel opgelast! =
Zegt Frederik: =Denk niet dat j'iets ontdekt hebt,
er is geen bodem, hoe diep je ook vort,’
De tweede regel van het laatste kwatrijn blijft mij een raadsel, ook na herhaalde lezing, met tussenpozen van weken en maanden. Waarnaar verwijst ‘Dat’? Welk raadsel is opgelost? Ik moet concluderen dat ik de matzet van het partijtje relatieschaak heb gemist en dat de hele partij schaak dus duister voor me blijft.
Ik daag de lezer die me tot zover gevolgd heeft, uit nog verder te gaan, de novelle zelf te lezen en te kijken welk raadsel en hoe is opgelost. Deze lezer zou me verplichten als zij/hij zijn/haar bevindingen opschreef en naar de PK stuurde ter publicatie. Guépin mag niet meedoen, want die kent de werkelijkheid waar het spel naar verwijst. Ook Elvire, Leonard en Gerda, hoe ze dan ook mogen heten, zijn van deelneming uitgesloten.
Ferdinand heeft het laatste woord. Hij wijst nog op een röntgenfoto van zijn eigen schedel: ‘Trouw met jezelf, laat 't spel met and 'ren delen,/alleen de dood bestaat.’ (Die foto siert de achterkant van de bundel: Guépin). Het is duidelijk dat de novelle gaat over vriendschap, trots, vertwijfeling, illusie, narcisme, barmhartigheid en natuurlijk sexualiteit en dood. Het is ook duidelijk dat het grondmotief van de novelle wordt weergegeven door de titel ‘er is alleen buitenkant’ (denk aan een ui) en door verschillende omschrijvingen in de tekst: er is geen bodem, hoe diep je ook vorst; er is alleen verlangen, geluk is wachten op de trein; je bent maar wat je lijkt; 't geheim van wijsheid is ontspannen je tenen spreiden.
De tragische paradox van de mens is dat hij een raadsel probeert op te lossen dat er niet is.
REMCO EKKERS
J.P. Guépin, ‘ER IS ALLEEN BUITENKANT’, Bert Bakker, A'dam, 1977, 43p., fl. 16, 50, 269 fr.