Elly de Waard toch nog te vroeg debuut?
Elly de Waard (foto Bert Nienhuis)
Elly de Waard (geb. 1940) heeft het de lezers van haar poëzie niet zo gemakkelijk gemaakt door de interviews die ze heeft afgegeven. Vooral het interview van Bibeb was op een onaangename manier onthullend.
Bij het lezen van haar poëzie kun je dat moeilijk wegdenken, maar haar gedichten verdienen een onbevangen benadering. Geen woord dus over de vrouw achter de dichteres.
De poëzie ervaar ik als een voor mij gemakkelijk herkenbare soort: uitgaande van een zintuiglijke, vaak visuele ervaring wordt iets meegedeeld over de werkelijkheid van de schrijfster en dus - als het goed is - die van de lezer.
De dingen om ons heen spreken soms onze taal. Ze zijn ons ook vaak vreemd; kunnen verwijzen naar de leegte in het heelal; maar soms schijnen ze vol betekenis. Er kan zelfs een stroom van geluk door de dingen heen naar ons toevloeien. We kunnen gevoelens - hoe vreemd dat ook lijkt - aan de dingen herkennen.
Ook de pathetiek van deze gedichten herken ik: ‘O niet in staat te zijn te kiezen / tegen de pijn of voor de opluchting / van het verliezen’. Hier ontroert me de hartstocht, ondanks de zwaarte van de formulering, maar een andere keer wordt het een beetje potsierlijk, bijvb. in: ‘O in de armen van mijn electrisch kamerscherm / vind ik pas warmte, houten kachel, / sierlijk antiek uit een tijd dat de industrie / nog elegantie had en degelijkheid./ Waar vind ik meer bescherming en genegenheid / dan tegen dit generfde lijf? / Vierkante omhelzing, stijve minnaar!’
Dan is er de cerebraliteit. Oppervlakkig gezien sluiten pathetiek en cerebraliteit elkaar uit, maar ik weet uit eigen ervaring dat ze juist elkaar oproepen. Uit onmacht om je totaal te verliezen, grijp je naar te sterke beelden. En andersom: het valse sentiment geeft niet beredeneerde gevoelens weinig kans.
Wie wil weten wat Rein Bloem er van vindt, moet de VN-boekenbijlage (16, dec. '78) maar lezen. Het heeft weinig zin zijn mening te parafraseren, zoals volgens Willem van Toorn (De Revisor V/6), die dacht dat er maar één of twee poëzie-critici waren, zo vaak gebeurt, maar ik ben niet bang voor het uiten van een mening die toevallig (?) overeenkomt met die van Rein Bloem of Gerrit Komrij of J. Bernlef.
De poëzie van Elly de Waard spreekt me zeer aan, omdat ik er zoals gezegd veel in herken, ook de zwakte van het verbaliseren van een emotie die is opgeroepen door een visuele indruk, bijvb. op p. 8, een onder woorden gebracht tableau vivant; of de zwakte van het vertellen van een poëtisch verhaal, doordrenkt met herinnering aan seizoenen, waarin de ik-figuur leefde met de bewonderde dichter (p. 9). Een aardig voorbeeld van een emotionerend beeld is: Schrik van een vuur / dat in de stille kamer / manshoog brandt / en door de open deur de gang inschroeit. // Het is de avondzon /die door het glas in lood van takken / brandschilderend binnenvalt / op een kastmuur.
De titel heeft te maken met de afstand tussen subject en object, in wezen onoverbrugbaar, maar soms hebben we de illusie dat de dingen (en ook de mensen) deel van ons zijn, deel hebben aan ons leven. De afstand tussen mensen wordt door de dood definitief (cf. p. 17)
De afstand bestaat ook tussen beleving en reflexie of tussen ego en alter ego (een typisch romantisch motief): de beschouwster spreekt over haar eigen emotie en ervaart de afstand tussen ik-belever en ik-verteller als pijnlijk en heilzaam (cf. p. 15).
Een poging om de afstand tussen de twee ikken te verkleinen is te vinden in ‘Nuttige Ascese’. Hier dwingt het denkende verstand, zich bewust van geestelijke pijn het lichaam a.h.w. dichterbij door de pijn lichamelijk te maken. De poging mislukt natuurlijk, maar de fysieke pijn eist een deel van de geestelijke aandacht op.
Sterke gedichten n.m.m. zijn die waarin de door een visuele indruk gewekte emotie verdiept is tot een algemene visie op de relatie tussen ik en de dingen, waar een bijna mystieke eenwording even is bereikt. Het beeld wordt dan super-realistisch (surrealistisch). (Cf. p. 18 en 19)
Een goed gedicht vind ik:
Wat eerst een deken was is nu nog maar
een sluier - telkens laat er blad uit los.
Vreemd is het dat de beuk, des zomers
dik gekleed, naakt door de winter moet.
Is 't dan toch het blad dat zijn essentie vormt
en zijn juist stam en tak, hoewel constanter,
niet meer dan buitenkant?
Geraamte, telkens opnieuw ontdaan van leven,
zoals ook huizen zich vullen en legen
en lang na hun bewoners blijven voortbestaan?
Het viel me op dat ik de gedichten die ik aankruiste als goed, later - eens kijken wat nou ook weer in de Revisor stond - (bijna) alle terugvond. De keus van Tom van Deel? Hij wordt aan het slot van de bundel nogal afstandelijk bedankt met de woorden: ‘Deze bundel zou er anders uitgezien hebben zonder de aandacht van W.F. van Leeuwen en T. van Deel.’
Ik denk dat deze bundel nog wat langer onder het beheer van de dichteres had moeten blijven, dan zou haar debuutbundel er weer anders uitzien. Enkele zwakke strofen zouden geschrapt zijn, misschien herschreven; enkele gedichten zouden in portefeuille gebleven zijn. Wellicht zouden nieuwe gedichten van dezelfde kracht als de Revisor-gedichten zijn toegevoegd.
Maar je kunt natuurlijk ook zeggen: de goede gedichten rechtvaardigen de bundel. Met de uitgave is een poëtische ontwikkeling gemarkeerd die doet verlangen naar een vervolg.
Remco Ekkers
E. de Waard, Afstand, De Harmonie, Amsterdam, 1978, 49 p., fl. 14, 90, 243 fr.