het oog weerspiegelt de wereld en de minnaar
door remco ekkers
Signalement van ‘gestorven getal’.
In de titelafdeling van de bundel Gestorven getal voert de dichter twee ‘moeilijke’ schrijvers op voor zijn motto's: een 12e-eeuwse mysticus, Richard van St. Viktor, en een 19e-eeuwse romanticus, Gérard de Nerval. Bien étonnés de se trouver ensemble? Richard heeft in het voetspoor van zijn meester Hugo de affektieve vroomheidsleer van Bernardus vin Clairvaux uitgebouwd tot een visionnair-extatische mystiek. Bernardus leerde dat de mens God moet beminnen om Hem zelf. De menselijke wil moet zich gelijkvormig maken aan Gods wil, zodat hij, zichzelf blijvend, één wordt met God; dit is extase. Richard heeft sterk de nadruk gelegd op de Godschouwing. Het zou te ver voeren in dit verband hier nader op in te gaan (het zou, eerlijkheidshalve, mijn kennis ook verre te boven gaan), maar de Godschouwing vinden we in de bedoelde afdeling terug. De dichter haalt aan: Ubi amor ibi oculus est (Waar liefde is, daar is het oog). Liefde geeft inzicht, een boven-rationeel inzicht.
De Neef zegt over zijn poëzie: ‘Voor mij blijft poëzie een metafysisch spel met woorden. Geen chemisch spel zoals de lettristen en estheten dat bedrijven. Eerder een schaakspel via hetwelk wij de beginselen en de finaliteit van de wereld trachten te doorgronden. Op grond van de eigen ervaring die steeds getoetst wordt aan de ervaring van de ingewijden. Aan hen die ons zijn voorgegaan en derhalve zwijgen. De dichter is een schakel. Een “historische” figuur op zoek naar een personage. Noodzakelijk een poëta doctus die de Idee van de kunst en die van de wereld als kunstwerk, probeert te bestendigen en te voltooien.’ (N.V.T. 30/6, blz. 479)
In zijn gedichten zoekt De Neef de onbekende onbestaanbare God (‘Waar ik mij zoek, overal vind ik U terug’); steeds wordt hij op zichzelf teruggeworpen: ‘Ik ben die ben / Ik ben wat overblijft’. God is de Avondroos, het Gestorven Getal.
De bundel opent met de afdeling Het Oog. Het motto is uit het Hooglied: ‘Uwe ogen zijn als de vijvers’. Dan volgt In manus tuas, Domina. De 5 gedichten stonden ook in NVT van december 1977, blz. 818-820 (met een interessante variant in II. In de bundel staat: Wie, wie Gij ook zijt; in NVT: Wie, wie Gij ook zoekt.) De derde afdeling heet De kleine chirurgie (Ballade van Wounded Knee) en opent met een citaat uit Canto General van Pablo Neruda. Het is de meest ontroerende afdeling voor mij, omdat het ik-perspectief van de verraden Indiaan die zijn identiteit a.h.w. opensnijdt herkenbaar, maar nergens triviaal is.
De volgende afdeling heeft als titel De dagen van de Goede Week. Ook deze gedichten stonden in NVT: het eerste (ongenummerd) op blz. 485 (1977, 30/6), het tweede op blz. 497, het derde op blz. 493-4, het vijfde in het decembernummer (1977, 30/10) op blz. 817. Een hele kluif voor filologen. Waarom zijn de gedichten nu zó bij elkaar geplaatst? Wat is de innerlijke samenhang? Ik blijf het antwoord schuldig. Ik heb al zoveel moeite met elk gedicht afzonderlijk. De Neef is een hermetisch dichter. Ik verwonder me over de syntactische samenhangen, de metaforen en eigenlijk nog het meest over het feit dat ik de gedichten goed vind, hoewel ik er zo weinig van begrijp. Voor mij zijn het goeddeels irrationele bezweringsformules - ik heb neiging ze uit het hoofd te leren en ze steeds half-hard te zeggen tot ze me eigen zijn geworden. De Neef lijkt me een dichter die absolute en uitsluitende aandacht opeist. Ik ben daartoe niet bereid, ook al besef ik dat ik daarom buitengesloten blijf, tenzij een scherpzinnig interpretator achterdeuren voor mij weet te openen. Hij zal het niet gemakkelijk krijgen. Hoe zal hij verklaren dat de gedichten die tijdens de Orfische avond IX, onder de titel Pentapoësis, functioneerden als een variant op gedichten van Wilfried Adams, Michel Bartosik, Marcel Obiak en Jan Struelens, hier in één afdeling bij elkaar staan in een andere volgorde? Zo is het eerste Van de beweging herken ik het afscheid een variant op Bartosiks Stemvork en het tweede Van deze vergelijking de gelijhenis een variant op Struelens' I Wader, aarde zet zich om in ogen:, II Met de jaren slijpt zij haar potlood, III Worp. ‘Mémorial!’. Hoe ernstig moeten we de varianten nemen? Blijft de dichter bezig met eigen ontvouwing, wellicht tot eigen verbazing, ook al meent hij een variant te schrijven op het gedicht
van een collega?
Wat zou ik graag die Orfische Avond (zie NVT 30/6, blz. 476 e.v.) bezocht hebben en dan dromen van dichters die bereid en in staat zijn na afloop mee te spreken over wat ze hebben geschreven.
De vijfde afdeling van De Neefs bundel heet Het kruisteken en heeft een motto van Peter Handke, dat mijn droom waarschijnlijk verijdelt: ‘Meint, was ihr wollt. Je mehr ich glaubt, über mich sagen zu können, desto freier werde ich von euch...’, ook al wil ik alleen maar de teksten begrijpen, voorlopig.
De laatste afdeling heeft de titel van de bundel opgeleverd. Ook hier voer voor filologen: het eerste gedicht stond twee (!) maal in NVT (1977, 30/4, blz. 279 en 30/6, blz. 488); een wonderlijke zaak. Overigens lijkt dit gedicht me klassiek. Ik voorspel dat het in menige bloemlezing wordt opgenomen. Het tweede stond in aflevering 30/4, blz. 280; het derde op blz. 281 (met een variant; tweede strofe Schrale ploeg en altaren i.p.v. Schrale ploeg. Altaren, in de bundel); het vijfde en laatste gedicht stond als vierde op blz. 282.
Laat ik tot slot van dit signalement het vierde gedicht van de slotafdeling van de bundel citeren, met respect voor de dichter en in afwachting van een exegeet.